ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.114.426/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg bij de rechtbank te Zwolle-Lelystad verzocht om de erkenning van de minderjarige [kind] door de man, geïntimeerde, te blokkeren. De rechtbank had echter de man vervangende toestemming verleend om de erkenning door te voeren. De vrouw was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De vrouw stelde dat de erkenning de ongestoorde verhouding met [kind] zou schaden en dat dit een reëel risico met zich meebracht voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning schadelijk zou zijn voor [kind]. Het hof benadrukte dat het belang van het kind en de biologische vader bij erkenning zwaarwegend zijn en dat een zekere emotionele weerstand van de vrouw op zichzelf niet voldoende is om de erkenning te blokkeren.

Het hof heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [kind] en dat hij een actieve rol speelt in de verzorging en opvoeding van het kind. De vrouw had weliswaar zorgen geuit over de gevolgen van de erkenning, maar het hof oordeelde dat deze zorgen niet voldoende onderbouwd waren. De vrouw had ook geen concrete zorgen geuit over de verzorgings- en opvoedingssituatie van [kind].

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man vervangende toestemming verleend om de minderjarige [kind] te erkennen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van het kind, dat recht heeft op een erkende familierechtelijke relatie met zijn biologische vader.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 februari 2013
Zaaknummer 200.114.426/01
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante ],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. van der Steeg, kantoorhoudende te Deventer,
Belanghebbende:
mr. N. Durdabak,
advocaat, kantoorhoudende te [woonplaats],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige
[de minderjarige],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 7 augustus 2012 (zaaknummer 194885/FZ RK 12-262 & 195931/FZ RK 12-465) heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, - voor zover hier van belang - aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [kind]), geboren [in 2003].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 oktober 2012, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 7 augustus 2012 te vernietigen voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning betreft en opnieuw beslissende de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot het verlenen van de vervangende toestemming tot erkenning van [kind], althans dit verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te geven die het hof juist acht.
De man is in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Bij beschikking van het hof (zaaknummer 200.116.153) heeft het hof desgevraagd mr. Durdabak als bijzondere curator benoemd in plaats van mr. Schoemaker.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 november 2012, heeft de bijzondere curator het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel om haar verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 15 oktober 2012 - inhoudende dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) geen rapportage heeft en momenteel onderzoek doet in het kader van gezag en omgangsregeling - en een brief van 10 januari 2013 van de raad - inhoudende dat de raad niet ter zitting zal verschijnen - en een brief met bijlage - te weten het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2012 - van 19 oktober 2012 van mr. Aarnoudse.
Ter zitting van 21 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Aarnoudse en de heer A. Cavero, beëdigd tolk in de Spaanse taal, en de man, bijstaan door mr. Van der Steeg. De bijzondere curator is voor de zitting uitgenodigd, maar heeft telefonisch aan de griffie laten weten wegens ziekte te zijn verhinderd, doch haar standpunt te handhaven. Mr. Van der Steeg heeft pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [kind] geboren. De man wil [kind] erkennen, maar de vrouw heeft geen toestemming verleend. De man heeft in zijn inleidend verzoek de rechtbank onder meer verzocht om hem vervangende toestemming tot erkenning van [kind] te verlenen. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen. De vrouw is daartegen in hoger beroep gekomen.
2. De vrouw heeft gesteld dat de ongestoorde verhouding met [kind] geschaad zal worden door de erkenning en dat dat een reëel risico met zich meebrengt dat evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [kind] wordt bedreigd. De man en de bijzondere curator - die telefonisch voor de zitting van het hof heeft laten weten dat ze bij haar verweerschrift persisteert - delen de stelling van de vrouw niet.
3. Bij het al dan niet verlenen van de door de man verzochte vervangende toestemming tot erkenning komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Door de rechter zullen het belang en de aanspraak van de man en het kind op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en van het kind bij niet-erkenning. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kind en diens biologische ouder recht hebben op een erkende familierechtelijke betrekking met elkaar en dat het in het algemeen in het belang van een minderjarige is te achten dat het zijn of haar afkomst kent.
