ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.110.109/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom van in beslag genomen contant geld in faillissementscontext

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de eigendom van een bedrag van € 45.540,-- dat in beslag was genomen tijdens een huiszoeking in het kader van een faillissementsonderzoek. Appellante, de echtgenote van de failliet verklaarde [X], stelde dat het geld haar toebehoorde en niet aan haar echtgenoot, met wie zij buiten gemeenschap van goederen was gehuwd. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van appellante afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar eigendom van het geld. Het hof oordeelde dat de grieven van appellante slagen, maar dat zij in haar stelplicht tekort was geschoten. Het hof concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat het in beslag genomen geld daadwerkelijk van haar was, en dat de curator het beslag op de woning van appellante had gelegd op basis van een vordering die niet op haar, maar op [X] betrekking had. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, onder aanvulling van gronden, en verwees appellante in de kosten van het geding in hoger beroep. De zaak benadrukt de complexiteit van eigendomsrechten in faillissementsprocedures, vooral wanneer er sprake is van vermenging van vermogen tussen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.109/01
(zaaknummer rechtbank Assen 88872 / HA ZA 11-576)
arrest van de eerste kamer van 5 maart 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. J. Dam-de Haan, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de curator,
advocaat: mr. P.J. van Steen, kantoorhoudend te Hoogeveen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 2 mei 2012 van de rechtbank Assen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 juli 2012,
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis,
- de memorie van antwoord, tevens akte tot referte met betrekking tot de wijziging van eis,
- een akte overlegging productie (met productie),
- een antwoordakte (met producties).
2.2 Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellante] luidt:
"bij arrest uitvoerbaar voorraad het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 2 mei 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. te verklaren voor recht dat de bij de huiszoeking d.d. 3 mei 2007 aangetroffen coupures
geld in eigendom toebehoorden aan [appellante] en dat de curator derhalve gehouden was om
na ontvangst van de gelden van het OM, na beslaglegging verkregen, deze gelden af te
boeken op de vordering die de curator heeft tegen [X] en [appellante] tezamen.
2. de curator te gelasten om een bedrag ad € 45.540,-- in mindering te brengen op de
vordering die hij heeft op [X] en [appellante] tezamen, althans een zodanig bedrag als
uw Hof in goede justitie zal vermenen te behoren en hem voorts te gelasten om na
betaling door [appellante] van het resterende verschuldigde bedrag van deze vordering, het
door hem gelegde beslag op de woning van [appellante] gelegen aan [adres] op te heffen.
3. de curator te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties."
2.4 [appellante] heeft bij haar antwoordakte nog producties overgelegd. De curator heeft niet op deze producties kunnen reageren. Uit het navolgende zal blijken dat hij daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De beoordeling van het geschil
Vaststaande feiten
3.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het vonnis zijn geen grieven gericht en ook anderszins is niet van bezwaren tegen deze feitenvaststelling gebleken, zodat daarvan in appel kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, met wat verder over de feiten is komen vast te staan, op het volgende neer.
3.1.1 [appellante] is de echtgenote van [X], met wie zij met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen in 1993 is gehuwd. De akte van huwelijkse voorwaarden tussen [appellante] en [X] bevat onder meer een jaarlijks verrekenbeding en een bepaalt dat de echtgenoten bij het einde van het huwelijk met elkaar afrekenen alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. In de aan de akte gehechte lijst van aanbrengsten is vermeld dat [appellante] een girorekening met een saldo van fl. 26.000,-- heeft aangebracht, alsmede een gehele inboedel, een auto en een motor en dat [X] een bankrekening en een aannemersbedrijf heeft ingebracht.
3.1.2 [appellante] is eigenaar van de woning aan het adres [adres]. Op deze woning is een hypotheek gevestigd tot zekerheid van een door de SNS Bank aan [appellante] en [X] verstrekte geldlening met een hoofdsom van € 225.000,--.
3.1.3 De woning is in maart 2006 afgebrand. De woning en de inboedel waren voor brandschade verzekerd bij Univé. Op 21 augustus 2006 heeft [X] een door Univé opgestelde verklaring ondertekend, waarin hij akkoord gaat met uitbetaling van bedragen van € 91.667,--, € 99.167,-- en € 99.166,-- (respectievelijk, de eerste, tweede en derde termijn) op rekeningnummer 65.94.98.359. De verklaring was gevoegd bij een brief van 8 augustus 2006 aan [X]. Op de oorspronkelijke verklaring stond een ander rekeningnummer vermeld, te weten 65.44.08.629. In een begeleidende brief bij de geretourneerde (en door hem ondertekende) verklaring heeft [X] geschreven dat in de oorspronkelijke verklaring een onjuist rekeningnummer is vermeld en dat betaald diende te worden op rekeningnummer 65.94.98.359 ten name van [appellante].
3.1.4 [X] is bestuurder geweest van [bouwbedrijf] Deze vennootschap is op 9 januari 2007 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
3.1.5 Na het uitspreken van het faillissement heeft de FIOD-ECD onderzoek gedaan naar mogelijke faillissementsfraude. In dat kader is op 2 mei 2007 huiszoeking gedaan in de (inmiddels herbouwde en) door [appellante] en [X] bewoonde woning te [woonplaats]. Bij deze huiszoeking is een bedrag in contanten van € 45.540,-- in beslag genomen. Door de rechter-commissaris in strafzaken is geen toestemming verleend dit geld in beslag te nemen.
