ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.119.119/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag en beoordeling van wederzijdse belangen in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van conservatoir beslag. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de noodzaak van het beslag dat door [appellant] was gelegd ter executie van een eerder vonnis van de rechtbank Assen. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat het beslag op het perceel grasland te Vries moest worden opgeheven, maar [appellant] ging hiertegen in hoger beroep.

Het hof overweegt dat de opheffing van het beslag kan worden uitgesproken indien summierlijk blijkt dat het beslag onnodig is. Dit vereist een afweging van de wederzijdse belangen van partijen. Het hof stelt vast dat er onvoldoende feiten zijn aangevoerd die aantonen dat het beslag onnodig is gelegd. De discussie over de hoogte van de vordering en de waarde van de beslagen goederen is niet voldoende om te concluderen dat het beslag onterecht is gelegd. Het hof wijst erop dat de belangen van [appellant] om zekerheid te hebben voor zijn vordering zwaarder wegen dan de belangen van [geïntimeerde].

Uiteindelijk vernietigt het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Het hof compenseert de proceskosten in eerste aanleg en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [appellant] recht heeft op de kosten, zelfs als [geïntimeerde] in cassatie zou gaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de beoordeling van conservatoire maatregelen in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.119/01
(zaaknummer rechtbank Assen 95617/KG ZA 12-206)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 5 maart 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.P. Schrale-Oranje, kantoorhoudend te Roden.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis van 15 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 december 2012, tevens houdende de grieven, met
producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2 Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellant] in appel luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te vernietigen het vonnis d.d. 15 november 2012 van de voorzieningenrechter van de
Rechtbank Assen, onder zaak-/rolnummer 95617 / KG ZA 12-206 gewezen tussen [appellant]
als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser, doch slechts voorzover het betreft de beslissingen als
vermeld in het dictum onder 1, 2 en 3 en de bij grieven door [appellant] bestreden
rechtsoverwegingen waar bedoelde beslissingen op gebaseerd zijn, en - opnieuw
rechtdoende - te beslissen als volgt:
II. de door [geïntimeerde] gevorderde voorzieningen alsnog geheel af te wijzen;
III. met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding vallende op beide instanties,
alsmede in het nasalaris ad € 131,00 zonder en € 199,00 ingeval van betekening, alles
(proceskosten in beide instanties en nasalaris) te vermeerderen met de wettelijke rente ex
artikel 6:119 BW inzoverre betaling binnen veertien dagen na betekening van het ten
dezen te wijzen arrest uitblijft"
2.4 De conclusie van de memorie van antwoord van [geïntimeerde] luidt:
"te bekrachtigen hetgeen is bepaald in het vonnis van 15 november 2012 met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide gevallen."
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De feiten
3.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 15 november 2012 onder 2 (2.1 tot en met 2.6) een aantal feiten vastgesteld. Nu partijen geen bewaar hebben gemaakt tegen deze weergave van de feiten, zal in dit hoger beroep ook van die feiten worden uitgegaan.
3.2 In deze zaak staat, mede gelet op hetgeen in hoger beroep enerzijds is gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende is weersproken, het volgende vast.
3.2.1 Bij vonnis van de rechtbank Assen van 19 december 2007 is bepaald dat [geïntimeerde] (alsnog) zijn medewerking dient te verlenen aan de rectificatie van de notariële akte, waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] een in Borger gelegen winkelpand c.a. heeft overgedragen, inhoudende dat [geïntimeerde] onder verbeurte van een dwangsom perceel 4969 aan [appellant] dient te leveren. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2.2 [appellant] is vervolgens een bodemprocedure gestart tot vergoeding van de (in eerste instantie) gestelde schade van € 60.000,00 ten gevolge van de aanvankelijk weigering door [geïntimeerde] om het perceel 4969 te leveren.
3.2.3 De rechtbank Assen heeft daarop bij vonnis van 27 juli 2011 [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld aan [appellant] een bedrag van € 37.000,00 te voldoen. [geïntimeerde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. [appellant] heeft incidenteel appel ingesteld en heeft daarbij een (extra) bedrag gevorderd van € 47.147,50 plus kosten. Deze zaak is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.098.543/01 en staat voor pleidooi op 14 maart 2013.
3.2.4 [appellant] heeft ter uitvoerlegging van het vonnis van 27 juli 2011 derdenbeslag gelegd onder [V.O.F.] en [X] ten laste van [geïntimeerde]. Daarnaast is er ten laste van [geïntimeerde] derdenbeslag gelegd onder B.V. Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector.
