ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.120.443/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2013, hebben de ouders van de minderjarige [kind], geboren in 2004, hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had op 28 november 2012 besloten om [kind] onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) voor een periode van een jaar. De ouders waren van mening dat deze beslissing onterecht was en verzochten het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen.

Het hof heeft de argumenten van de ouders zorgvuldig overwogen. De ouders stelden dat de kinderrechter niet op basis van voldoende en betrouwbare informatie had geoordeeld dat er gronden waren voor de ondertoezichtstelling. Ze erkenden dat er in het verleden meldingen van huiselijk geweld waren geweest, maar betoogden dat deze meldingen niet representatief waren voor de huidige situatie. De ouders gaven aan dat zij actief hulpverlening zochten en dat de moeder gemotiveerd was om de ontwikkelingsachterstand van [kind] aan te pakken.

De Raad voor de Kinderbescherming, die als geïntimeerde optrad, was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was voor de bescherming van [kind]. De raad stelde dat er nog steeds zorgen waren over de opvoedsituatie en de invloed van huiselijk geweld en alcoholproblematiek op [kind]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSJ) had echter een andere visie en vond geen meerwaarde in de ondertoezichtstelling, wat het hof ook in overweging nam.

Na het horen van de partijen en het bestuderen van de stukken, concludeerde het hof dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de ontwikkeling van [kind] ernstig werd bedreigd. Het hof oordeelde dat de ouders hun verantwoordelijkheid namen en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende was om de zorgen aan te pakken. Daarom werd de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de raad afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking d.d. 4 april 2013
Zaaknummer 200.120.443
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
1. [appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
voorheen advocaat G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward,
thans advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Noord Nederland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, hierna te noemen: BJZ,
hierna te noemen: WSJ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 november 2012 (zaaknummer 123356 /FJ RK 12-1120) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de minderjarige [kind], geboren [in 2004] (hierna te noemen: [kind]), onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 28 november 2012 voor de termijn van een jaar. De kinderrechter heeft daarbij BJZ geadviseerd de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te dragen aan WSJ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 januari 2013, hebben de ouders verzocht de beschikking van 28 november 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende - zoals het hof begrijpt- het verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind] af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel onjuist, met veroordeling van de raad in de kosten van dit geding.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad geen verweerschrift ingediend. De raad heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 11 maart 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door mr. Pieters, vergezeld van een stagiaire, namens de raad de heer [namens de raad] en namens WSJ de heer [namens WSJ], de gezinsvoogd. Tevens is verschenen mevrouw [begeleidster van de ouders] (een begeleidster van de ouders). Het hof heeft mevrouw [begeleidster van de ouders] met instemming van partijen als informant gehoord tijdens de zitting.
De beoordeling
1. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling impliceert een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd, indien hij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind.
2. Voor het antwoord op de vraag of de minderjarige onder toezicht moet worden gesteld, dient te worden beoordeeld of de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling is een reële dreiging van een verstoorde ontwikkeling voldoende.
3. Kort gezegd stellen de ouders dat de kinderrechter aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens niet heeft mogen oordelen dat er gronden waren voor een ondertoezichtstelling van [kind].
De ouders erkennen dat [kind] in het verleden twee maal in huis aanwezig is geweest ten tijde van een melding van huiselijk geweld, maar benadrukken dat [kind] zich op dat moment niet bij de ouders bevond, maar op zijn kamer. Ten tijde van de twee overige meldingen verbleef [kind] bij zijn grootouders. Dat er in het gezin sprake zou zijn van veelvuldig huiselijk geweld wordt door de ouders uitdrukkelijk bestreden. Daarbij wijzen de ouders erop dat uit het overzicht van de meldingen als informant telkenmale één naam naar voren komt, te weten [informant]. Zij zijn van mening dat - gelet op de persoon van de heer [informant], alsmede op zijn bekendheid bij politie en justitie- [informant] niet kan worden gezien als een betrouwbare informant.
4. Ten aanzien van [kind] blijkt volgens de ouders nergens uit de stukken dat er sprake is van ernstige bedreigingen van zijn ontwikkeling. De overweging van de rechtbank dat [kind] (psychische) gevolgen, zoals PTSS, angst en depressie laat zien, wordt volgens de ouders niet gestaafd door feiten.
5. De ouders zijn van mening dat de problemen die zij hebben adequaat kunnen worden aangepakt door middel van hulpverlening in een vrijwillig kader.
Zij wijzen erop dat, zoals ook blijkt uit het raadsrapport, de moeder gemotiveerd is ten aanzien van de ingeschakelde hulpverlening en zich ten volle inzet op dit punt en dat de vader zich uit eigen beweging heeft gemeld bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) voor behandeling. De ouders merken hierbij op dat zij gebroken hebben met personen die een negatieve invloed op hen hebben. De ouders geven verder aan dat indien de hulpverlening geïntensiveerd dient te worden, zij bereid zijn hieraan mee te werken.
