Parketnummer: 21-004740-12
Uitspraak d.d.: 18 maart 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [adres],
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2010 is verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €4.649,49 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) heeft in hoger beroep bij arrest van 2 augustus 2011 (parketnummer 21-002407-10) het vonnis van de rechtbank vernietigd en verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft het hof, evenals de rechtbank, de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €4.649,49 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Bij arrest van 13 november 2012 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 2 augustus 2011 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen terzake van feit 1 en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 05 augustus 2009 te [pleegplaats], althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, te weten [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Op 5 augustus 2009 kwamen er omstreeks 15.08 uur via het alarmnummer 112 meerdere meldingen binnen bij de Unit Teleservice van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) te Driebergen, dat er geschoten was op de [A-weg] te [pleegplaats] nabij de kruising met de [B-straat] ter hoogte van het winkelcentrum [winkelcentrum].
Ter plaatse werden twee personenauto’s op de rechterrijstrook aangetroffen. Deze auto’s stonden achter elkaar. De voorste auto was van het merk Renault Clio, kleur rood en de achterste auto was van het merk Volvo S40, kleur zwart. Liggend op de voorstoelen van de Renault werd het slachtoffer aangetroffen.
De verbalisant R. van den Bosch die kort na het gebeuren ter plaatse kwam, zag een man staan die met zijn mobiele telefoon aan het bellen was. Nadat de verbalisant zich als politiemedewerker bekend had gemaakt aan deze man, hoorde hij de man zeggen: “Ik geef mij over, want ik heb hem doodgeschoten, mijn wapen ligt nog in de auto.” De man, verdachte, is daarop door de inmiddels ter plaatse gekomen politieambtenaren Bos en Holswilder aangehouden.
De aangehouden man bleek de verdachte [verdachte] te zijn. Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer]. In de auto van verdachte werd een vuurwapen aangetroffen. In en rondom de auto van het slachtoffer [slachtoffer] werden veertien hulzen aangetroffen. Uit technisch onderzoek bleek dat deze met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het vuurwapen van verdachte.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] werden acht huidperforaties geconstateerd met het aspect van een schotverwonding en twee letsels met het aspect van een schampschot. Twee schoten betreffen doorschotwonden. Eén van deze doorschotwonden betreft een schot door het hoofd. Voorts werden twee schotkanalen in de linkerarm waargenomen, alsmede drie schotkanalen in de linkerflank en de borstkas van het bovenlichaam. De letsels hebben geleid tot veel inwendige letsels met perforaties van onder andere de lichaamsslagader en de halsslagaders. De patholoog-anatoom heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard door bloedverlies en de opgelopen orgaanschade tengevolge van de schotwonden.
Uit het rapport van deskundige Roepnarain blijkt dat er sporen zijn aangetroffen van een inschotverwonding in het hoofd van [slachtoffer] die wijzen op een schootsafstand van tussen de 10 en 75 centimeter. Andere schotbeschadigingen blijken sporen te vertonen die wijzen op een schootsafstand van tussen de 10 en 150 centimeter.
Verdachte heeft zowel ten overstaan van de politie, als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ter terechtzitting van het hof bekend dat hij op 5 augustus 2009 te [pleegplaats] meermalen met een vuurwapen kogels van korte afstand gericht heeft afgevuurd op de bestuurder van de Renault Clio, te weten [slachtoffer].
Bewezenverklaring opzettelijke levensberoving
Verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het opzet gericht op het doden van [slachtoffer] mede volgt uit het feit dat een deel van de schoten van (zeer) dichtbij is afgevuurd op onder meer het hoofd van [slachtoffer] en dat daarbij door verdachte een zwaar kaliber vuurwapen is gebruikt.
