ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.114.985/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen benoeming deskundige in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de benoeming van een deskundige in een civiele procedure. De appellant, de man, heeft op 16 oktober 2012 een beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin hij verzocht om de beschikking van de rechtbank Assen van 22 augustus 2012 te vernietigen. Deze beschikking betrof de benoeming van een deskundige die moest onderzoeken wat de waarde was van bepaalde aandelen en een tandartsenpraktijk op 24 april 2006. De rechtbank had in haar beschikking bepaald dat er geen hogere voorziening openstond tegen de benoeming van de deskundige, conform artikel 194 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de man niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit is gebaseerd op de overweging dat er geen doorbrekingsgronden van het appelverbod zijn gesteld. De man had in zijn appelschrift enkel gegriefd tegen de benoeming van de deskundige, maar deed geen beroep op de eerder genoemde doorbrekingsgronden. Het hof heeft ook opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een doorbreking van het appelverbod alleen is toegestaan als er wordt geklaagd over een onjuiste toepassing van het artikel of als essentiële vormen zijn verzuimd.

De beslissing van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep, omdat de beschikking van de rechtbank niet als een eindbeschikking kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan op 16 april 2013 in aanwezigheid van de griffier, waarbij de rechters G. Jonkman, J.G. Idsardi en A. Dijkstra de beschikking hebben gegeven.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 april 2013
Zaaknummer 200.114.985
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. Meijer, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.J.L.M. Johannink, kantoorhoudende te Coevorden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 augustus 2012 (zaaknummer 56629 / FA RK 06-689) heeft de rechtbank Assen een onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
- wat was op 24 april 2006 de waarde - beoordeeld naar de waarderingsmethode die in de omstandigheden van het geval het meest passend is - van de aandelen in [A Beheer B.V.]?
- wat was op 24 april 2006 de waarde - beoordeeld naar de waarderingsmethode die in de omstandigheden van het geval het meest passend is - van de tandartsenpraktijk aan de [adres] in [plaats]?
- wat is het effect van het niet-inbrengen van de schulden van de man/vrouwmaatschap in de BV bij oprichting en de correctie die naar aanleiding van dit niet-inbrengen is toegepast op de waarde van de aandelen in de genoemde BV op 24 april 2006?
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 oktober 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 22 augustus 2012 te vernietigen en in de kwestie die voorligt, bij eigen arrest, middels een beslissing uitvoerbaar bij voorraad, ambtshalve in goede justitie te beslissen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 december 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep althans en in ieder geval het beroep ongegrond te verklaren en, al dan niet met verbetering van de gronden de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax met bijlage van 16 oktober 2012, een brief van 15 november 2012 met bijlagen, een brief van 22 november 2012 met bijlagen, een brief van 15 januari 2013 met bijlagen (tevens binnengekomen per fax van 15 januari 2013, door het hof ontvangen op 16 januari 2013), een brief van 22 januari 2013 met bijlagen, een fax van 30 januari 2013 en een fax van 6 maart 2013 van mr. Meijer en een fax van 23 januari 2013 en een fax van 7 maart 2013 van mr. Johannink.
Partijen hebben afgezien van een zitting en het hof verzocht uitspraak te doen op het punt van de ontvankelijkheid.
De beoordeling
De overwegingen van het hof
De ontvankelijkheid van de man in het hoger beroep
1. In de tussenbeschikking van de rechtbank van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast. Ingevolge artikel 194 lid 2 slotzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) staat er geen hogere voorziening open tegen de benoeming van een deskundige. Op grond van artikel 284 lid 1 Rv is artikel 194 lid 2 Rv ook in een verzoekschriftprocedure van toepassing.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242) is een doorbreking van het appelverbod als vervat in art. 194 lid 2 Rv slechts toegelaten voor zover erover wordt geklaagd dat het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
2. In het appelschrift van de man is enkel grief tien gericht tegen de benoeming van de deskundige. De man stelt dat hij niet akkoord gaat met de benoeming van een deskundige uit Drenthe. Hij doet hiermee geen beroep op één van de hierboven genoemde doorbrekingsgronden van het appelverbod, zodat zijn grief niet zal slagen.
3. De man heeft in zijn appelschrift in grief één tot en met grief negen gegriefd tegen overwegingen van de rechtbank, die niet zijn vervat in enige in het dictum van de beschikking genoemde beslissing van de rechtbank.
4. In artikel 358 lid 4 Rv is - kort gezegd - bepaald dat geen afzonderlijk hoger beroep tegen een tussenbeschikking kan worden ingesteld, behoudens toestemming van de rechter. Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van de beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is doorslaggevend of de beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 23 november 2007 (NJ 2007,623). Het hof stelt vast dat in het dictum van de beschikking van de rechtbank geen eind is gemaakt aan enig deel van het verzochte. Naar het oordeel van het hof kan de beslissing dan ook niet worden aangemerkt als een eindbeschikking, zodat de man niet in zijn appel kan worden ontvangen.
De slotsom
5. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, voorzitter, J.G. Idsardi en A. Dijkstra, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 april 2013 in bijzijn van de griffier.