ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1030-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 591a Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, een brigadier van politie, had eerder aangifte gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking, maar was vrijgesproken. Na de vrijspraak diende hij een verzoek in voor vergoeding van gemaakte kosten, waaronder reiskosten en kosten voor rechtsbijstand, in totaal € 23.017,31. Het hof oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten te vergoeden. Verzoeker had ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de regeling in artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP), waardoor het hof niet kon vaststellen in hoeverre de kosten daadwerkelijk ten laste van hem kwamen. Het hof benadrukte dat voor vergoeding op basis van artikel 591a Sv alleen kosten in aanmerking komen die daadwerkelijk door de gewezen verdachte zijn gemaakt. Aangezien verzoeker bewust afzag van de regeling die hem mogelijk een vergoeding had kunnen opleveren, werd het verzoek afgewezen. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de kosten van rechtsbijstand, de reiskosten en gederfde inkomsten te vergoeden, en wees het verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
Pkn: 21-2810-10
Avnr: 1030-11
Het hof heeft gezien het op 8 september 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats, 1958],
wonende te [plaats],
domicilie kiezende te [adres],
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door [naam raadsvrouw], advocaat te Leusden, strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de door verzoeker ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfskosten, voor de schade die hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft geleden en in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift en het gelijktijdig ingediend verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 28 februari 2012 de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door [naam raadsvrouw], voornoemd, en op 7 januari 2013 de advocaat-generaal en [naam raadsvrouw]. Verzoeker is op laatstgenoemde zitting, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal van 25 november 2011 en de brief van de raadsvrouw van 31 oktober 2012.
OVERWEGINGEN
1. Tegen verzoeker is in zijn functie als brigadier van politie van de regiopolitie Utrecht aangifte gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 8 juni 2011 is verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3. Het verzoekschrift strekt tot een vergoeding van gemaakte kosten van de raadslieden ad € 4.636,30, € 11.027,40 en € 6.686,25, de reiskosten van verzoeker ad € 37,70, gederfde inkomsten ad € 89,66 en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift ad € 540,=, totaal een bedrag van € 23.017,31.
4. Het hof heeft op 28 februari 2012 de behandeling van het verzoek geschorst teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen na te gaan of hij een beroep kan doen op de regeling van artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP).
5. De raadsvrouw heeft het hof per brief van 31 oktober 2012 meegedeeld dat verzoeker in een positie is waarin redelijkerwijs (nog) niet van hem gevergd kan worden dat hij zijn voormalig werkgever verzoekt de kosten voor rechtshulp voor de strafzaak aan hem te vergoeden, nu de arbeidsrechtelijke procedure van cliënt tegen zijn werkgever nog niet is afgerond en verzoeker bang is dat een declaratie van kosten zijn arbeidsrechtelijke procedure mogelijk kan schaden. Volgens de raadsvrouw laat de omstandigheid dat verzoeker mogelijk een vergoeding zou kunnen vragen bij zijn voormalig werkgever op grond van artikel 69a BARP onverlet dat hij vergoeding van kosten voor rechtshulp op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan verzoeken, indien hij die kosten zelf heeft gedragen.
6. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen, nu verzoeker zijn kosten kan verhalen bij zijn voormalig werkgever op grond van artikel 69a BARP.
7. De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het verzoek.
8. Ingevolge artikel 591a Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
9. Artikel 69a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) bepaalt dat indien een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, het bevoegde gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent, tenzij hij naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld of grof nalatig is geweest.
10. Tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer is gebleken dat hoewel verzoeker als verdachte is vervolgd voor een feit dat hij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar zou hebben begaan en hij derhalve aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door zijn werkgever, hij er bewust voor kiest geen gebruik te maken van de regeling in artikel 69a BARP, maar vergoeding van zijn kosten op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering verzoekt.
11. Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot toekenning van een vergoeding in de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv is dat die kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte komen of zijn gekomen. Verzoeker kan op zich aanspraak maken op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 69a BARP. Nu hij om hem moverende redenen daarvan afziet, blijft in het ongewisse of aan hem op grond van die regeling een vergoeding wordt toegekend en zo ja, tot welk bedrag.
12. Daardoor komt niet vast te staan in hoeverre die kosten ten laste van hem zouden komen. De keuze van verzoeker is voor zijn rekening en risico.
13. Voor een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering is geen plaats als bewust wordt afgezien van het gebruik maken van een speciaal voor betrokkene geldende regeling voor de kosten van rechtsbijstand en daarmee voor de rechter onmogelijk wordt gemaakt vast te stellen tot welke bedrag die kosten daadwerkelijk ten laste van verzoeker zouden zijn gekomen. Het hof ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om aan verzoeker ter zake van de kosten van rechtsbijstand enige vergoeding toe te kennen.
14. Het hof zal evenmin een vergoeding toekennen in de kosten van de indiening en de behandeling van het verzoek. Onder “de kosten van een raadsman” waarvoor een vergoeding uit 's Rijks kas kan worden toegekend als bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid van artikel 591a Sv vallen ook de kosten van de raadsman ter zake van advisering, opstelling en behandeling van een verzoekschrift strekkende tot toepassing van artikel 591a Sv. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte doch hangen met die zaak rechtstreeks samen (vgl. HR 20 mei 1986, NJ 1987, 28). Het hof komt daarom wat betreft deze kosten tot hetzelfde oordeel als wat betreft de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Datzelfde geldt voor de door verzoeker gevraagde vergoeding van reiskosten en gederfde inkomsten.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.