ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.105.063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenverzoeken; geen inschrijving in registers burgerlijke stand; niet-ontvankelijkheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake een echtscheiding en de daarbij behorende nevenverzoeken. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Utrecht, waarin de echtscheiding tussen haar en de man is uitgesproken. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen vast te stellen, evenals een zorg- en contactregeling. De man heeft het verzoek bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen niet op de hoogte zijn van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om deze informatie te verstrekken, maar hier is geen gebruik van gemaakt. Het hof concludeert dat de echtscheiding niet is ingeschreven, waardoor er geen sprake is van een rechtsgrond voor de nevenverzoeken. Dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van partijen in hun verzoeken in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.

De beslissing van het hof is dat partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoeken, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2013, in aanwezigheid van de griffier, en is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
locatie civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.063
(zaaknummer rechtbank 306435)
beschikking van de familiekamer van 7 februari 2013
inzake
[verzoekster],
domicilie kiezende bij haar advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweerder],
wonende te [Woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. S. Spans te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 maart 2012, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking ter zake van de kinderalimentatie en de zorg- en contactregeling te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de man bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van € 136,- per kind per maand;
- te bepalen dat er een zorg- en contactregeling tussen de man en de kinderen tot stand komt onder begeleiding van een deskundige (instelling), nader in omgang door die betreffende deskundige te bepalen;
- kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 april 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het incidenteel appel te bepalen dat de minder-jarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man en in het principaal appel, indien en voor zover de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen houden bij de vrouw, te bepalen dat:
- de zorgregeling zoals vastgesteld onder 4.3 van de bestreden beschikking in stand zal dienen te blijven;
- de man nihil aan alimentatie ten behoeve van de kinderen van partijen zal moeten betalen.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 3 oktober 2012, waarin zij het hof verzoekt het inciden-teel hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5 Na de mondelinge behandeling zijn binnengekomen ter griffie van het hof:
- op 18 december 2012 een mailbericht van mr. Spans;
- op 20 december 2012 een brief van mr. Martens van diezelfde datum;
- op 15 januari 2013 een brief van mr. Spans van diezelfde datum;
- op 18 januari 2013 een brief met bijlage van mr. Martens van diezelfde datum.
2.6 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op [datum] 2001 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2002;
- [kind 2], op [geboortedatum] 2004 en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2006 over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de regeling vastgesteld dat de kinderen bij de man verblijven:
- in de maand december 2011 een weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- in de maanden januari 2012 en februari 2012 eenmaal per twee weken een weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- vanaf maart 2012 elke week een weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw een bijdrage van de man vast te stellen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen afgewezen.
3.4 Op de mondelinge behandeling is partijen gevraagd zich uit te laten over de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Partijen hebben zich daarover niet uitgelaten. Wel is namens beide partijen verzocht om de man toe te staan zijn incidenteel hoger beroep aan te vullen met een grief gericht tegen de echtscheiding. Op de bij brief van 15 januari 2013 gevraagde akte tot het indienen van een aanvullende grief tegen de echtscheiding is door de vrouw verweer gevoerd bij een bij haar brief van 18 januari 2013 gevoegd verweer-schrift.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Alvorens inhoudelijk op hetgeen partijen verdeeld houdt in te gaan, zal het hof beoordelen of de man wordt toegestaan met instemming van de vrouw het incidenteel beroep aan te vullen, en of partijen ontvankelijk zijn in hun verzoeken.
4.2 Uit artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vloeit volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voort dat grieven in beginsel dienen te worden voorgesteld bij het beroepschrift, dan wel het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep.
4.3 In deze procedure is het verzoek tot het indienen van de nieuwe grief tegen de echt-scheiding ingekomen na de mondelinge behandeling, derhalve nadat het onderzoek ter zitting was gesloten. Het in deze stand van de procedure, al dan niet met toestemming van de wederpartij aanvullen van de grieven, leidt tot vertraging van de procedure hetgeen strijd oplevert met een goede procesorde. Door partijen is niet aangegeven waarom deze grief niet eerder kon worden voorgesteld of anderszins voldoende zwaarwegende en bijzondere omstandigheden gesteld die een afwijking van de hoofdregel van de twee-conclusie-leer rechtvaardigen, zodat de nieuwe grief als tardief niet in behandeling zal worden genomen.
4.4 Vervolgens zal het hof beoordelen of partijen ontvankelijk zijn in hun hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank.
4.5 In artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de
echtscheidingsbeschikking haar kracht verliest indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Aldus wordt de rechtszekerheid gediend.
Krachtens het bepaalde in artikel 820, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering kan, indien een echtgenoot slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het hoger beroep of na berusting geen hoger beroep meer instellen tegen de uitspraak voor zover daarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen. In de onderhavige zaak is de beschikking van 7 december 2011 in kracht van gewijsde gegaan op 8 maart 2012, de dag waarop de beroepstermijn was verstreken. De zes maanden termijn van artikel 1:163 lid 3 BW is met inachtneming van het voorgaande op 8 september 2012 verstreken. Op dat moment heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren. Nu de echtscheiding geen onderdeel is geworden van de strijd in hoger beroep, biedt wet noch jurisprudentie een ander aanknopingspunt voor de ingang van de voornoemde termijn van zes maanden.
4.6 Desgevraagd is ter zitting van 11 december 2012 verklaard dat aan partijen niet bekend is of de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om door te geven of en wanneer de beschikking was ingeschreven. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, zodat voor het hof vast staat, gelet op de uitlatingen van partijen, dat inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken niet heeft plaatsgevonden.
4.7 Gelet op het voorgaande is geen sprake (meer) van echtscheiding of een procedure daartoe, zodat de rechtsgrond voor en belang bij behandeling van de nevenvoorzieningen als verzocht ontbreekt.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verklaart het hof partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken in het principaal en incidenteel hoger beroep.
5.2 Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd zoals hierna zal worden vermeld.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Roelvink-Verhoeff, A. Smeeïng-van Hees en
R. Krijger en is op 7 februari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.