ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
24-001524-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse akte en handelen in strijd met de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse akte en voor het handelen in strijd met de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verdachte en haar toenmalige echtgenoot hebben een kind uit België opgenomen met het oog op adoptie, zonder de vereiste toestemming van de Minister van Justitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 juli 2008 gebruik heeft gemaakt van een Belgische geboorteakte, waarin onjuiste informatie was opgenomen over de ouderlijke afstamming van het kind. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van de beginselen van een goede procesorde, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de geboorteakte als authentieke akte kan worden beschouwd en dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze akte. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is een voorwaardelijke geldboete van € 1.000 opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001524-11
Uitspraak d.d.: 15 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [woonplaats en adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde misdrijf tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van
1 jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en ter zake van de onder 2 ten laste gelegde overtreding tot een geldboete van € 1.000,=,
subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. R. Oude Breuil, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1 primair:
zij op of omstreeks 7 juli 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) authentieke akte(n) met daarin opgenomen een valse opgave aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, te weten: een Minuut van geboorte-ouderlijke afstamming van het Departement Bevolking en Welzijn van de Stad [stad] (België), en/of een uittreksel uit een huwelijksakte van de gemeente [gemeente] als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij en/of haar medeverdachte toen, aldaar aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] (te weten [ambtenaar burgerlijke stand]) deze akte(n) heeft aangeboden en/of overhandigd teneinde inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] te bewerkstelligen van [naam kind] en bestaande die valse opgave hierin dat [naam kind] (geboren [geboortedatum en plaats] (België)) kind is van [verdachte] en/of [medeverdachte], althans opzettelijk die akte heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die akte bestemd was voor zodanig gebruik;
1 subsidiair:
zij op of omstreeks 7 juli 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschriften, te weten: een Minuut van geboorte-ouderlijke afstamming van het Departement Bevolking en Welzijn van de Stad [stad] (België) en/of een uittreksel uit een huwelijksakte van de gemeente [gemeente], zijnde (een) geschrift(en) (waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd is/was voor zodanig gebruik), als ware dat/deze geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij en/of haar medeverdachte toen, aldaar aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] (te weten [ambtenaar burgerlijke stand]) deze akte(n) heeft aangeboden en/of overhandigd teneinde inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] te bewerkstelligen van [naam kind] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat [naam kind] (geboren [geboortedatum en plaats]) kind is van [verdachte] en/of [medeverdachte], althans opzettelijk dit geschrift heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad;
2:
zij in of omstreeks de periode van 4 juli 2008 tot en met 27 november 2008 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen te [plaats] en/of de gemeente [gemeente], althans in Nederland een buitenlands kind (te weten: [naam kind], geboren te [geboortedatum en plaats] uit [biologische ouders] in het bezit zijnde van de Belgische nationaliteit) in Nederland heeft/hebben opgenomen met het oog op adoptie zonder dat zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) daartoe een voorafgaande schriftelijke mededeling heeft/hebben verkregen van de Minister van Justitie dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd:
1. dat er in eerste aanleg sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn van
berechting met 6 maanden;
2. dat het verdedigingsbelang is geschonden, doordat het openbaar ministerie, dat reeds
sinds 30 januari 2009 over het eindproces-verbaal van de politie beschikte, pas op
13 juni 2011 een kopie daarvan aan de verdediging heeft verstrekt, waardoor het een
zinloze exercitie werd om bijna 3 jaar na dato nog getuigen op te gaan roepen en allerlei
onderzoekswensen te formuleren, gelet op de betrouwbaarheid van de
getuigenverklaringen na een dergelijk tijdsverloop. Daar komt nog bij dat het openbaar
ministerie ter zitting van 30 juni 2011 ook nog eens wijziging van de tenlastelegging heeft
gevorderd en deze voorgenomen wijziging niet, zoals goed gebruikelijk, op voorhand aan
de verdediging heeft toegezonden;
3. dat de vervolging van verdachte in juni 2011 niet meer opportuun was, aangezien het
betreffende kind reeds direct bij verdachte en haar toenmalige echtgenoot was
weggehaald, er reeds in België tegen verdachte en haar toenmalige echtgenoot een
strafrechtelijk onderzoek liep, er reeds in België een civiele procedure tegen verdachte en
haar toenmalige echtgenoot was aangespannen en de gehele Nederlandse pers reeds
uitvoerig over verdachte en haar toenmalige echtgenoot had bericht.