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op het moment dat hij het slachtoffer in de buurt van zijn woning aan [adres] te [pleegplaats] vermomd op de fiets zag, nog niet zeker wist of dit [slachtoffer] was. Rijdend in zijn auto kwam hem een bordeauxrode auto van het merk Renault Clio tegemoet rijden en herkende verdachte in die auto dezelfde persoon die eerder op de fiets voorbij was gereden. Voorts zag hij dat op de achterkant van die auto een fiets was bevestigd, wat zijn vermoeden dat het om [slachtoffer] ging leek te bevestigen. Verdachte heeft zijn auto gekeerd en is achter de Renault Clio aangereden. Op een gegeven moment stopte deze bij een park. Verdachte heeft verklaard dat ook hij is gestopt en vervolgens is uitgestapt en op de Renault Clio is afgelopen. De bestuurder daarvan is met spinnende wielen weggereden. Verdachte is vervolgens opnieuw achter de Renault Clio aangereden. Op de [A-weg] kon verdachte in de Renault Clio kijken en herkende hij de bestuurder op dat moment voor 100 % als [slachtoffer]. Nadat [slachtoffer] ter hoogte van de verkeerslichten op de [A-weg] was gestopt is verdachte eveneens gestopt en achter de auto van [slachtoffer] gaan staan. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens de auto is uitgestapt met een doorgeladen en dus op scherp staand vuurwapen en naar de auto van [slachtoffer] is toegelopen en naar [slachtoffer] een paar keer heeft geroepen: “[naam slachtoffer], kom uit die auto met je handen op het dak”, dat [slachtoffer] rechtop in zijn auto is blijven zitten en niet uit de auto is gekomen en dat hij, verdachte, vervolgens heeft geschoten.
Het hof gaat er op grond van zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen vanuit, dat verdachte reeds bij het park, waar eerder was gestopt en verdachte de auto is uitgestapt, met een vuurwapen in zijn handen op de auto van [slachtoffer] is af gelopen. Het hof baseert dit onder meer op de verklaring van getuige Verhaar, die heeft gezien dat een man uit een donkere auto stapte, een voorwerp uit de auto pakte en dit voorwerp met twee handen voor zich uit vasthoudend in de richting van de rode auto voor hem liep. Toen de man hier vlakbij was, gaf degene in de rode auto gas en reed hard weg.
Verdachte heeft veertien kogels afgevuurd op het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij nadat hij vanaf de bestuurderszijde van de auto van het slachtoffer had geschoten, is omgelopen naar de passagierszijde, maar daar niet heeft geschoten. Getuigen hebben verklaard dat verdachte vanaf de linkerzijde van de auto achterom naar de rechterzijde van de auto is gelopen en vanaf de rechterzijde van de auto een vuurwapen op of in de auto heeft gericht en dat zij knallen hoorden. Het hof gaat er derhalve van uit dat verdachte nadat hij vanaf de linkerzijde (de bestuurderszijde) om de auto heen is gelopen, ook vanaf de rechterzijde (de passagierszijde) op [slachtoffer] heeft geschoten.
Het hof is van oordeel dat de omschreven handelingen van verdachte een aaneenschakeling vormen van keuzemomenten en dat verdachte meermalen de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het te nemen of door hem genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij [slachtoffer] niet wilde doodschieten maar slechts staande wilde houden en hem daarom maande uit de auto te komen, maar het hof ziet dit aanroepen van het slachtoffer niet als een reële poging om het slachtoffer uit zijn auto te krijgen en staande te houden, mede gelet op de zeer korte tijdspanne (volgens getuige [getuige] nauwelijks 10 seconden) tussen het aanroepen van het slachtoffer en het op hem schieten.
Het hiervoor omschreven gedrag van verdachte voorafgaand aan en tijdens de schietpartij duidt niet op enige panieksituatie. Getuigen hebben bovendien verklaard dat verdachte zich direct voor, tijdens en direct na de schietpartij rustig en kalm heeft gedragen en een koelbloedige indruk maakte.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten raad om het leven heeft gebracht.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 05 augustus 2009 te [pleegplaats], opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, te weten [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels van korte afstand en gericht afgevuurd op en in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
moord.
Verdachte en zijn raadsman hebben een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces en hebben verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
[slachtoffer] zou, gelijk nadat verdachte uit zijn auto was gestapt, als eerste op verdachte hebben geschoten die vervolgens zou hebben teruggeschoten.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] bij de verkeerslichten op de [A-weg] op verdachte heeft geschoten. Verdachte heeft dit slechts als enige verklaard, terwijl er geen feitelijkheden of objectieve aanwijzingen zijn die bevestigen dat [slachtoffer] op dat tijdstip en op die betreffende plek (bij de verkeerslichten) met zijn vuurwapen een schot heeft gelost. Mogelijk is er die dag op een eerder tijdstip door [slachtoffer] met zijn vuurwapen geschoten (er was een niet uitgeworpen huls in het wapen van [slachtoffer] aanwezig), maar dat was dan niet op de plaats waar verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten.