3.2.5 Op basis van een door de rechtbank Assen op 2 oktober 2012 verleend verlof heeft [appellant] op 3 oktober 2012 conservatoir beslag gelegd op:
- de onroerende zaak, althans het aandeel van de onroerende zaak (met eventuele opstallen) kadastraal omschreven als BEDRIJVIGHEID (AGRARISCH) TERREIN (AKKERBOUW), staande en gelegen te [adres], kadastraal bekend gemeente De Wijk sectie K nummer 198, groot 2 hectare, 50 are en 72 centiare, alsmede op
- de onroerende zaak, althans het aandeel van de onroerende zaak (met eventuele opstallen) kadastraal omschreven als TERREIN (GRASLAND), staande en gelegen te Vries, sectie W, nummer 1333, groot 55 are en 90 centiare.
3.2.6 Op 26 oktober 2012, dus na het uitbrengen van de kort geding dagvaarding d.d. 24 oktober 2012, is namens [appellant] de deurwaarder schriftelijk verzocht over te gaan tot opheffing van alle beslagen, behoudens de beslagen waarvoor op 2 oktober 2012 verlof is verleend. Op genoemde datum zijn [V.O.F.], [X] en B.V. Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector in kennis gesteld van de opheffing van het derdenbeslag.
3.2.7 Ter uitvoering van het in dit hoger beroep bestreden vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 15 november 2012 heeft [appellant] het conservatoir beslag op het perceel grasland te Vries op 20 november 2012 doen opheffen, welke opheffing op
22 november 2012 is ingeschreven.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
4.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis - in essentie weergegeven - primair [appellant] zal veroordelen tot opheffing van alle beslagen die [appellant] ter executie van het vonnis d.d. 27 juli 2011 in de bodemprocedure en voorts ten behoeve van het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep in de bodemprocedure heeft gelegd, en subsidiair [appellant] zal veroordelen tot opheffing van alle beslagen met uitzondering van het op 3 oktober 2012 gelegde beslag op het perceel grasland te Vries.
4.2 De voorzieningenrechter heeft [appellant], kort gezegd, veroordeeld tot opheffing van het op 3 oktober 2012 gelegde beslag op het perceel grasland te Vries, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] hiermee in gebreke mocht blijven. De proceskosten heeft de voorzieningenrechter tussen partijen gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste instantie draagt. Het vonnis van de voorzieningenrechter is niet uitvoerbaar verklaard. Zulks had [geïntimeerde] ook niet gevorderd.
5. Met betrekking tot het spoedeisend belang
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende onderbouwd dat hij - ter bewaring van het door hem in het incidenteel appel in de hoofdzaak geldend te maken recht - een spoedeisend belang heeft bij de vernietiging van het opheffingsvonnis van de voorzieningenrechter, hetgeen door [geïntimeerde] ook niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist.
6. Met betrekking tot de grieven
6.1 Grief I richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beslag op het perceel te Vries dient te worden opgeheven. De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd, overwogen, dat, gelet op de hoogte van de vorderingen van [appellant], handhaving van het beslag op het perceel te Koekange volstaat.
6.2 Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer, voor zover in dit hoger beroep nog van belang, worden uitgesproken indien summierlijk van het onnodige van het beslag blijkt. De beoordeling van de opheffingsvordering kan niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen (zie onder meer HR 25 november 2005, LJN: AT9060 en HR 30 juni 2006, LJN: AV1559).
6.3 [geïntimeerde] heeft tot opheffing van het beslag aangevoerd dat de beslagobjecten de waarde van de vordering van [appellant] ruim overtreffen. [appellant] heeft dat gemotiveerd weersproken.
6.4 Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde] door het beslag wordt gehinderd, bijvoorbeeld doordat hij concrete kansen mist tot verkoop of exploitatie van de grond, zijn door hem niet gesteld en zij volgen evenmin uit hetgeen verder is gesteld of gebleken. Daarmee valt niet in te zien dat tegenover het belang van [appellant] om zekerheid te hebben voor zijn nog niet vaststaande vordering sprake is van relevante belangen van [geïntimeerde]. Het door [geïntimeerde] gestelde belang dat hij behoefte heeft aan meer financiële armslag is daartoe ontoereikend.
