ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-003029-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis militaire politierechter inzake mishandeling en verkeersdelict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte, een opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en een verkeersdelict dat plaatsvond op 10 januari 2009 te Leiden. De verdachte reed met zijn auto achteruit een parkeervak in, waarbij hij een voetganger, [betrokkene], raakte en diens voet overreed. De militaire kamer van het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van de mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het verkeersdelict heeft begaan, maar niet de mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 3.537,84 te betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de persoon van de verdachte, die als opsporingsambtenaar is opgeleid om de-escalerend op te treden. Het hof heeft geoordeeld dat het handelen van de verdachte niet getuigde van de-escalerend gedrag, en dat hij verder had kunnen rijden om een vrije parkeerplaats te zoeken. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, J.R.M. Roetgerink, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003029-12
Uitspraak d.d.: 4 april 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de militaire kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Arnhem van 4 juli 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee,
[registratienummer],
[plaatsing].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr B.P.J. van Riel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie en tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 januari 2009, te Leiden, opzettelijk mishandelend als bestuurder van een personenauto daarmee over/tegen een voet van een persoon, te weten [betrokkene], is gereden, althans tegen deze persoon is aangereden waarbij/waardoor deze [betrokkene] ten val is gekomen ten gevolge waarvan voornoemde [betrokkene] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 10 januari 2009, te Leiden, als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Steenschuur, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) een op/aan die weg gelegen parkeervak (achteruit) is ingereden/opgereden en/of (vervolgens) tegen een zich in of nabij dat parkeervak bevindende voetganger, [betrokkene], is gereden/gebotst, en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Aan deze zaak is een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering vooraf gegaan. Bij beschikking van 6 december 2010 heeft het hof klager (betrokkene) niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover dit ziet op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder 2 tenlastegelegde feit). Er was geen sprake meer van een situatie van niet-vervolgen omdat beklaagde (verdachte) reeds zou worden gedagvaard voor dat feit.
Ten aanzien van de mishandeling (het onder 1 tenlastegelegde feit) heeft de beklagkamer van het hof de officier van justitie bevolen een strafvervolging in te stellen.
Op grond van artikel 68, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie alsmede artikel 8, tweede lid van de Wet militaire strafrechtspraak, zoals deze golden ten tijde van het indienen van het beklag, oordeelt de militaire kamer ook over het beklag over niet vervolging in militaire zaken als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hiervoor genoemde bevel tot vervolging is gegeven door de commune beklagkamer van het hof. Deze kamer was – gelet op het vorenstaande – onbevoegd ten aanzien van militairen. Daarom is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake de mishandeling.
Bewezenverklaring
Verdachte reed op 10 januari 2009 met zijn auto achteruit een parkeervak in terwijl twee mensen dichtbij, achter en naast het voertuig stonden; hij heeft daarbij het slachtoffer met zijn auto geraakt en diens voet overreden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat hij het slachtoffer heeft geraakt en diens voet heeft overreden, maar erkent wel dat hij achteruit is door blijven rijden terwijl beide of in elk geval een van beide personen zeer dicht bij het voertuig stond. Hij heeft dit ter zitting ook bevestigd. Hiermee heeft hij als bestuurder van een motorrijtuig gevaar veroorzaakt op de weg.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2009, te Leiden, als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Steenschuur, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) een op die weg gelegen parkeervak (achteruit) is ingereden en vervolgens tegen een zich in of nabij dat parkeervak bevindende voetganger, [betrokkene], is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het feit dat verdachte opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee is. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij is opgeleid om de-escalerend op te treden en dat hij dat op 10 januari 2009 ook zou hebben gedaan. Het het hof is evenwel van oordeel dat verdachtes handelen op die dag, waarbij hij met zijn auto achteruit reed in een parkeervak, terwijl hij wist dat zich daar personen bevonden die dat vak bezet hielden voor een ander, juist niet getuigt van de-escalerend gedrag. Hoewel het wellicht ergerlijk is dat iemand een parkeervak op deze wijze bezet houdt, had verdachte verder kunnen en moeten rijden om een vrije parkeerplaats te zoeken.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met de omstandigheid dat het een oud feit betreft.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.537,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door de verdachte is in hoger beroep de hoogte van de vordering niet weersproken.
Verdachte is daarom tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.537,84 (drieduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 537,84 (vijfhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene], een bedrag te betalen van € 3.537,84 (drieduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 537,84 (vijfhonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr R.H. Koning, lid, en commodore (tit.) mr P.T. Heblij, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 4 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr P.T. Heblij is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.