ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-000235-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onttrekking aan ouderlijk gezag van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin zij was veroordeeld voor het onttrekken van haar dochter aan het wettig gezag van de vader. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De kern van de zaak draaide om de vraag of het verzwijgen van de verblijfplaats van de dochter door de verdachte kon worden aangemerkt als onttrekking aan het ouderlijk gezag. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet van beslissende invloed waren op de verblijfplaats van de minderjarige, aangezien de dochter al sinds 4 december 2009 uit huis was geplaatst door Engelse autoriteiten en onder hun tijdelijke gezag stond. Het hof concludeerde dat de verdachte geen invloed meer had op de situatie van de minderjarige en dat het enkele verzwijgen van informatie niet kon worden gekwalificeerd als onttrekking. De beslissing van het hof was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zich hadden voorgedaan tussen 9 december 2009 en 25 februari 2010, waarbij het hof ook rekening hield met de erkenning van het gezag door de Engelse rechter. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet was komen vast te staan dat zij zich schuldig had gemaakt aan de onttrekking van haar dochter aan het wettig gezag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000235-12
Uitspraak d.d.: 25 april 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 januari 2012 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 08 december 2009 tot en met 25 februari
2010 te Utrecht, althans in Nederland en/of in Groot-Brittanie, opzettelijk
een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten
[betrokkene], geboren op 26 oktober 2005, heeft onttrokken aan het
wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die
dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte
daar toen voornoemde [betrokkene] weggehouden van degene die het
ouderlijke gezag over haar had en/of voornoemde [betrokkene]
meegenomen naar Engeland.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten:
- Op [geboortedatum betrokkene] is te [geboorteplaats betrokkene] geboren [betrokkene] (hier verder te noemen: [betrokkene]).
- Verdachte en de[vader betrokkene] (hierna verder te noemen: de vader) zijn de ouders van [betrokkene]. Vader heeft [betrokkene] als zijn kind erkend.
- Verdachte had vanaf de geboorte van [betrokkene] tot 28 april 2008 alleen het gezag over [betrokkene].
- Bij beslissing van de rechter van 28 april 2008 is bepaald dat verdachte en de vader gezamenlijk het gezag over [betrokkene] uitoefenden.
- Op 4 december 2009 is [betrokkene], die toen bij verdachte woonde in [woonplaats verdachte], Engeland, door de Engelse autoriteiten uit huis geplaatst en in een pleeggezin geplaatst. Daar heeft zij tot de overdracht aan de vader ook verbleven.
- Op 8 december 2009 heeft het gerechtshof te Den Bosch bij beschikking bepaald dat de vader alleen het gezag over [betrokkene] heeft. De vader heeft vervolgens via zijn advocaat aan de advocaat van verdachte laten weten dat hij wilde dat [betrokkene] bij hem in Nederland zou verblijven.
- Op 11 december 2009 heeft the East Kent Family Court te Folkstone, Engeland, een zogeheten “Interim Care Order” met betrekking tot [betrokkene] gegeven, waarmee, zo begrijpt het hof, (het voortduren van) de uithuisplaatsing van [betrokkene] in Engeland werd geformaliseerd.
- Op 21 februari 2010 is voormelde beslissing van het gerechtshof Den Bosch door de Engelse rechter erkend. Het hiertegen door verdachte ingestelde beroep is door de Engelse hoger beroepsrechter bij beslissing van 25 februari 2010 afgewezen.
- Sinds 26 februari 2010 woont [betrokkene] bij de vader.
- In debat is geweest de vraag vanaf welk moment verdachte ervan op de hoogte was dat de vader alleen het gezag over [betrokkene] toegewezen had gekregen door het gerechtshof in Den Bosch. In haar verklaring bij de politie stelt verdachte dat zij op 11 december 2009 van haar advocaat hiervan heeft vernomen. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1], zowel die ten overstaan van de politie als die ten overstaan van de rechtbank ter terechtzitting op 19 december 2011, neemt het hof echter als vaststaand aan dat verdachte door mevrouw [getuige 1], gezinsvoogd van het bureau Jeugdzorg te Eindhoven, al op 9 december 2009 telefonisch op de hoogte is gesteld van het gegeven dat de vader alleen het gezag had toebedeeld gekregen.
- Op grond van de verklaringen van dezelfde getuige neemt het hof ook als vaststaand aan, dat verdachte noch in het bewuste telefoongesprek van 9 december 2009 noch in een door haar op de telefoon van de getuige [getuige 1] ingesproken voicemailbericht heeft meegedeeld dat [betrokkene] sinds 4 december 2009 uit huis en in een pleeggezin was geplaatst. Pas op 17 december 2012 is mevrouw [getuige 1] via een contact met de Engelse instanties op de hoogte geraakt van deze informatie en van de verblijfplaats van [betrokkene]. Vervolgens is vader hiervan op de hoogte gesteld.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoorden is of verdachte, door het niet verstrekken van de informatie over de uithuisplaatsing van [betrokkene] en over haar exacte verblijfplaats in de periode van 9 december 2009 tot en met 17 december 2009, zich schuldig heeft gemaakt aan onttrekking van de minderjarige [betrokkene] aan het wettig gezag van vader.
Anders dan de rechtbank beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Voor het kunnen aannemen van onttrekking moeten de handelingen van verdachte op het ruimtelijk gescheiden blijven van [betrokkene] van haar vader van beslissende invloed zijn geweest. Dat heeft zich hier niet voorgedaan. Immers, [betrokkene] was al sinds 4 december 2009 uit huis geplaatst door en onder het tijdelijke gezag geplaatst van de Engelse autoriteiten. Verdachte heeft vanaf 4 december 2009 geen invloed (laat staan beslissende invloed) meer kunnen hebben op de verblijfplaats van [betrokkene] en op het gescheiden blijven van [betrokkene] van vader. Daarbij is ook van belang dat pas op 25 februari 2010 vast is komen te staan dat de Engelse gerechtelijke instanties de uitspraak van het hof Den Bosch van 8 december 2009 “erkenden” en met de overdracht van [betrokkene] aan vader instemden. Dat vader gedurende de periode van 4 december 2009 tot aan de beslissing van de Engelse appelrechter van 25 februari 2010 het gezag niet heeft kunnen uitoefenen over [betrokkene] kan daarom niet aan verdachte worden verweten. Niet aannemelijk is voorts dat, indien verdachte eerder melding had gemaakt van de bewuste uithuisplaatsing, dit van grote invloed zou zijn geweest op het verloop van de procedure in Engeland en dat [betrokkene] dan veel eerder dan nu het geval is geweest weer onder zijn gezag zou zijn geplaatst.
Concluderend is het hof van oordeel dat het enkele verzwijgen door verdachte in de periode van 9 tot en met 17 december 2009 van de uithuisplaatsing van [betrokkene], hoe laakbaar ook, niet valt aan te merken als onttrekking. Onder omstandigheden zou denkbaar zijn dat de verweten gedragingen zouden kunnen worden begrepen als vallende onder het bepaalde in artikel 280, eerste lid Sr, maar dat is niet ten laste gelegd.
Het hof is daarom van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr R.H. Koning, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr J.I.M.W. Bartelds, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 25 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.