6. De raad heeft de visie van de ouders ten aanzien van de onderhavige maatregel bestreden en acht de ondertoezichtstelling noodzakelijk in het belang van de minderjarige [kind]. De raad benadrukt dat de in het raadsrapport van
13 november 2012 beschreven zorgen niet zijn gebaseerd op alleen de meldingen van de heer [informant], zoals door de ouders wordt gesuggereerd, maar op een onderzoek waarbij gesproken is met diverse informanten.
De raad stelt dat nog immer sprake is van huiselijk geweld en van alcoholproblematiek van beide ouders en dat er zorgen zijn over de invloed daarvan op [kind]. De raad wijst erop dat [kind] kwetsbaar is en bang wordt als zijn ouders gaan drinken.
Volgens de raad bagatelliseert de vader de problemen in het gezin en heeft hij een stok achter de deur nodig om gemotiveerd te blijven voor hulpverlening. Daarbij speelt dat de moeder, die ook steun nodig heeft, nooit tegen de vader op kan.
De meerwaarde van een ondertoezichtstelling is volgens de raad dat er in het kader daarvan beter zicht kan komen op de opvoedingssituatie en de algemene ontwikkeling van [kind] en dat de ouders bij een ondertoezichtstelling de aangeboden hulp dienen te (blijven) aanvaarden.
7. Anders dan de raad ziet WSJ - na eigen onderzoek- geen meerwaarde in de door de raad verzochte ondertoezichtstelling van [kind].
De gezinsvoogd heeft ter zitting van het hof verklaard dat, nu WSJ de zorgen van de raad niet deelt, het ook lastig is om een plan van aanpak op te stellen. WSJ constateert weliswaar ook problemen in het gezin, maar acht die minder ernstig dan de raad. Het huiselijk geweld dat er is geweest -en dat door de ouders niet wordt ontkend- was niet structureel maar incidenteel en uit niets is gebleken dat de ouders niet meewerken aan hulpverlening in een vrijwillig kader.
De ouders proberen te handelen naar de hun gegeven aanwijzingen. De gezinsvoogd heeft opgemerkt dat, zoals in het raadsrapport is weergegeven, de vader de indruk kan wekken dat hij star is en het conflict opzoekt en dat de moeder een stille, afhankelijke indruk kan maken, maar dat hij dit gedurende zijn betrokkenheid bij het gezin anders heeft ervaren. De gezinsvoogd wijst er op dat de moeder wel degelijk de vader tegenspreekt als zij een ander mening heeft.
8. De gezinsvoogd heeft voorts verklaard dat hij nadat de ondertoezichtstelling werd uitgesproken ongeveer vijf keer persoonlijk contact met de ouders heeft gehad en dat hij daarbij geen alcoholproblematiek heeft kunnen vaststellen. De gezinsvoogd heeft daarbij opgemerkt dat de huisarts te kennen heeft gegeven dat uit leveronderzoek bij de vader weliswaar afwijkende waarden naar voren zijn gekomen, maar dat die waarden niet duiden op overmatig alcoholgebruik of alcoholmisbruik. Verder heeft de gezinsvoogd erop gewezen dat de ouders hebben verklaard dat [kind] naar de ouders van de vader gaat als zij van plan zijn om te gaan drinken/uit te gaan.
9. Dat [kind] een ontwikkelingsachterstand heeft wordt door de ouders niet ontkend en zij proberen te werken aan de opdrachten die zij in verband daarmee van school krijgen. [kind] krijgt vanuit school speciaal onderwijs en de ouders spelen naar de mening van de gezinsvoogd en - naar diens zeggen - van de school adequaat in op de zorgen ten aanzien van de ontwikkelingsachterstand van [kind].
10. Deze mening wordt ondersteund door mevrouw [begeleidster van de ouders] (Zorgburo [zorgburo]), volgens wie het goed gaat met [kind]. Zij heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat de moeder de ontwikkelingsachterstand van [kind] goed oppakt en hem stimuleert, bijvoorbeeld met lezen. Mevrouw [begeleidster van de ouders] ervaart close contact tussen de ouders en [kind].
11. Het hof onderkent, gelet op hetgeen de raad daarover heeft aangevoerd en gelet op de stukken, dat er in het verleden reële zorgen zijn geconstateerd met betrekking tot de wijze waarop [kind] opgroeit en dat het in het belang van [kind] is dat deze worden aangepakt. Niettemin rechtvaardigen bedoelde zorgen, gelet op de betrokken en bereidwillige houding van de ouders en de verklaring van de gezinsvoogd in dat verband ter zitting, niet de verwachting dat de op dit moment in een vrijwillig kader verleende hulp niet zal slagen, in die zin dat met die hulp de zorgen ten aanzien van [kind] niet op voldoende adequate wijze tegemoet zullen worden getreden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er niet alleen hulpverlening (Zorgburo [zorgburo]) is ingeschakeld, maar dat er ook vanuit de school extra aandacht is voor [kind], dat het contact tussen de ouders en de school goed is, en dat door de ouders de aanwijzingen van de school worden gevolgd. Hierdoor mag worden aangenomen dat er voldoende zicht is op de situatie, waarbij opmerking verdient dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat het op dit moment niet goed zou gaan met [kind]. Verder is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat thans sprake is van problematisch alcoholgebruik.
12. Gelet op het voorgaande ziet het hof onvoldoende aanwijzingen dat de wijze waarop [kind] opgroeit een zodanig ernstige bedreiging oplevert van zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel zijn gezondheid dat dit een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
Het hof gaat er daarbij van uit dat de ouders hun samenwerking met de school en eerdergenoemd Zorgburo [zorgburo] zonder meer zullen voortzetten, zodat er zicht blijft op de gezinssituatie en op [kind].
13. Op grond van het bovenstaande dient naar het oordeel van het hof de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de raad alsnog te worden afgewezen.
14. Het hof ziet in hetgeen de ouders hebben gesteld geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten in geschillen als de onderhavige worden gecompenseerd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep,
en opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad d.d. 15 november 2012 om de minderjarige [kind], geboren [in 2004], onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Friesland;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en B.J. Voerman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 april 2013 in bijzijn van de griffier.