ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-004796-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in mishandelingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een persoon op 24 september 2011 te Vianen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk mishandelen van het slachtoffer door deze met een gebalde vuist op het gezicht te slaan, wat letsel en pijn zou hebben veroorzaakt. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het hof vastgesteld dat er verschillende aanknopingspunten in het dossier waren die door de politie niet of niet adequaat waren onderzocht. Dit betrof onder andere het niet verhoor van getuigen en het niet verder onderzoeken van de betrokkenheid van een andere persoon, genaamd 'Bart'. Het hof concludeerde dat het dossier te veel open eindes bevatte om tot een veroordeling te kunnen komen. Gezien het tijdsverloop en de huidige stand van de zaak, zag het hof geen aanleiding om een uitvoerig opsporingsonderzoek te starten. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004796-12
Uitspraak d.d.: 19 april 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 12 november 2012 in de strafzaak tegen
(verdachte),
geboren te (plaats) op (datum),
wonende te (adres).
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. P.M.A.C van de Wouw, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Vianen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (aangever)), met een tot vuist gebalde hand op het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Meer in het bijzonder overweegt het hof daartoe dat op 24 september 2011 aangifte wordt gedaan door (aangever) van mishandeling gepleegd op of in de directe omgeving van een brug in Vianen over de autosnelweg. Aangever verklaart dat hij in de groep die aan hem de doorgang belemmerde ook een meisje zag staan, die nadat aangever een klap had gekregen tegen de dader zei: ‘Wat doe je nou? Sukkel.’ Op 2 november 2011 constateert de politie aan de hand van uitgekeken videobeelden van een hotel/restaurant in de buurt van eerder vermelde brug dat verdachte mogelijk betrokken is geweest bij deze mishandeling. Op de avond van de mishandeling hadden de verbalisanten, die direct ter plaatse waren gegaan naar aanleiding van de aangifte op 24 september 2011, verdachte ter plaatse zien lopen. In antwoord op de vraag of er zojuist een conflict was geweest, verklaarde verdachte die avond dat ’Bart’ iemand zou hebben geslagen. Verdachte geeft het telefoonnummer van deze ‘Bart’ en verklaart in welke wijk deze Bart zou wonen.
Vervolgens wordt eerst op 10 mei 2012 (derhalve ruim zes maanden later) verdachte gehoord door de politie.
Verschillende aanknopingspunten in het dossier zijn door de politie in het geheel niet of niet goed genoeg uitgezocht, waaronder onderzoek naar het meisje dat bij de groep betrokken zou zijn geweest, het door verdachte opgegeven telefoonnummer en nader onderzoek of de door verdachte genoemde ‘Bart’ wel daadwerkelijk Bart (achternaam) betreft, zoals door de verbalisant verondersteld.
Gelet op het tijdsverloop en het stadium waarin het proces zich thans bevindt, ziet het hof geen aanleiding meer om nog een uitvoerig opsporingsonderzoek te entameren. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om dit te laten doen door de politie, toen het proces-verbaal aan het parket was ingezonden op 25 mei 2012. Het dossier bevat thans teveel open eindes om zonder twijfel verdachte te kunnen veroordelen voor het hem tenlastegelegde feit. Het hof zal verdachte daarom vrij spreken. Om die reden wordt het voorwaardelijke verzoek tot het horen van getuigen van de raadsvrouw afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij (aangever)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 537,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 127,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van getuigen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij (aangever)
Verklaart de benadeelde partij (aangever) in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr R. de Groot en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.H. Hettema, griffier,
en op 19 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.