ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.111.826/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na huwelijk van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De appellant, de man, had in eerste aanleg verzocht om wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank Groningen had eerder op 26 juni 2012 de bijdrage vastgesteld op € 229,50 per kind per maand. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage te verhogen naar € 329,48 per maand per kind, met terugwerkende kracht naar 10 januari 2012.

De man stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, met name door het huwelijk van de vrouw met de heer [partner van de vrouw] op 16 september 2011. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voorzien. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de eigen risico's van de man en zijn schulden, maar oordeelde dat de aflossing van een schuld voor de aanschaf van een auto niet noodzakelijk was en daarom niet in de draagkrachtberekening meegenomen kon worden.

Het hof concludeerde dat de man in staat was om de eerder door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 229,50 per kind per maand te voldoen. De vrouw had geen draagkracht om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de impact van gewijzigde omstandigheden op de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 12 maart 2013
Zaaknummer 200.111.826
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Henkelman-de Mooy, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. K.I.M. Bos, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 26 juni 2012 (zaaknummer: 131434 / FA RK 12-68) heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 27 oktober 2009 van de rechtbank Groningen toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), geboren [in 2005], en [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), geboren [in 2007], met ingang van 11 januari 2012 bepaald op € 229,50 per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 augustus 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 26 juni 2012 te vernietigen voor zover daarin een beslissing is genomen over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], alsmede de beschikking van de rechtbank Groningen van 27 oktober 2009 te wijzigen voor zover het de daarin bepaalde kinderalimentatie betreft, en opnieuw beslissende de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, zijnde 10 januari 2012, op in totaal € 329,48 per maand te bepalen, althans deze op een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 november 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
5 oktober 2012 met bijlagen en een fax van 24 december 2012 met bijlagen (tevens binnengekomen per brief van gelijke datum) van mr. Henkelman-de Mooy en een fax van 2 januari 2013 met bijlagen (tevens binnengekomen per brief van gelijke datum) van mr. Bos.
Ter zitting van 11 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen met hun advocaten. Het hof heeft de pleitaantekeningen van mr. Bos ter zitting geweigerd, omdat de omvang daarvan uitging boven de in 1.4.4. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven genoemde twee pagina's A-4 formaat.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen partijen zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De man heeft de kinderen erkend.
2. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw en zij oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3. Bij beschikking van 27 oktober 2009 heeft de rechtbank Groningen de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 253,- per kind per maand bepaald. Door de wettelijke indexering bedroeg deze bijdrage in 2012 € 264,54 per kind per maand.
4. Bij inleidend verzoekschrift heeft de man verzocht de door hem te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te wijzigen en een bijdrage van € 322,85 per maand voor beide kinderen gezamenlijk vast te stellen. De man heeft het verzoek ter zitting in eerste aanleg gewijzigd, in die zin dat hij heeft verzocht de bijdrage op € 270,25 per maand voor beide kinderen gezamenlijk vast te stellen. De vrouw heeft verweer gevoerd.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Wijziging van omstandigheden
6. Tussen partijen is niet in geschil dat zich, met het in het huwelijk treden van de vrouw met de heer [partner van de vrouw] op 16 september 2011, een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan, hetgeen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
? de draagkracht van de man, en wel op de volgende punten:
? het eigen risico ter zake de zorgverzekering;
? de aflossing van een schuld ontstaan door de aanschaf van een auto;
? de omvang van de onderhoudsverplichting van de heer [partner van de vrouw].
De overwegingen
Het eigen risico ter zake de zorgverzekering
8. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het door hem te betalen bedrag aan eigen risico ziektekosten. De man heeft bij brief van 24 december 2012 overzichten overgelegd van zijn zorgkosten over de jaren 2009 tot en met 2012. Hieruit blijkt dat de man in die jaren, elk jaar zijn eigen risico heeft betaald. Het hof zal in de draagkrachtberekening van de man dan ook rekening houden met het door hem te betalen bedrag aan eigen risico, te weten in 2012 € 18,- per maand.
De aflossing van een schuld ontstaan door de aanschaf van een auto
9. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossing op een schuld die hij is aangegaan voor de aanschaf van een auto. De man stelt dat hij de auto heeft aangeschaft om de kinderen te kunnen halen en brengen tijdens de omgangsmomenten en omdat hij op enige afstand van zijn werk woont. Hij stelt dat hij het krediet nog niet heeft kunnen inlossen omdat er bij de bepaling van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in 2009 geen rekening is gehouden met deze schuld en hij zodoende minder kon aflossen.
