ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.110.434
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter wegens gebrek in procedure bij zekerheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht, die op 6 juni 2012 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat hij niet in staat was om tijdig zekerheid te stellen voor de betaling van een opgelegde sanctie en administratiekosten. De betrokkene stelde dat hem telefonisch uitstel was verleend door een medewerker van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), maar deze telefoonnotitie was niet aan het dossier toegevoegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk had verklaard op basis van het feit dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld. De betrokkene had echter verzocht om uitstel vanwege financiële omstandigheden, maar was niet op de hoogte dat hij dit schriftelijk moest doen. Het hof oordeelde dat er een gebrek kleefde aan de procedure, omdat de CVOM niet had voldaan aan de verplichting om relevante stukken aan het dossier toe te voegen of de betrokkene te wijzen op de noodzaak van een schriftelijk draagkrachtverweer.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in verband met de zitting van het hof zijn gemaakt. De betrokkene heeft recht op een vergoeding van € 47,24 voor zijn reiskosten.

Uitspraak

WAHV 200.110.434
27 februari 2013
CJIB 151023126
Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht
van 6 juni 2012
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Utrecht genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Wel is verzocht om een behandeling ter zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 februari 2013. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. C.T. Brontsema.
Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en de administratiekosten.
2. De betrokkene voert aan dat hem uitstel is verleend van de verplichting tot zekerheidstelling. Hij heeft gebeld met de afdeling die over zekerheidstelling gaat, meegedeeld dat hij nog niet kan betalen en om uitstel verzocht. De medewerker zei dat het kon en heeft daar een notitie van gemaakt. Hij verzoekt de zaak inhoudelijk te beoordelen.
3. Bij de stukken van het geding bevinden zich afschriften van twee brieven van de officier van justitie van 1 november 2011 en 18 november 2011, waarin aan de betrokkene mededeling is gedaan van de verplichting tot het stellen van zekerheid. Ingevolge deze brieven diende de betrokkene uiterlijk 2 december 2011 zekerheid te hebben gesteld tot een bedrag van € 186,-. De zekerheidstelling is blijkens het zaakoverzicht van het CJIB ontvangen op 30 december 2011. Het dossier bevat geen telefoonnotitie van een gesprek zoals door de betrokkene gesteld.
4. Ter zitting van het hof heeft de betrokkene de naam genoemd van de CVOM-medewerker waarmee hij telefonisch heeft gesproken. Hij weet niet meer op welke datum hij heeft gebeld. Toen hij uitlegde dat hij een bijstandsuitkering ontving en schulden had is de betrokkene meegedeeld dat van dit telefoongesprek een notitie zou worden gemaakt en dat uitstel normaliter geen probleem is. Er is hem niet meegedeeld tot wanneer hij uitstel zou krijgen. Hij heeft betaald zodra hij kon. De betrokkene wist niet dat indien hij niet tijdig zekerheid kon stellen, hij daarover een brief had moeten sturen. Had hij dat wel geweten, dan zou hij zeker een brief hebben gestuurd.
5. De advocaat-generaal heeft ter zitting meegedeeld dat bij onderzoek is gebleken dat de betrokkene op 28 november 2011 met de CVOM heeft gebeld. De van dat gesprek gemaakte notitie luidt: "betrokkene vraagt om uitstel zekerheidstelling. Rond 20 december zal er betaald worden." Of de betreffende CVOM-medewerker de betrokkene geadviseerd heeft een brief te sturen, is niet bekend. Nu uit deze telefoonnotitie niet blijkt dat de betrokkene de toezegging is gedaan dat hij uitstel krijgt van de verplichting tot zekerheidstelling en de betrokkene te laat zekerheid heeft gesteld, dient de beslissing van de kantonrechter te worden bevestigd, aldus de advocaat-generaal.
6. Uit de telefoonnotitie van de CVOM blijkt genoegzaam dat de betrokken voor het einde van de termijn waarbinnen hij zekerheid diende te stellen uitstel heeft verzocht van de verplichting tot zekerheidstelling, omdat hij vanwege financiële omstandigheden niet terstond in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag. Het is aan de kantonrechter om een dergelijk draagkrachtverweer te beoordelen. Om de kantonrechter daartoe in staat te stellen, had de officier van justitie (de CVOM) een print van de telefoonnotitie van 28 november 2011, zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WAHV, aan het dossier dienen toe te voegen voordat dit aan de rechtbank werd toegezonden, danwel de betrokkene er tijdens het telefoongesprek op moeten wijzen dat een draagkrachtverweer schriftelijk moet worden gevoerd binnen de termijn waarbinnen zekerheid moet worden gesteld. Geen van beide is gebeurd. Dit betekent dat er een gebrek kleeft aan de procedure die voorafgaat aan de bestreden beslissing. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en de zaak terugwijzen.
7. Het hof ziet in de vernietiging van de beslissing van de kantonrechter aanleiding de betrokkene een vergoeding tot te kennen voor de door hem gemaakte reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting van het hof op 13 februari 2013. De reiskosten worden ingevolge het toepasselijke artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In dit geval wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 47,24 ([woonplaats]-Leeuwarden v.v. per tram en trein).
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 47,24.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.