De verklaring van verdachte dat hij zeer angstig was voor het slachtoffer en daarom tot zijn handelen is gekomen strookt niet met het gedrag van verdachte, te weten het achterna rijden van een persoon van wie hij dacht dat het [slachtoffer] was zonder dit zeker te weten, het uitstappen in het park en naar diens auto toe lopen, het vervolgens weer achtervolgen van [slachtoffer] en het wederom uitstappen en op [slachtoffer] afgaan, nadat verdachte hem voor 100 % had herkend als [slachtoffer].
De omstandigheid dat [slachtoffer] in de auto is blijven zitten, nadat verdachte met een doorgeladen en op scherp gezet vuurwapen op de auto van [slachtoffer] was afgelopen en hij [slachtoffer] had aangeroepen uit de auto te komen en [slachtoffer] dat niet deed, zonder dat aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] toen vanuit zijn auto op verdachte schoot, maakt naar het oordeel van het hof dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte. Er was aldus geen sprake van een noodweersituatie.
Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit, zodat dit feit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Het feit dat naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een noodweersituatie staat een beroep op noodweerexces in de weg. Daarom verwerpt het hof het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Weliswaar is door de verdediging een rapportage in het geding gebracht van de door de verdediging ingeschakelde psychiater De Jong, maar de inhoud daarvan kan in de ogen van het hof niet tot de conclusie leiden dat het tenlastegelegde feit verdachte niet kan worden toegerekend, waarop door de verdediging overigens ook geen beroep is gedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
De rechtbank Utrecht heeft bij vonnis van 2 juli 2010 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op het slachtoffer [slachtoffer]. Verdachte heeft daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De moord heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkelcentrum. Met zijn optreden heeft verdachte, zoals ook naar voren is gekomen uit de verklaringen van de diverse getuigen, de rechtsorde zeer ernstig geschokt.
Een onder deze omstandigheden gepleegde moord draagt er tevens toe bij dat reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Daarnaast was de verdachte in het bezit van een vuurwapen, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen, zoals in dit geval ook is gebleken.
Wat betreft de persoon van de verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte meermalen wegens (ernstige) misdrijven tot gevangenisstraffen is veroordeeld, waaronder ter zake van een poging tot doodslag en herhaalde overtreding van de Wet wapens en munitie.
Moord behoort tot de ernstigste delicten in de Nederlandse strafwetgeving. De aard en ernst van het feit rechtvaardigen naar het oordeel van het hof oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de door de officier van justitie in eerste aanleg en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde straf van vijftien jaren in overeenstemming met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte en dus passend en geboden.
Het hof zal de voorwerpen genoemd onder de nummers 6 t/m 9, 11 t/m 13, 23, 28, 34, 37, 38, 40, 41 en 59 t/m 63 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst onttrokken verklaren aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 1, 3, 4 en 5.
Het hof zal de teruggave gelasten aan de rechthebbenden van de voorwerpen genoemd op voornoemde lijst onder de nummers 2a, 2b, 2c, 2d, 2, 10, 14 t/m 22, 22a t/m 22b, 24 t/m 27, 29 t/m 33, 35, 36, 39, 42 t/m 58, 59a t/m 59d, 64 t/m 68.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.649,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof wijst voorts de medegevorderde wettelijke rente toe vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 4.013,00 met ingang van 5 augustus 2009, zijnde de dag waarop aan de Renault Clio schade is toegebracht en met betrekking tot de begrafeniskosten vanaf 30 november 2009, zijnde de dag waarop het bedrag van € 636,49 uiterlijk door de benadeelde partij aan de gemeente [gemeente] diende te worden betaald.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 6 t/m 9, 11 t/m 13, 23, 28, 34, 37, 38, 40, 41 en 59 t/m 63 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 1, 3, 4 en 5 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 2a, 2b, 2c, 2d, 2, 10, 14 t/m 22, 22a t/m 22b, 24 t/m 27, 29 t/m 33, 35, 36, 39, 42 t/m 58, 59a t/m 59d, 64 t/m 68 van de beslaglijst.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.649,49 (vierduizend zeshonderdnegenenveertig euro en negenenveertig cent) ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, wat betreft het bedrag van € 4.013,00 berekend vanaf 5 augustus 2009 en wat betreft het bedrag van € 636,49 berekend vanaf 30 november 2009, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 4.649,49,00 (vierduizend zeshonderdnegenenveertig euro en negenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 (zesenvijftig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente wat betreft het bedrag van € 4.013,00 berekend vanaf 5 augustus 2009 en wat betreft het bedrag van € 636,49 berekend vanaf 30 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr A.W.M. Elders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 18 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.