ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.114.165/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ouderlijk gezag en benoeming tijdelijke voogd in het belang van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De rechtbank Leeuwarden had eerder op 11 april 2012 besloten om Bureau Jeugdzorg (BJZ) tijdelijk tot voogd te benoemen, omdat de verblijfplaats van de moeder onbekend was. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de beslissing van de rechtbank en verzocht om vernietiging van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat was om het gezag uit te oefenen, aangezien zij niet bereikbaar was voor het kind en haar oom en tante. Het hof oordeelde dat de schorsing van het gezag terecht was en dat BJZ op juiste gronden tot tijdelijke voogd was benoemd. De moeder heeft de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen om het gezag te herstellen, indien de omstandigheden veranderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het hoger beroep geen doel trof. De zaak is behandeld ter zitting op 12 februari 2013, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.A.S. Maduro, en een tolk. De Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders waren ook aanwezig, maar hebben geen verweerschrift ingediend. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het waarborgen van het welzijn van het kind in situaties waarin ouders niet in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 april 2013
Zaaknummer 200.114.165
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.A.S. Maduro, kantoorhoudende te Rotterdam.
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1 [de oom en tante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de oom en tante, dan wel de pleegouders,
2 Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 april 2012 (zaaknummer 118612/ FA RK 12-410) heeft de rechtbank Leeuwarden op verzoek van de raad BJZ - voor zover hier van belang - voor de periode dat het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind 1] (hierna ook: [het kind]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zal zijn geschorst, tot tijdelijke voogd benoemd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 1 oktober 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 4 april 2012 (het hof leest: 11 april 2012) te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
De raad, BJZ en de pleegouders zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen maar hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bij het hof zijn binnengekomen een brief met bijlagen van BJZ van 24 januari 2013, inhoudende dat BJZ geen verweerschrift indient maar wel ter zitting zal verschijnen, en een brief van de raad van 8 februari 2013, waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen. Bij het hof is voorts binnengekomen een faxbericht van BJZ van 6 februari 2013 met als bijlage een brief van de heer [X], een halfbroer van [het kind], die verzoekt bij de behandeling aanwezig te zijn. Dat verzoek is afgewezen, omdat hij geen juridisch belanghebbende is in deze procedure.
Ter zitting van 12 februari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Maduro en de heer A.J. Eloise, tolk in de Papiamentse taal, die ter zitting de belofte heeft afgelegd. Tevens zijn verschenen de heer [Y] namens de raad, de oom en tante en ten slotte mr. Polak en mevrouw [Z] namens BJZ. Door mr. Polak is een pleitnota overgelegd en een brief van de Stichting tegen Kindermishandeling Curaçao d.d. 8 februari 2013.
Na de zitting is binnengekomen een faxbrief van de raad van 6 maart 2013 met als bijlage de door het hof verzochte verklaring van de moeder. De raad heeft daarbij voorts aangegeven dat het nog niet gelukt is de gezagsgegevens van [het kind] te achterhalen en dat de raad meer tijd nodig heeft. Bij brief van 28 maart 2013 heeft de raad de verzochte gezagsgegevens overgelegd aan het hof. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om daar schriftelijk op te reageren, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. De bestreden beschikking is gegeven op 11 april 2012. Het hoger beroep van de moeder is bij het hof binnengekomen op 1 oktober 2012. De vraag rijst derhalve of het hoger beroep tijdig is ingediend.
2. Ingevolge het bepaalde in art. 806 lid 2 Rv moet het hoger beroep (sub a) door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verzonden ingesteld worden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak en (sub b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Vast staat dat de moeder in eerste aanleg geen verweerschrift heeft ingediend en dat zij evenmin ter zitting mondeling verweer heeft gevoerd.
