ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-002941-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht, dat op 4 juli 2012 is gewezen. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd in de periode van 13 december 2009 tot en met 1 januari 2010. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde bedreiging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het versturen van dreigende sms-berichten naar het slachtoffer, waarin hij met de dood bedreigde. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, aangezien er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar het hof heeft geen reden gezien voor strafvermindering, gezien de voortvarende behandeling in hoger beroep. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 325,- betalen aan het slachtoffer voor immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand is afgewezen, omdat deze niet als directe schade kan worden aangemerkt. Het hof heeft de wettelijke rente over de schadevergoeding toegewezen vanaf 14 december 2009.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002941-12
Uitspraak d.d.: 25 januari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 4 juli 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] [1976],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr V. Senczuk, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis niet op de voet van artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering in het proces-verbaal is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 december 2009 tot en met 1 januari 2010 te Utrecht, althans in Nederland [slachtoffer] (per sms) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (een) sms-berichten(en) gestuurd aan/naar voornoemde [slachtoffer] met daarin de volgende tekst(en):
- "Zal je vast zeggen schoten hoor je niet met oud en nieuw zoek je op, hou daar maar vast rekening mee! En als je naar de politie gaat is het einde oefening voor jou en ik dreig niet heb niets te verliezen!" en/of
- "Jij wordt omgeleg geloof me!" en/of
- "Jij gaat het nieuwe jaar in een lijkenzak weg" en/of
- "Zal niet lang duren dat ik bij je langs kom denk er maar aan dat je al dood ben." en/of
- "Oudjaars avond lijkenzak kankerhoer, zoek je op!" en/of
- "Pak je toch, sla je de kanker. Jij krijgt geen loop van een geweer in je mond maar in die afgereepte kut!" en/of
- "Kanker hoer neem op dan schiet je straks kapot!" en/of
- "Jij gaat dood!" en/of
- "Kanker hoer je gaat eraan ook degene die bij je was!",
althans teksten/woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 13 december 2009 tot en met 1 januari 2010 te Utrecht, althans in Nederland [slachtoffer] (per sms) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (een) sms-berichten(en) gestuurd aan/naar voornoemde [slachtoffer] met daarin de volgende tekst(en):
- "Zal je vast zeggen schoten hoor je niet met oud en nieuw zoek je op, hou daar maar vast rekening mee! En als je naar de politie gaat is het einde oefening voor jou en ik dreig niet heb niets te verliezen!" en
- "Jij wordt omgeleg geloof me!" en
- "Jij gaat het nieuwe jaar in een lijkenzak weg" en
- "Zal niet lang duren dat ik bij je langs kom denk er maar aan dat je al dood ben." en
- "Oudjaars avond lijkenzak kankerhoer, zoek je op!" en
- "Pak je toch, sla je de kanker. Jij krijgt geen loop van een geweer in je mond maar in die afgereepte kut!" en
- "Kanker hoer neem op dan schiet je straks kapot!" en
- "Jij gaat dood!" en
- "Kanker hoer je gaat eraan ook degene die bij je was!".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De redelijke termijn
De raadsman heeft kennelijk, zo begrijpt het hof, een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn nu verdachte op 16 maart 2010 is aangehouden en eerst op 4 juli 2012 door de politierechter vonnis is gewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte is op 16 maart 2010 door de politie aangehouden en heeft op die datum bij de politie ter zake het bewezenverklaarde een bekennende verklaring afgelegd. Het hof is van oordeel dat verdachte vanaf dat moment in redelijkheid de verwachting kon hebben dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn is aldus op 16 maart 2010 aangevangen. Eerst op 4 juli 2012 heeft de politierechter ter zake het bewezenverklaarde vonnis gewezen.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen (vgl. Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de redelijke termijn voor wat betreft de behandeling van de zaak in eerste aanleg is overschreden. Gelet echter op de voortvarende behandeling in hoger beroep – vanaf de datum dat het hoger beroep is ingesteld, te weten op 4 juli 2012, tot de behandeling in hoger beroep op 11 januari 2013 – ziet het hof in casu geen reden tot strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden en daarmee artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden.
De strafoplegging
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een deels onvoorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Het voorwaardelijke deel acht het hof van belang om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarbij heeft het hof gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 13 december 2012 waaruit volgt dat verdachte vaker ter zake een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld tot straf. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat thans geen termen meer aanwezig zijn voor het stellen van bijzondere voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 325,- aan immateriële schade. Daarnaast wordt een bedrag van € 357,- gevorderd betreffende kosten rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de gevorderde immateriële schade ad € 325 integraal toewijzen. De hoogte hiervan is ter terechtzitting niet weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziene maatregel. Uit genoemd arrest volgt voorts dat indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51a Sv vordert, zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de kosten rechtsbijstand ad € 357,-.
Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt wel mee dat bij de begroting van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van een benadeelde partij dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123).
Dat houdt in dat ter zake van de kosten als bedoeld in art. 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding wordt toegekend op de voet van het in art. 56 e.v. Rv bepaalde en dat eventuele verdere, aangetoonde kosten van rechtsbijstand met inachtneming van het bepaalde in art. 57, zesde lid, Rv voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Het hof zal in dit geval uitgaan van het liquidatietarief rechtbanken en hoven per 1 november 2004, zoals vastgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en de Nederlandse Orde van Advocaten en met ingang van 1 september 2008 aangepast aan de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Het hof stelt daarbij naar redelijkheid en billijkheid het indienen van het verzoek tot schadevergoeding gelijk aan een conclusie na comparitie of enquête (0,5 punt) en – indien daar sprake van is - het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en het hof gelijk aan het bijwonen van een enquête aan de zijde van de wederpartij (telkens 0,5 punt).
Het verzoek tot schadevergoeding bedraagt minder dan € 10.000
Het tarief is in casu tarief I, waar ieder punt wordt gewaardeerd op € 384,=, zodat de kosten van rechtsbijstand worden bepaald op € 192,= (eenhonderdtweeennegentig euro).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 325 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 192,00 (honderdtweeënnegentig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 325 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 25 januari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.