ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.098.873
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij woningverkoop en mededelingsplicht verkoper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen twee vonnissen van de rechtbank Arnhem, gedateerd 30 maart 2011 en 21 september 2011. De appellanten hebben een woning gekocht van de geïntimeerden, maar hebben kort na de aankoop problemen ondervonden met de centrale verwarming. De appellanten stellen dat de verkoper, de geïntimeerden, niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht en dat er sprake is van non-conformiteit van de woning. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de gebreken aan de cv-installatie niet zodanig zijn dat deze het normale gebruik van de woning aantasten, en heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en is het hof tot de conclusie gekomen dat de corrosie van de cv-leidingen, die in de jaren '70 zijn aangelegd, binnen het verwachtingspatroon van een koper van een woning uit de jaren '50 valt. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de geïntimeerden op de hoogte waren van de gebreken aan de cv-installatie ten tijde van de verkoop. De deskundigenverklaringen van de appellanten zijn niet voldoende om te bewijzen dat de verkoper wist of geacht werd te weten dat er een probleem was met de cv-installatie.

Het hof heeft de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerden zijn vastgesteld op € 1.580 voor salaris advocaat en € 284 voor griffierecht. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.098.873
(zaaknummer rechtbank Arnhem 199550)
arrest van de tweede kamer van 19 maart 2013
in de zaak van
1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. S.T.W. Verhaagh,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats], en
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. H.C.J. Coumou.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juni 2012 hier over.
1.1 Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente en comparitie van partijen ter plaatse van 27 september 2012;
- de akte na descente en comparitie, tevens inhoudende wijziging van eis van [appellanten];
- de antwoordakte van [geïntimeerde].
1.2 Vervolgens heeft [appellanten] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
2 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis van 30 maart 2011.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het gaat in dit geding kort samengevat over het volgende. Bij overeenkomst van 6 september 2008 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] verkocht de woning gelegen aan de Kerkweg 18 te Afferden voor een koopsom van € 270.000. De woning is in de jaren ‘50 gebouwd en in 1971/1972 ingrijpend verbouwd. Op 30 januari 2009 heeft het transport plaatsgevonden. Kort na de levering heeft [appellanten] ontdekt dat de cv-ketel een lage druk vertoonde en de ketel bijgevuld. Al snel vertoonde de ketel wederom een lage druk. Op 13 februari 2009 heeft [appellanten] loodgieter Arts erbij gehaald. Op of rond 20 februari 2009 heeft [appellanten] zich over de cv-installatie beklaagd bij de makelaar van [geïntimeerde]. Op 4 maart 2009 is [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld; [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Daarop hebben partijen nog brieven gewisseld. Op 10 april 2009 heeft loodgieter Arts zijn bevindingen op papier gezet. Op 16 juli 2009 heeft een onderzoek plaatsgevonden door Lekdetectie Nederland waarbij een lek is ontdekt in het ondergrondse buizenstelsel van de centrale verwarming ter plaatse van de ber-ging/badkamer op de begane grond. In augustus 2009 heeft tijdelijk herstel plaatsgevonden van het lek. Van Zwam Refrigeration Support heeft de blootgelegde stalen cv-leidingen in november 2009 geanalyseerd. Tot slot heeft CED Nomex op 3 september 2010 onderzoek gedaan in aanwezigheid van [appellanten] en [geïntimeerde]. Van dat onderzoek zijn twee rapporten opgemaakt en in het geding gebracht die tekstueel van elkaar afwijken.
