ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-001661-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens noodweer bij poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, openlijk geweld en mishandeling. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De vrijspraak is gebaseerd op het oordeel dat de verdachte handelde uit noodweer.

De feiten spelen zich af op 2 mei 2008, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict met het slachtoffer. Tijdens het incident heeft het slachtoffer de verdachte met een stok aangevallen, waarop de verdachte uit zelfverdediging heeft gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van verenigde krachten tussen de verdachte en een medeverdachte, en dat de handelingen van de verdachte niet als wederrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen na het horen van getuigen en het in overweging nemen van de verklaringen van de betrokken partijen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtvaardigingsgrond van noodweer in strafzaken, waarbij de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling van de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001661-12
Uitspraak d.d.: 30 januari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats, 1952],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr W.J.E. Hendriks, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het verdachte zal vrijspreken daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 02 mei 2008 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (telkens) (met kracht) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of met een hamer, althans een (soortgelijk) (hard en/of zwaar) voorwerp, die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 mei 2008 te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] en/of de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het een of meermalen (telkens) (met kracht) slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of met een hamer, althans een (soortgelijk) (hard en/of zwaar) voorwerp die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een hersenschudding) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 02 mei 2008 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) een of meermalen (telkens) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of met een hamer, althans een (soortgelijk) (hard en/of zwaar) voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van een feitencomplex, dat is op te delen in twee fasen. De eerste fase speelt zich buiten, voor de woning van [betrokkene], af tussen [slachtoffer] en [betrokkene] en tussen [slachtoffer] en verdachte. De tweede fase is enige tijd later, te weten op het moment dat verdachte samen met [betrokkene] en haar kinderen in de auto zit, wil wegrijden en [slachtoffer] met een stok op de auto slaat.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft geraakt met de hamer, die hij in de tweede fase uit de kofferbak van de auto heeft gepakt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij voelde dat hij geraakt werd, maar hij kan niet zeggen of hij met de hamer is geslagen.
Getuige [getuige] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij niet weet of verdachte [slachtoffer] slaande met de hamer heeft geraakt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat niet vast staat dat verdachte [slachtoffer] met een hamer heeft geslagen tegen zijn hoofd zoals is ten laste gelegde. Bij [slachtoffer] is geen letsel aangetroffen. De overige ten laste gelegde handelingen - het slaan/stompen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer]- levert geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op. Het hof zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde
[betrokkene] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] en zij elkaar over en weer sloegen en dat zij elkaar raakten. Daarna heeft zij haar slippers uitgedaan en die naar [slachtoffer] gegooid. Ze heeft ze weer opgeraapt, weer gegooid en weer gegooid. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij een slipper naar [slachtoffer] heeft gegooid. Vanaf een kleine afstand heeft zij twee slippers naar hem gegooid. [betrokkene] is geslagen en geduwd door [slachtoffer]. Verdachte stond achter de auto en hij heeft zich er niet mee bemoeid. Vervolgens heeft zij aan verdachte gevraagd om weg te rijden en zijn ze allemaal ingestapt. Op het moment dat verdachte wilde wegrijden, kwam [slachtoffer] aan met een stok. Hierop is verdachte uitgestapt en heeft hij de hamer uit zijn kofferbak gepakt.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij heeft gezien dat [betrokkene] [slachtoffer] met een schoen heeft geslagen. Voorts heeft [getuige] verklaard dat de ex - [slachtoffer]- eerst een stok pakte en daarmee die andere man - verdachte - sloeg.
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn ex, [betrokken], heeft geprobeerd om hem met een schoen te slaan, maar dat is niet gelukt. Daarna kwam verdachte erbij.
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [betrokkene] en verdachte niet met verenigde krachten hebben gehandeld. Immers heeft [betrokkene] haar slippers naar [slachtoffer] gegooid op het moment dat verdachte daar niet bij aanwezig was. Op een later moment liep [slachtoffer] verdachte tegemoet met een stok en heeft verdachte [slachtoffer] geslagen. Daarbij heeft [betrokkene] geen geweld gebruikt. Het hof is van oordeel dat de handelingen van [betrokkene] en verdachte gezien dienen te worden als twee losse incidenten en derhalve niet te kwalificeren zijn als bedoeld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, nu geen sprake is van verenigde krachten.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Vrijspraak van het meer subsidiair ten laste gelegde
Met de term ‘mishandeling’ (artikel 300 Sr) wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigings-grond bestaat. Het hof begrijpt het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2011, LJN BQ6690 zo, dat in geval van het bestaan van een rechtvaardigingsgrond vrijspraak dient te volgen.
Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van een onmiddellijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding waartegen de verdediging noodzakelijke en geboden is.
Uit de verklaringen van verdachte, [betrokkene] en [getuige] volgt dat [slachtoffer] op de auto, waarin verdachte zich samen met [betrokkene] en haar kinderen bevond, afliep met een stok in zijn hand en dat hij met de stok op de auto sloeg en voor de auto bleef staan. Vervolgens is verdachte uitgestapt. Verdachte heeft verklaard dat, nadat hij door [slachtoffer] op zijn oog is geslagen, hij hem uit noodweer terugsloeg.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze verklaringen voldoende aannemelijk is dat verdachte het door hem gepleegde geweld uit noodweer heeft gepleegd. Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes tenlastegelegde gedragingen wederrechtelijk zijn gepleegd. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr A. van Waarden, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.S. van Soest, griffier,
en op 30 januari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.