De raadsman heeft op grond van deze punten betoogd dat er sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde. Volgens de raadsman dienen deze punten in ieder geval in (enige) combinatie bezien te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Weliswaar moet worden vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, doch deze omstandigheid leidt, op zichzelf bezien, niet tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Op dit punt is geen sprake van schending van beginselen van een goede procesorde.
Met de raadsman kan worden vastgesteld dat het openbaar ministerie pas in een zeer laat stadium aan de raadsman een afschrift van het - reeds langer beschikbare - proces-verbaal van politie heeft doen toekomen. De verdediging heeft wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat daardoor verdedigingsbelangen zijn geschonden. De raadsman heeft niet aangevoerd welke concrete onderzoekshandelingen - ook gegeven de door verdachte afgelegde verklaringen - nog hadden moeten worden verricht, maar door tijdsverloop niet mogelijk zijn gebleken. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal terechtzitting zijn zowel verdachte als de raadsman met de door de officier van justitie ter zitting van
30 juni 2011 gevorderde wijziging van de tenlastelegging akkoord gegaan en kon de behandeling aanstonds worden voortgezet, met toestemming van de verdediging. Het hof ziet derhalve niet in dat het verdedigingsbelang is geschonden. Ook hier is geen sprake van schending van beginselen van een goede procesorde.
Met betrekking tot het verweer dat vervolging van verdachte niet meer opportuun was overweegt het hof dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, te weten zodanig in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Tot dat oordeel heeft het hof in de gegeven omstandigheden niet kunnen komen.
Gelet hierop kan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd noch afzonderlijk noch in samenhang bezien leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie wegens schending van beginselen van een goede procesorde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Bewijsverweren
De raadsman heeft (voorts) ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte van het onder
1 primair ten last gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de in België opgemaakte geboorteakte niet als authentieke akte in de zin van artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de definitie die artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering geeft omtrent authentieke akten. Volgens de raadsman vallen alleen Nederlandse authentieke akten onder het begrip authentieke akte in de zin van artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat aan strafrechtelijke bepalingen en daarin gebruikte begrippen een eigen, autonome, betekenis kan toekomen. Dit betekent dat de definitie die aan het begrip authentieke akte in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering wordt gegeven, voor de uitleg van dat begrip in artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht niet bepalend hoeft te zijn. Een in Nederland door een ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte geboorteakte is te beschouwen als een authentieke akte in de zin van artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vermag niet in te zien waarom de betreffende in België door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de Stad [plaats] opgemaakte geboorteakte, welke akte, gelet op artikel 57 van het Burgerlijk Wetboek van België, dezelfde strekking heeft als een Nederlandse geboorteakte en waaraan, gelet op artikel 45, paragraaf 1, van het Burgerlijk Wetboek van België, een vergelijkbare bewijskracht toekomt, niet is te beschouwen als een authentieke akte in de zin van artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt het verweer.
Tenslotte heeft de raadsman ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het bestanddeel "met het oog op adoptie" niet kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte en haar toenmalige echtgenoot het kind juist hadden opgenomen met de bedoeling en het oogmerk om voor de buitenwereld als biologische ouders van dat kind te worden aangemerkt, hetgeen recht tegenover enige vorm van adoptie staat.
