Parketnummer: 21-000417-12
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 december 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1965]
wonende te [adres][woonplaats]
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2012, 20 november 2012, 26 november 2012, 30 november 2012, 10 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 07 april 2005 tot en met 18 oktober 2006 in [plaats 1], (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of (elders) in Nederland en/of in [plaats 4], althans in het Verenigd Koninkrijk, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), althans (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of afgeleverd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (in tenminste drieëntwintig, althans één of meer, transport(en)), (totaal) 4.996 kilogram hasj en/of hennep, althans 3.019 kilogram, althans een grote hoeveelheid hasj (zeepjes en/of platen) en/of 1.977 kilogram, althans een grote hoeveelheid hennep (skunk, polm, tak, bi, mex tak, jam), althans (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hasj (plakken en/of ze(e)p(en)), in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasj en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen (telkens) opzettelijk,
- een bestelbus, althans een voertuig met dozen, althans verpakkingen met hasj en/of hennep vervoerd en/of afgeleverd en/of aanwezig gehad, met bestemming het Verenigd Koninkrijk, althans het buitenland;
2.
primair
hij, op of omstreeks 31 oktober 2006, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf, om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), een grote hoeveelheid van (totaal) 248 kilogram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of een grote hoeveelheid van (totaal) 100 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hasj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk in (28) dozen heeft/hebben verpakt en/of (ten behoeve van afnemers) gecodeerd heeft/hebben gelabeld en/of voor verzending in een (auto)bus op pallets heeft/hebben klaargezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 31 oktober 2006, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) (brandweergarage) gelegen aan de [adres] een grote hoeveelheid van (totaal) 248 kilogram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of een grote hoeveelheid van (totaal) 100 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hasj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde – in het bijzonder omdat verdachte niet degene zou zijn die als “[naam]” is aangeduid – wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat hoeveelheden hasjiesj en/of hennep door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) zijn verkocht en geleverd aan een of meer personen die in zijn administratie werd(en) omschreven met “[naam]” en bij wie tevens de volgende codes (etiketcodes, omzettabelcode en wisselcode) hoorden: “[nummer]”, “[nummer]”, “[nummer]”, “[nummer]” of vergelijkbare getallen. Het hof leidt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang gezien – af dat met die aanduiding(en) verdachte wordt bedoeld.
* Bij de vermelding “[naam]” hoort een persoon die verblijft in het Verenigd Koninkrijk. Dat blijkt onder meer uit het volgende.
- De vermelding “[naam]” is opgenomen op een van de telefoons die – naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt – bedoeld waren voor contacten van [medeverdachte 1] in verband met drugs. Het “tegennummer” is een (mobiel) telefoonnummer met het landnummer van het Verenigd Koninkrijk.
- Dat de verzamelingen drugs die op 31 oktober 2006 werden aangetroffen in de kazerne en de vrachtauto in [plaats 1] – waaronder de onderdelen die bestemd waren voor “[naam]” –
een bestemming in het Verenigd Koninkrijk hadden, leidt het hof onder meer af uit de aard en kenmerken van goederen die deel uitmaakten van de lading (Britse stekkers).
- Dat [medeverdachte 1] zaken deed met partners in het Verenigd Koninkrijk kan onder meer worden afgeleid uit enkele uitlatingen van hem en een aantal vermeldingen in de administratie, die onder meer Britse ponden en wisselen van geld moeten betreffen.
* Een persoon met wie [medeverdachte 1] kennelijk eveneens zaken doet wordt aangeduid als “[naam]”, met codes “[naam]” en “[naam]”. Bij de vermelding van “[naam]” en “[naam]” is sprake van “broers”, “brother” of een vergelijkbare aanduiding. De naam van de ene broer wordt aangeduid met “[naam]”, “[naam]”, “[naam]”, “[naam]”, terwijl de naam van de andere broer wordt aangeduid met “[naam]” of “[naam]”. Ook “[naam]” komt voor.
* Verdachte – wiens voornaam “[naam]” is – heeft een broer, die “[naam]” heet.
* Een handgeschreven briefje dat gevonden is in de administratie van [medeverdachte 1] die betrekking heeft op drugshandel bevat de volgende tekst: “[naam] en [verdachte], [plaats 4], [nummer]”.
* Verdachte had in de periode waarop de tenlastelegging ziet contacten met [medeverdachte 1].
* Uit de administratie van [medeverdachte 1] blijkt niet van andere personen op wie de gegevens (ook) betrekking zouden kunnen hebben.
Het hof acht niet aannemelijk dat de vermelding “[naam]” betrekking heeft op een andere persoon dan verdachte noch dat de vermelding “[naam]” opzettelijk onjuist is opgenomen om te verhullen dat iemand anders dan verdachte degene was ten behoeve van wie de transporten plaats vonden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op tijdstippen, in de periode van 07 april 2005 tot en met 18 oktober 2006 in [plaats 1], (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland en/of in [plaats 4], althans in het Verenigd Koninkrijk, telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid hasj en hennep zijnde hasj en hennep middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen (telkens) opzettelijk,
- een bestelbus, althans een voertuig met dozen, althans verpakkingen met hasj en/of hennep vervoerd en/of afgeleverd en/of aanwezig gehad, met bestemming het Verenigd Koninkrijk; althans het buitenland.
2.
primair
hij, op 31 oktober 2006, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, een grote hoeveelheid van totaal 248 kilogram hasj, en een grote hoeveelheid van totaal 100 kilogram hennep, opzettelijk in 28 dozen hebben verpakt en ten behoeve van afnemers gecodeerd hebben gelabeld en voor verzending in een autobus op pallets hebben klaargezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van de feiten 1 en 2 primair tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake de feiten 1 en 2 primair tot de straf zoals door de rechtbank opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is in de periode 7 april 2005 tot en met 18 oktober 2006, ruim 18 maanden, nauw betrokken geweest bij de export van meer dan twintig transporten van softdrugs naar Engeland. In totaal gaat het om duizenden kilo’s. Op 31 oktober 2006 stond voor verdachte een transport van wederom een grote hoeveelheid softdrugs in de loods van [medeverdachte 1] in [plaats 1] gereed om naar Engeland geëxporteerd te worden. De ernst van de feiten rechtvaardigt – mede gelet op het georganiseerd verband waarin en de professionele wijze waarop een en ander plaatsvond – oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Ten voordele van verdachte neemt het hof het tijdsverloop sinds het begaan van de feiten in aanmerking. Voorts neemt het hof in aanmerking de omstandigheid dat blijkens het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 5 november 2012, verdachte niet eerder is veroordeeld.
Met de rechtbank acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.