Beschikking d.d. 26 maart 2013
Zaaknummer: 200.118.753
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.R.J. Helmantel, kantoorhoudende te Dronten,
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Dronten,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudende te Dronten,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 18 september 2012 (zaaknummer 202349 / JL RK 12-822) is de minderjarige [kind], geboren [in 1998] (verder te noemen: [kind]) voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 december 2012, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de raad niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind] af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Het hof heeft de raad, BJZ en de vader in de gelegenheid gesteld verweerschriften in te dienen. Van de gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de brief van de raad van 8 januari 2013 en van de brief van BJZ van 1 februari 2013.
De minderjarige [kind] is door het hof in de gelegenheid gesteld haar mening over de zaak te geven. Zij is op 6 februari 2013 gehoord door een raadsheer-commissaris.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 7 februari 2013 waarbij zijn verschenen de moeder en haar advocaat mr. Helmantel en namens de raad mw. Douma. Door mr. Helmantel zijn pleitaantekeningen overgelegd. De vader en BJZ zijn hoewel behoorlijk opgeroepen - in het geval van BJZ met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. [kind] voornoemd is geboren uit de affectieve relatie die de vader (1970) en de moeder (1967) met elkaar hebben gehad. De vader en de moeder hebben van 1997 tot 2007 samengewoond. [kind] heeft nog een broertje [kind 2] (2003).
2. Na de relatiebreuk van haar ouders krijgen [kind] en [kind 2] hun hoofdverblijf bij de moeder - die is belast met het ouderlijk gezag - en wordt een omgangsregeling met de vader vastgesteld. De vader en de moeder hebben in dit verband in juli 2007 een convenant ondertekend.
3. Beide ouders krijgen na de relatiebreuk kennis aan een nieuwe partner.
4. De nieuwe partner van de vader, [partner van de vader] (1977), is medio 2008 bij hem ingetrokken met haar zoon [kind 3] (2001) uit een eerdere relatie. Uit de relatie tussen de vader en zijn nieuwe partner is [in 2008] een kind geboren ([kind 4]). De vader en zijn partner zijn [in 2010] met elkaar getrouwd.
5. Sinds de stiefmoeder van [kind] bij de vader is ingetrokken lopen de spanningen tussen de vader en de stiefmoeder enerzijds en het gezin van de moeder anderzijds aanmerkelijk op. Er vinden diverse confrontaties plaats, met name tussen de stiefmoeder en de moeder, en een enkele keer is daarbij zelfs geweld gebruikt, kennelijk om woorden kracht bij te zetten.
6. De ouders slagen er niet in om [kind] buiten de onderlinge strijd te houden. [kind] besluit in 2009 de contacten met de vader te verbreken. Zij voelt zich niet welkom en onrechtvaardig behandeld door de vader, die zich steevast achter zijn echtgenote schaart. [kind 2] blijft de vader bezoeken.
7. Naar aanleiding van het niet functioneren van de omgangsregeling voor wat betreft [kind], heeft de moeder op 26 mei 2010 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot wijziging van de in het convenant overeengekomen regeling overeenkomstig de feitelijke situatie. In het kader van die procedure heeft de rechtbank, nadat een door de ouders gekozen mediationtraject geen oplossing bleek te kunnen bieden, de raad verzocht rapport en advies uit te brengen over de omgang tussen [kind] en de vader.
8. De raad heeft op 28 november 2011 rapport uitgebracht en daarin de rechtbank geadviseerd om de beslissing over de omgang tussen de vader en [kind] aan te houden in afwachting van de uitkomsten van door de raad noodzakelijk geachte systeemgesprekken tussen de ouders.
9. Ter zitting van de rechtbank op 18 september 2012 heeft de raad, toen bleek dat de systeemgesprekken tussen de ouders niet mogelijk bleken, mondeling verzocht om de ondertoezichtstelling van [kind] uit te spreken, welk verzoek bij de bestreden beschikking is toegewezen. Hiertegen richt zich het appel van de moeder.
10. Het appel van de moeder strekt kort gezegd tot betoog dat niet aan de criteria voor ondertoezichtstelling van [kind] is voldaan, althans dat zulks onvoldoende is onderzocht en gemotiveerd.
Het hof overweegt als volgt
11. Een ondertoezichtstelling kan op grond van artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden uitgesproken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn of haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
12. In een situatie als de onderhavige, waarin het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling voornamelijk tot doel heeft de omgang tussen de minderjarige en een van de ouders tot stand te brengen dan wel te begeleiden, worden hoge eisen gesteld aan de motivering ervan. Het enkel ontbreken van contacten tussen een ouder en de minderjarige is onvoldoende. Het hof verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2001, LJN: AB1009.
13. Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor de minderjarige dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
14. Gelet op de voormelde motiveringseisen is het hof van oordeel dat het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind] niet aan de criteria voldoet en dat ook anderszins onvoldoende grond voor de maatregel bestaat. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof in dit verband gebleken dat het verzoek van de raad met name is gestoeld op de premisse dat [kind] vanuit een loyaliteitsconflict heeft gekozen om het contact met de vader te verbreken en dat het ontbreken van dat contact een ernstige bedreiging vormt voor haar ontwikkeling. Ter zitting van het hof heeft de raad hier nog aan toegevoegd dat [kind] in het systeem (tussen de ouders) waarin zij verkeert onvoldoende ruimte krijgt voor een evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling.
15. De raad heeft het hof niet kunnen overtuigen van zijn stelling dat [kind] als gevolg van een loyaliteitsconflict ervoor heeft gekozen om het contact met de vader te verbreken. Evenmin is het hof ervan overtuigd dat het ontbreken van de hier bedoelde contacten zodanige gevolgen heeft voor [kind] dat de maatregel van ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Dat algemeen aanvaard is dat het ontbreken van contact tussen een kind en een van ouders schadelijk is voor de ontwikkeling van dat kind, biedt op zichzelf onvoldoende grond voor de maatregel van ondertoezichtstelling. Door de raad zijn die gevolgen voor [kind] niet voldoende geconcretiseerd.
16. Tijdens het kinderverhoor heeft [kind] toegelicht dat de problemen tussen haar en de vader zijn begonnen sinds de komst van de stiefmoeder in het gezin bij de vader in 2009. Op een of andere manier ontstonden spanningen tussen [kind] en de stiefmoeder - mogelijk door conflicterende persoonlijkheden - en op een gegeven moment is [kind] door de vader (die zich steevast achter de stiefmoeder schaarde) te verstaan gegeven dat zij niet meer welkom was, althans dat zij eerst haar excuses moest aanbieden. Tot op heden weet [kind] nog steeds niet waarvoor zij haar excuses moet aanbieden. Voorts heeft [kind] toegelicht dat zij alle ruimte van de moeder krijgt in het contact met de vader (en dat de moeder haar zelfs stimuleert daarin) maar dat zij zelf ervoor heeft gekozen om het contact met de vader te verbreken. [kind] voelt zich door de vader in de steek gelaten en gekwetst.
17. De moeder heeft ter zitting van het hof voorts onbetwist toegelicht dat zij in 2009 zelf hulp heeft gezocht voor [kind] en dat zij daartoe tevergeefs bij verschillende professionele instanties (waaronder de raad en/of BJZ) heeft aangeklopt. [kind] is wel onder behandeling geweest bij een kinderpsychologe waarbij de gesprekken met name waren gericht op het feit dat [kind] niet welkom was bij de vader. Verder heeft de moeder toegelicht dat [kind 2] wel nog steeds de vader bezoekt en dat de moeder pogingen in het werk heeft gesteld om de contacten tussen [kind] en de vader te herstellen maar dat zij daar hele heftige en negatieve reacties op kreeg zijdens de vader en de stiefmoeder. Dat eerst drie jaar na dato zijdens de raad om ondertoezichtstelling van [kind] wordt verzocht heeft de moeder dan ook bevreemd.
18. In het licht van de door [kind] en de moeder geschetste omstandigheden, zoals hiervóór samengevat weergegeven, die noch door de vader noch door BJZ of de raad zijn betwist, kan naar het oordeel van het hof niet worden staande gehouden dat [kind] vanuit een loyaliteitsconflict ervoor heeft gekozen om de contacten tussen haar en de vader te verbreken en ook niet dat [kind] onvoldoende ruimte krijgt in het systeem bij de moeder voor het contact met de vader. Het heeft er alle schijn van dat een belangrijk aandeel van de problematiek ligt in het gezin bij de vader. De ondertoezichtstelling van [kind] is daarvoor echter niet de geëigende maatregel, mede omdat deze eerder een averechts effect heeft in die zin dat [kind] zich onder druk gezet voelt om de contacten met de vader te hervatten waardoor zij zich nog verder 'ingraaft'. De vader en de stiefmoeder zullen op andere wijze het vertrouwen van [kind] terug moeten winnen, bijvoorbeeld door professionele hulp voor zichzelf te zoeken.
19. Het hof concludeert dat niet is voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [kind].
De slotsom
20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het hof opnieuw zal beslissen als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 18 september 2012 (zaaknummer 202349 / JL RK 12-822) waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind] voornoemd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, G. Jonkman en
H. van Lokven-van der Meer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 maart 2013 in bijzijn van de griffier.