10. De vrouw stelt dat de betreffende schuld in de beschikkingen van 29 november 2009 en 26 juni 2012 terecht niet is meegenomen in de berekening van de draagkracht van de man. De schuld is volgens de vrouw niet noodzakelijk aangegaan en de man heeft volgens haar niet aangetoond dat hij geen auto kon kopen voor een lager bedrag.
Voorts stelt de vrouw dat er ook andere betalingen vanuit het doorlopende krediet zijn verricht.
11. Als uitgangspunt geldt dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige al diens schulden van invloed zijn, onverschillig op welk tijdstip deze schulden zijn ontstaan. Beoordeeld dient te worden of het aangaan van deze schuld zo noodzakelijk was, dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot betalen van kinderalimentie. Van deze noodzaak is het hof niet gebleken. Vast is komen te staan dat de oude auto van de man te repareren viel voor een aanzienlijk lager bedrag dan het aankoopbedrag van de huidige auto waarvoor de man een schuld is aangegaan. Ook is niet duidelijk geworden waarom de lening, gelet op de aanschafdatum van de auto, niet inmiddels afgelost had kunnen zijn. Het hof is dan ook met de vrouw van oordeel dat met voornoemde schuld geen rekening dient te worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man. Te meer niet nu als uitgangspunt geldt dat dergelijke niet noodzakelijke kosten dienen te worden voldaan uit de vrije ruimte.
* De draagkracht van de man
Het hof heeft een draagkrachtberekening van de man opgesteld en daarbij gelet op het voorgaande en de overige niet-betwiste bedragen zoals die blijken uit de bij de bestreden beschikking gevoegde draagkrachtberekening van de rechtbank. Uit de door het hof opgestelde, en aangehechte, draagkrachtberekening blijkt dat de man een bedrag van € 622,- per maand beschikbaar heeft om een bijdrage te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. De man is derhalve, in aanmerking nemende het fiscale voordeel, in staat een bijdrage van € 713,- per maand, zijnde € 356,50 per kind per maand, te voldoen
De omvang van de onderhoudsverplichting van de heer [partner van de vrouw]
12. De man is van mening dat de rechtbank de draagkracht van de heer [partner van de vrouw] ten onrechte heeft verdeeld over drie kinderen. Hij is van mening dat de draagkracht van de heer [partner van de vrouw] volledig ten behoeve van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] moet worden aangewend.
Er is door de vrouw, volgens de man, geen inzage gegeven in de behoefte van de dochter van de heer [partner van de vrouw], haar inkomsten en het bedrag waarmee de moeder van deze dochter bijdraagt in deze behoefte.
13. De vrouw stelt dat de heer [partner van de vrouw] € 300,- per maand aan kosten van levensonderhoud en studie voor zijn dochter betaalt. De moeder van de dochter betaalt volgens de vrouw ongeveer € 500,- per maand. De vrouw is dan ook van mening dat de rechtbank de draagkracht van de heer [partner van de vrouw] terecht heeft verdeeld over drie kinderen.
14. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot artikel 1: 395 BW (Parl. Gesch. InvW.p. 1442-1443) volgt dat als de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang zijn. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt dan af van de omstandigheden van het geval waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen (zie ook HR 13 juli 2012, LJN: BX 1295). Ter zitting is door de man bevestigd dat het huwelijk van de vrouw met de stiefvader de nauwe band tussen de man en zijn kinderen niet heeft gewijzigd. Van een nauwere verwantschap tussen de man als ouder en de kinderen kan dan ook worden uitgegaan.
De man heeft voldoende draagkracht om in de geïndexeerde behoefte van de kinderen van € 345,- per kind per maand te voorzien. Gelet daarop en op de mate van verwantschap tussen de kinderen en de stiefvader ziet het hof aanleiding geen rekening te houden met de draagkracht van de heer [partner van de vrouw], maar zal het hof slechts rekening houden met de draagkracht van de man.
* De draagkrachtvergelijking
15. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Voor zover de man heeft beoogd een nieuwe grief in te dienen door te stellen dat de vrouw wel draagkracht zou hebben nu zij een nieuwe baan heeft en wellicht een ontslagvergoeding heeft gekregen bij haar vorige werkgever, acht het hof dit standpunt onvoldoende onderbouwd.
Slotsom
16. Nu de vrouw geen incidenteel appel heeft ingesteld wordt de bovengrens van het geschil gevormd door het door de rechtbank aan de man opgelegde bedrag van
€ 229,50 per kind per maand. Gelet op het bovenstaande is de man in staat dit bedrag te voldoen, zodat het hof de beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.
17. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd op de wijze als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter,
M.P. den Hollander en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 maart 2013 in bijzijn van de griffier.