3. Uit telefonische informatie van de griffier van de rechtbank blijkt dat de rechtbank de beschikking niet aan de moeder heeft verzonden. Art. 806 lid 1 sub b is derhalve van toepassing. De moeder heeft gesteld dat zij 2 juli 2012 in Nederland is aangekomen. BJZ heeft aangegeven dat BJZ op 30 juli 2012 met de moeder een gesprek heeft gehad waarin de beschikking aan de orde is gekomen. De oom, de broer van de vader van [het kind], heeft ter zitting aangegeven dat de moeder mogelijk eerder op de hoogte was van de beschikking, maar niet duidelijk is geworden wanneer dat is geweest. Het hof gaat er daarom van uit dat de moeder eerst op 30 juli 2012 bekend is geworden met de bestreden beschikking en dat betekent dat haar hoger beroep tijdig is ingesteld.
Bevoegdheid
4. De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien [het kind] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Het verzoek
5. De raad heeft in zijn inleidend verzoek verzocht om een tijdelijk voogd over [het kind] te benoemen. De rechtbank heeft daarop beslist dat het ouderlijk gezag over [het kind] geschorst is en heeft BJZ voor de duur van de schorsing tijdelijk tot voogd benoemd. De moeder is het daar in hoger beroep niet mee eens.
6. Het gezag dat aan een of beide ouders toekomt is volgens art. 1:253r lid 2 BW geschorst gedurende de tijd dat de omstandigheid zich voordoet dat een of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen of het bestaan of de verblijfplaats van een of beide ouders onbekend is, zoals is omschreven in het eerste lid van dat artikel.
7. Niet in geschil is dat [het kind] het kind is van de vader, [Q], dat hij voor haar heeft gezorgd tot het moment dat hij tijdens de aardbeving in Haïti in 2010 is overleden, en dat de vader ouderlijk gezag had over [het kind]. De moeder heeft gesteld dat de vader niet het eenhoofdig gezag had, maar dat ook zij belast was en is met het gezag. Het hof maakt uit de door de raad ingebrachte gezagsgegevens op dat de moeder inderdaad ouderlijk gezag heeft over [het kind].
8. Nadat de vader is gestorven heeft [het kind] een korte periode bij de moeder gewoond. [het kind] is met toestemming van de moeder - maar zonder wettelijke toestemming - in juni 2011 met haar oom en tante mee naar Nederland gegaan en woont daar sindsdien. Ten tijde van het verzoek van de raad en de beschikking van de rechtbank was de verblijfplaats van de moeder op [plaats] onbekend. De oom heeft aangegeven dat hij de moeder niet telefonisch kon bereiken. Dat wordt gesteund door de verklaring van de moeder dat de oom haar niet belde maar dat zij hem belde. Weliswaar stelt de moeder dat zij het gezag vanuit [plaats] is blijven uitoefenen, ook toen [het kind] bij haar oom en tante in Nederland ging wonen, maar zij was - naar het oordeel van het hof - onvoldoende bereikbaar voor [het kind] en haar oom en tante. Vast is immers komen te staan dat haar verblijfplaats niet bekend was terwijl verder vast staat dat een inschrijving bij de gemeente en een ziektekostenverzekering niet voor [het kind] geregeld waren dan wel konden worden. Het gezag is dan ook terecht van rechtswege geschorst en de rechtbank heeft op juiste gronden BJZ tot tijdelijk voogd benoemd als omschreven in het van overeenkomstige toepassing zijnde art. 1:253q BW.
9. Wanneer de grond van genoemde onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen is vervallen, wordt de ouder op zijn of in dit geval haar verzoek wederom met het gezag belast, indien de rechter overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd, aldus art 1:253q lid 5 BW. Het staat de moeder vrij om een dergelijk verzoek bij de rechtbank in te dienen. Het hof heeft overigens van BJZ begrepen dat de komende tijd, los van een dergelijk verzoek, de mogelijkheid van plaatsing van [het kind] bij de moeder zal worden onderzocht.
Slotsom
10. Nu het hoger beroep geen doel treft, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, A.W Beversluis en R. Feunekes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 april 2013 in bijzijn van de griffier.