Het hof stelt voorop dat de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie geen definitie geeft van het begrip adoptie. Verdachte en haar toenmalige echtgenoot hebben van meet af aan de bedoeling gehad om het kind, genoemd in hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, in hun gezin op te nemen en als ouders van het kind door het leven te gaan. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat tegen familie en vrienden is gezegd dat [naam kind] uit België kwam en is geadopteerd. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van opnemen met het oog op adoptie in de zin van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
zij op 7 juli 2008 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een authentieke akte met daarin opgenomen een valse opgave aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, te weten: een Minuut van geboorte-ouderlijke afstamming van het Departement Bevolking en Welzijn van de Stad [plaats] (België), als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij en haar medeverdachte toen, aldaar aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] (te weten, [ambtenaar burgerlijke stand]) deze akte heeft aangeboden en overhandigd teneinde inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] te bewerkstelligen van [naam kind] en bestaande die valse opgave hierin dat [naam kind] (geboren [geboortedatum en plaats] (België)) kind is van [verdachte] en [medeverdachte];
2:
zij in de periode van 4 juli 2008 tot en met 27 november 2008 tezamen en in vereniging met een ander, te [plaats] een buitenlands kind (te weten: [naam kind], geboren te [plaats], België op [geboortedatum] uit [biologische ouders] in het bezit zijnde van de Belgische nationaliteit) in Nederland heeft opgenomen met het oog op adoptie zonder dat zij, verdachte, en haar medeverdachte daartoe een voorafgaande schriftelijke mededeling hebben verkregen van de Minister van Justitie dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een akte als bedoeld in artikel 227, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op de overtreding:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot feit 2 (overtreding):
Verdachte en haar mededader (haar toenmalige echtgenoot) hebben in de periode van 4 juli 2008 tot en met 27 november 2008 een in België op [geboortedatum] geboren kind van het mannelijke geslacht in Nederland opgenomen met oog op adoptie van dit kind, zonder dat zij daartoe een voorafgaande schriftelijke mededeling hebben verkregen van de Minister van Justitie dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Aldus hebben verdachte en haar mededader een voorwaarde geschonden waaraan moet zijn voldaan bij de opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie. Deze voorwaarde is in het leven geroepen om een verantwoorde gang van zaken rond de opneming in Nederland van buitenlandse kinderen met het oog op adoptie te bevorderen.
Het adopteren van kinderen is onderworpen aan strenge regels in zowel België als Nederland. De (vaak langdurige) officiële procedures om te komen tot adoptie zijn omgeven met waarborgen ter bescherming van de belangen van voor adoptie beschikbare kinderen. Verdachte en haar mededader hebben met hun illegale actie de beoordeling door de Minister van de opname van [naam kind] in hun gezin onmogelijk gemaakt.
Op grond van het vorenstaande en mede uit een oogpunt van algemene preventie acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot feit 1 primair (misdrijf):
Voorts hebben verdachte en haar mededader (haar toenmalige echtgenoot) op 7 juli 2008 opzettelijk gebruik gemaakt van een Belgische authentieke akte met daarin opgenomen een valse opgave betreffende de geboorte-ouderlijke afstamming van eerdergenoemd kind. In die akte was in strijd met de waarheid vermeld - zakelijk weergegeven - dat verdachte en haar mededader de biologische ouders zijn van dit kind. Het gebruik maken van deze valse akte heeft hierin bestaan, dat verdachte samen met haar mededader deze akte heeft overgelegd aan een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waarin verdachte en haar mededader toen woonden ten behoeve van de inschrijving van dit kind in de Gemeentelijke Basisadministratie van die gemeente. Door zo te handelen hebben verdachte en haar mededader het vertrouwen dat instanties in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van authentieke akten moeten kunnen stellen op ernstige wijze geschaad.
In beginsel rechtvaardigt dit feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daar tegenover staan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is inmiddels gescheiden van haar toenmalige echtgenoot, woont in bij haar ouders en heeft werk. Verdachte zit in de schuldsanering en heeft € 30,= per week te besteden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister
d.d. 23 januari 2013 blijkt, dat verdachte niet eerder is veroordeeld en ná het plegen van de bewezen verklaarde feiten niet wederom met justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat in dit geval kan worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (feit 1 primair) en een onvoorwaardelijke geldboete (feit 2). Het hof acht het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 1 jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een en ander ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde misdrijf, en een voorwaardelijke geldboete van
€ 1.000,=, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar, ter zake van de onder 2 bewezen verklaarde overtreding in dit geval passend en geboden. Met deze afdoening heeft het hof verdisconteerd dat er sinds het plegen van de bewezen verklaarde feiten inmiddels onwenselijk veel tijd is verstreken. Voorts heeft het hof hierbij de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg betrokken.
Het hof acht de bewezen verklaarde feiten te ernstig om deze telkens af te doen met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of - voor wat betreft het onder 1 primair bewezen verklaarde feit - met geheel voorwaardelijke straffen, een en ander zoals de raadsman heeft verzocht.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafopleggingen mede te bereiken dat verdachte niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 62 en 227 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 28 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde misdrijf:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van de onder 2 bewezen verklaarde overtreding:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, raadsheer, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda, senior raadsheer, en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 15 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.