3.2 In eerste aanleg heeft [appellanten] vergoeding gevorderd van schade, bestaande uit herstel ter hoogte van € 7.205,45, kosten voor onderzoek en materiaal alsmede assuradeurskosten, in totaal een bedrag van € 8.792,78. [appellanten] heeft daaraan primair non-conformiteit en gedeel-telijke ontbinding ten grondslag gelegd, subsidiair dwaling, schending van de mededelings-plicht en verrekening van het nadeel op de voet van artikel 6:230 BW en meer subsidiair ongerechtvaardigde verrijking. Verder heeft hij vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd tot een bedrag van € 913,92 inclusief BTW. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebrek aan de cv-leidingen normaal gebruik niet in de weg staat en het beroep op de primaire grondslag afgewezen. Voor de subsidiaire grondslag heeft zij [appellanten] het bewijs opgedragen dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst wist of geacht wordt te heb-ben geweten dat de cv-installatie zodanig lekte dat deze regelmatig moest worden bijgevuld. Bij eindvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bewijs niet is geleverd, geoordeeld dat er geen sprake is van een verrijking die ongerechtvaardigd is en de vorderingen afgewe-zen.
3.3 Het hoger beroep richt zich tegen de vonnissen van 30 maart 2011 en 21 september 2011. Na afloop van de comparitie van partijen heeft [appellanten] zijn eis gewijzigd in die zin dat hij ook het mindere vordert van het gevorderde bedrag voor zover het hof dat juist mocht oordelen. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
3.4 De eerste grief keert zich tegen de afwijzing van de vordering op grond van non-conformiteit van de woning. Het hof stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [geïntimeerde] alleen aansprakelijk is voor gebreken in de woning die het normale gebruik ervan aantas-ten. Of dat het geval is, hangt af van de verwachtingen die de koper bij de aankoop mocht hebben. Verder overweegt het hof dat normaal gebruik betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar taalgebruik moet worden verstaan.
3.5 Mede op basis van het in zoverre niet bestreden rapport van CED Nomex, staat vast dat het leidingwerk van de cv-installatie begin jaren 70 is aangelegd door een erkende instal-lateur. De dikwandige stalen buizen zijn in/op het zand gelegd waarover een betonnen vloer is gelegd. Dit was destijds een gebruikelijke wijze van aanleggen. Bij deze wijze van aanleg-gen is te verwachten dat roestvorming zal gaan optreden. Verder staat vast dat in elk geval één buis in de bijkeuken ernstig is gaan corroderen waardoor daar uiteindelijk een lek is ont-staan. Door dit lek verdwijnt water uit het systeem en verlaagt de druk in de cv-ketel.
3.6 Het hof oordeelt met de rechtbank dat corrosie van aldus aangelegde leidingbuizen na verloop van een kleine 40 jaren behoort te vallen binnen het verwachtingspatroon van een koper die een woning uit de jaren ‘50 koopt die in de jaren ‘70 is verbouwd. Dit brengt mee dat het gebrek (het verwachtingspatroon voor) het normale gebruik niet aantast en er dus geen sprake is van non-conformiteit. Daarop stranden de griefonderdelen a en b. Hetgeen overigens in het kader van deze griefonderdelen te berde is gebracht, behoeft geen verdere bespreking. Op griefonderdeel 1c komt het hof hierna terug.
3.7 In de tweede en derde grief keert [appellanten] zich tegen de bewijswaardering door de rechtbank. [appellanten] stelt daartoe dat de rechtbank ten onrechte het bewijs niet geleverd acht en onvoldoende de rapporten van de deskundigen die [appellanten] heeft overgelegd bij de be-wijswaardering heeft betrokken.
3.8 Het hof stelt voorop dat in het kader van een verkoop van een particulier aan een parti-culier het niet voor de hand ligt aan te nemen dat op de verkoper een mededelingsplicht rust voor feiten en omstandigheden die hij niet kende maar die hij in plaats daarvan geacht wordt te hebben geweten. Daarom zal hof ten aanzien van dat onderdeel van de bewijsopdracht terughoudend zijn.