4. Voorop staat dat de man, de verwekker, de mogelijkheid van erkenning in beginsel niet kan worden onthouden. Aan de vader kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij door het verlenen van vervangende toestemming de belangen van de minderjarige of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad zouden worden. Volgens vaste rechtspraak is er van schade aan de belangen van de minderjarige in de regel slechts sprake wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat er ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige reële risico's zijn dat deze wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
5. De vrouw heeft gesteld dat de ongestoorde verhouding met [kind] geschaad zal worden door de erkenning. Het hof is van oordeel dat de vrouw die stelling - terwijl dat op haar weg heeft gelegen - onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
6. Niet in geschil is dat de man de biologische vader is van [kind]. Duidelijk is dat de man een deel van de verzorging en opvoeding van [kind] op zich heeft genomen. De vrouw heeft niet bestreden dat [kind] regelmatig bij de man verbleef en hij gezorgd heeft dat [kind] naar de logopedist, naar paardrijles en naar zwemles gaat en dat hij voor kleding en schoenen heeft gezorgd. De vrouw heeft ter zitting van het hof aangegeven dat het ook voor [kind] onmiskenbaar is dat de man haar vader is. Anders dan de vrouw die niet overtuigd is van het nut van de erkenning, is het hof van oordeel dat zowel de man als [kind] er belang bij heeft dat deze familieband ook rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
7. De vrouw heeft aangegeven dat ze bang is dat de erkenning ertoe zal leiden dat [kind] bij haar weggehaald zal worden. De vrouw wijst erop dat de verhoudingen tussen partijen zeer slecht zijn. De vrouw heeft aangevoerd dat de man haar meermalen heeft mishandeld en dat de omgangsregeling problematisch verloopt. Volgens de vrouw kunnen haar angsten en spanningen hun weerslag hebben op de ongestoorde verhouding tussen haar en [kind]. De vrouw benoemt het risico dat ze door de erkenning psychisch uit balans zal raken.
8. Een zekere emotionele weerstand van de vrouw is op zichzelf onvoldoende om de erkenning niet door te laten gaan. Voor zover er bedreigingen en/of mishandelingen van de zijde van de man zouden zijn geweest, hetgeen door de man wordt betwist, is het hof - evenals de bijzondere curator - van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de stress en spanningen die de moeder heeft ervaren en tengevolge van erkenning zal ervaren, een zodanige weerslag zullen hebben op [kind] dat het risico reëel is dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
9. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat hoewel de man een zorgmelding heeft gedaan en er (vrijwillig) contact is tussen de vrouw en Bureau Jeugdzorg, de vrouw geen zorgen naar voren heeft gebracht met betrekking tot de verzorgings- en opvoedingssituatie of (ernstige) gedragsproblemen van [kind]. Noch is dat uit de stukken van de bijzondere curator of anderszins gebleken. Buiten dat is de vrouw - zoals zij dat zelf heeft aangegeven - in staat (geweest) om hulp in te schakelen en/of te aanvaarden als zij dat nodig heeft. Die (of andere) hulp(verlening) kan haar ook helpen bij haar zorgen over de erkenning en de contacten tussen de man en [kind] teneinde [kind] zo min mogelijk te belasten met deze zorgen en de spanningen die daarmee gepaard gaan.
10. De vrouw heeft weliswaar twee processen-verbaal van aangifte ingebracht, één over een duw door de man op 26 oktober 2011 waardoor zij viel en één over weer een duw en vallen op 6 februari 2012, alsmede de verklaring van haar vriend, inhoudende dat de man dreigend en agressief is, en de verklaring van een vriendin die inhoudt dat de vrouw goed voor [kind] zorgt en dat zij de man niet kent, maar deze stukken zijn onvoldoende om het hof ervan te overtuigen dat de vrouw daadwerkelijk zodanig angstig is voor de man dat indien hij [kind] mag erkennen, er een reëel risico bestaat dat de ontwikkeling van [kind] wordt belemmerd. Dat de omgang door de raad thans is verminderd, maakt het voorgaande niet anders, nu de reden voor de aanpassing van de omgangsregeling niet duidelijk is geworden. Partijen hebben daarover namelijk verschillende uitleg gegeven en enig schriftelijk stuk daarover ontbreekt.
11. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het belang van de vrouw en [kind] om de man niet te laten erkennen, niet opweegt tegen het belang van [kind] om de man als juridische vader te hebben en het belang van de man om haar te erkennen. Er is aldus onvoldoende reden om de vervangende toestemming tot erkenning aan de man te onthouden.
12. De door de vrouw geuite bezwaren tegen het door de man verzochte gezamenlijk gezag en de omgangsregeling zullen overigens zelfstandig in rechte worden getoetst en afgewogen tegen de belangen van [kind]. Het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling liggen thans niet aan het hof ter toetsing voor en blijven daarom hier verder buiten bespreking.
Slotsom
13. Het vorenstaande betekent dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd voor zover de rechtbank daarbij aan de man vervangende toestemming heeft verleend om de minderjarige [kind] te erkennen. Het hof zal op dit punt dienovereenkomstig beslissen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij aan [geïntimeerde] vervangende toestemming is verleend om de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2003], te erkennen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, A.H. Garos en M.A.L.M. Willems, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 februari 2013 in bijzijn van de griffier.