6.5 Ook is onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat het beslag onnodig is gelegd. Het antwoord op de vraag of een beslag onnodig is gelegd, dient beoordeeld te worden aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de vordering, de waarde van de beslagen goederen, en de onevenredigheid waarmee de schuldenaar eventueel door het beslag in zijn belangen wordt getroffen (HR 24 november 1995, LJN: ZC1894). Zoals hiervoor is overwogen, bestaat over de verhouding tussen de hoogte van de vordering en de waarde van de beslagen percelen tussen partijen discussie, terwijl er onvoldoende aanleiding is om dienaangaande in kort geding de knoop door te hakken, te meer daar [geïntimeerde] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld of anderszins is gebleken dat hij door de omstreden beslagen onevenredig in zijn belangen is getroffen.
6.6 Zelfs indien zou komen vast te staan dat het beslagobject meer waard is dan de vordering waarvoor beslag is gelegd, hoeft dat zonder bijkomende omstandigheden, welke gesteld noch gebleken zijn, niet tot het oordeel te leiden dat het beslag om die reden moet worden opgeheven.
6.7 In het licht van het voorgaande kan de discussie tussen partijen aangaande het aantal schuldeisers dat [geïntimeerde] al dan niet heeft, de houding van diens echtgenote, de vraag of het beslag al dan niet voorrang verschaft voor de beslaglegger, niet bijdragen of afdoen aan de toe- of afwijzing van de gevorderde opheffing.
6.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat grief I slaagt. Het beslag is ten onrechte (ten dele) opgeheven.
6.9 Grief II richt zich tegen de compensatie van de proceskosten door de voorzieningenrechter.
6.10 Weliswaar is het hof - anders dan de voorzieningenrechter - van oordeel dat de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het conservatoire beslag op het perceel te Vries d.d. 3 oktober 2012 dient te worden afgewezen, doch dit brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat [geïntimeerde] als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] pas twee dagen na het uitbrengen door [geïntimeerde] van de kort geding dagvaarding d.d. 24 oktober 2012 de deurwaarder heeft verzocht over te gaan tot opheffing van alle beslagen, behoudens de beslagen waarvoor op 2 oktober 2012 verlof is verleend (zie hiervoor onder 3.2.6). Nu [appellant] zelf heeft gesteld dat de deurwaarder hem op 12 oktober 2012 heeft bevestigd dat de afdracht die [X] moest doen volledig binnen was, waarmee [geïntimeerde] volledig aan het veroordelende vonnis d.d.
27 juli 2011 had voldaan, had [appellant] - na daartoe voorheen meerdere malen het verzoek van [geïntimeerde] te hebben verkregen - uit eigen beweging tot opheffing van de gelegde executoriale (derden)beslagen dienen over te gaan. Hetgeen [appellant] in dit verband te berde brengt, rechtvaardigt niet dat [geïntimeerde] dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg.
6.11 Grief II faalt derhalve.
6.12 Grief III mist naast de voorgaande grieven zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen afzonderlijke behandeling.
Slotsom in het principaal appel
6.13 De grieven slagen ten dele, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in dit hoger beroep in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten €
- griffierecht €
- getuigentaxen €
- kosten deskundigenbericht €
totaal verschotten € 0,00 en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1 punt x € 1.158,- € 1.158,- te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente als in het dictum vermeld
7. Met betrekking tot de veronderstelde incidentele grief
7.1 [appellant] heeft in de conclusie van de memorie van antwoord van [geïntimeerde] een incidentele grief gelezen, waar [geïntimeerde] verzoekt het vonnis d.d. 15 november 2012 te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide gevallen.
7.2 Voor zover [geïntimeerde] met de conclusie van de memorie van antwoord in principaal appel al mocht hebben beoogd (incidenteel) te grieven tegen de compensatie van de proceskosten door de voorzieningenrechter, faalt deze (veronderstelde) grief op grond van hetgeen hiervoor onder 6.10 is overwogen.
7.3 Het hof zal bepalen dat [appellant] de eigen kosten van het door hem veronderstelde incidenteel appel dient te dragen.
8. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 15 november 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 1.158,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 383,17 voor verschotten, alsmede in het nasalaris ad € 131,00 zonder en € 199,00 ingeval van betekening, alle genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW in zoverre betaling binnen veertien dagen na betekening van dit arrest uitblijft;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
In het (veronderstelde) incidenteel appel
verwerpt het (veronderstelde) beroep;
bepaalt dat [appellant] de eigen kosten van het (veronderstelde) incidenteel appel dient te dragen.
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, I. Tubben en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 maart 2013 in bijzijn van de griffier.