3.9 Met inachtneming hiervan oordeelt het hof dat [appellanten] niet is geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de koopovereenkomst op 6 september 2008 wist of geacht werd te weten dat de cv-installatie zodanig lekte dat deze regelmatig moest worden bijge-vuld. Weliswaar verklaren de deskundigen van [appellanten] dat het [geïntimeerde] tijdens de bewoning niet kan zijn ontgaan dat de cv-ketel regelmatig moest worden bijgevuld maar dat levert nog geen positief bewijs op dat [geïntimeerde] ook daadwerkelijk wist dat de ketel vanwege een lekka-ge regelmatig moest worden bijgevuld, mede in verband met wat hierna over de houtkachel wordt overwogen. Voor de verklaring van [appellanten] geldt verder de beperking van artikel 164 lid 2 Rv, nog daargelaten dat [appellanten] niet heeft verklaard en ook niet kan verklaren over wat [geïntimeerde] voorafgaand aan de koopovereenkomst wist. Daartegenover staat de verklaring van [geïntimeerde]. Het hof heeft geen aanleiding om die verklaring terzijde te schuiven omdat deze onbetrouwbaar zou zijn of in strijd met de feitelijke omstandigheden en/of natuurkundige mogelijkheden. Hierbij acht het hof het volgende van belang. [geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat hij destijds een houtkachel had met een grotere capaciteit dan [appellanten] thans heeft. Die kachel liet hij bij kou dag en nacht branden waardoor het hele huis verwarmd werd. Het hof acht dit allerminst onmogelijk, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] destijds enkel een bovenverdieping met slaapkamers had, zonder centrale verwarming, en niet, zoals [appellanten] inmiddels, ook nog een trap naar de zolder met twee extra slaapkamers (met cv). De thermostaat in de keuken stond volgens [geïntimeerde] hoog, op 25 °C, om de – van de keuken afgesloten – bijkeuken en douche te verwarmen indien daarvan gebruik werd gemaakt. In-dien de houtkachel inderdaad ook de keuken verwarmde, die daarnaast nog volgens [geïntimeerde] verwarmd werd door zoninval, is het logisch dat de thermostaat hoog moest worden gezet om de radiatoren te laten aanslaan in de bijkeuken en de douche.
3.10 [geïntimeerde] heeft destijds dus de houtkachel gebruikt voor het verwarmen van de woning, met uitzondering van de bijkeuken en de douche. De cv-installatie is door hem hoofdzakelijk gebruikt voor warm water in de keuken en de douche en het opwarmen van de radiatoren in de bijkeuken en de douche. De cv-ketel bevindt zich vlakbij de tappunten en de gebruikte radiatoren en werd (ook) in zoverre beperkt gebruikt.
3.11 Verder neemt het hof in aanmerking dat als niet weersproken moet worden aangeno-men dat de zoon van [geïntimeerde] verwarmingsmonteur is en dat [geïntimeerde] naar zijn zeggen, mocht hij van het gebrek op de hoogte zijn geweest voor de verkoop van de woning, tegen relatief lage kosten het gebrek had kunnen opsporen en verhelpen en dat hij dat ook gedaan zou hebben. Hij zou de woning voorts, indien hij weet had dat het behept was met een derge-lijk gebrek, niet aan de hem van jongsaf bekende dorpsgenoot [appellanten] hebben gekocht, aldus [geïntimeerde] ter comparitie.
3.12 Gelet op dit alles staat onvoldoende vast dat [geïntimeerde] desondanks wist van het gebrek of – bij terughoudende waardering – geacht wordt te hebben geweten dat de cv-installatie zodanig lekte dat deze regelmatig moest worden bijgevuld. Het enkele feit dat [geïntimeerde] bij de comparitie ook heeft verteld dat de cv-installatie vaker dan eenmaal per jaar werd bijgevuld, brengt evenmin mee dat [appellanten] in de bewijslevering is geslaagd. Nu [appellanten] in hoger be-roep geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof geen aanleiding ziet [appellanten] ambtshalve toe te laten tot bewijs, falen de tweede en derde grief. Dit lot moet grief 1c delen.
Slotsom
3.13 Het hoger beroep faalt zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep ver-oordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen wor-den vastgesteld op € 1.580 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief I) en € 284 aan griffie-recht.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te Arnhem van 30 maart 2011 en 21 september 2011;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.580 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en € 284 voor griffierecht;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, K.J. Haarhuis en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.