3.1.6 De curator heeft een procedure aanhangig gemaakt tegen [X] en [appellante] waarin hij onder meer betaling door [X] van een bedrag van € 103.805,15 uit hoofde van de rekening-courantverhouding met de vennootschap en betaling door [appellante] en [X] van een bedrag van € 45.000,-- vanwege het onrechtmatig onttrekken aan de boedel van een auto heeft gevorderd. De rechtbank te Assen heeft deze vorderingen in een vonnis van
12 december 2007 toegewezen, welk vonnis door het gerechtshof te Leeuwarden in een arrest van 26 mei 2009 is bekrachtigd.
3.1.7 De curator heeft ten laste van [X] en [appellante] executoriaal derdenbeslag onder de Staat en executoriaal beslag op de woning te [woonplaats] doen leggen. De staat heeft daarop € 45.535,-- afgegeven aan de deurwaarder die daarvan € 43.600,01 heeft doorbetaald aan [curator]. [curator] heeft dit bedrag in mindering gebracht op de vordering op [X] uit hoofde van de rekening-courantverhouding.
Procedure in eerste aanleg
3.2 [appellante] heeft de curator gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de aangetroffen coupures geld eigendom zijn van haar en door de curator hadden moeten worden afgeboekt op zijn vordering op haar en dat de curator wordt gelast om na ontvangst van een bedrag van € 10.409,40 met rente het gelegde executoriale executoriale beslag op de woning te [woonplaats] op te heffen. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat het tijdens de huiszoeking in beslag genomen geld van haar was. Het zou afkomstig zijn van de van Univé ontvangen schadepenningen. [appellante] zou in maart 2007 € 98.844,-- van haar rekening hebben opgenomen om betalingen te kunnen doen. Het aangetroffen bedrag was het restant van deze opname, aldus [appellante].
3.3 Nadat de curator verweer had gevoerd tegen deze vorderingen, heeft de rechtbank ze afgewezen. Volgens de rechtbank geeft de vordering blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de eigendom van het in beslaggenomen geld door vermenging met ander geld verloren is gegaan. [appellante] kan om die reden na de beslaglegging geen eigenaar meer zijn van het geld, aldus de rechtbank (gelet op het door de curator gevoerde verweer: onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden).
Wijziging van eis
3.4 [appellante] heeft in de memorie van grieven de vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht en tot veroordeling van de curator om het gelegde beslag op te heffen geherformuleerd en in zoverre haar eis gewijzigd. De curator heeft zich niet tegen deze wijziging van eis verzet. Het hof ziet ook geen reden om de wijziging van eis, die tijdig in de appelprocedure is geschied, ambtshalve buiten beschouwing te laten. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis.
Bespreking van de grieven
3.5 Met de grieven I tot en met V, die met elkaar samenhangen, komt [appellante] op tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar vordering onjuist opgevat. Het ging, en gaat, haar er om dat wordt vastgesteld dat het door de FIOD in beslaggenomen geld van haar was en dat zij om die reden een vordering op het Openbaar Ministerie (bedoeld zal zijn de Staat der Nederlanden) heeft gelijk aan het bedrag van het in beslag genomen geld, waarop de curator beslag heeft gelegd. De curator dient het door hem op grond van het beslag geïncasseerde bedrag dan ook af te boeken op zijn vordering op haar, en niet op zijn vordering op [X], aldus [appellante].
3.6 De grieven slagen. Uit het petitum - overigens: zowel in eerste aanleg als in hoger beroep -, gelezen in het licht van de processtukken van [appellante] volgt dat het [appellante] niet gaat (en ging) om een uitspraak over het eigendomsrecht op de in beslag genomen coupures, maar om een uitspraak over de vraag of zij rechthebbende was op het in beslag genomen geld en of zij (en niet [X]) een vordering op de Staat der Nederlanden had, zodat het door de curator gelegde derdenbeslag betrekking had op een vordering van haar (en niet van [X]) op de Staat, waardoor het door de curator uit de afwikkeling van het beslag ontvangen bedrag dient te worden afgeboekt op zijn vordering op [appellante] (en niet op zijn vordering op [X]). Als dat al niet volgde uit de gevorderde verklaring voor recht, volgde het in elk geval uit de ook ingestelde, maar door de rechtbank ten onrechte niet afzonderlijk besproken, vordering de curator te gelasten het beslag op de woning op te heffen. De rechtbank kon de vorderingen van [appellante] dan ook niet afdoen op haar oordeel over het tenietgaan van het eigendomsrecht op de in beslag genomen coupures.
3.7 Of het slagen van de grieven ook leidt tot vernietiging van het vonnis, zal hierna blijken. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof de door de door de curator in eerste gevoerde en door rechtbank niet besproken of verworpen verweren alsnog te bespreken, voor zover deze verweren niet uitdrukkelijk zijn prijsgegeven. De curator heeft in zijn memorie van antwoord ook uitdrukkelijk naar deze verweren verwezen.
3.8 De curator heeft bestreden dat het in beslag genomen geld van [appellante] was. Hij heeft allereerst betwist dat de verzekeringsuitkering aan [appellante] toekwam. Volgens hem was [X] de verzekerde. De correspondentie van Univé was ook aan [X], en niet aan [appellante], gericht. De curator heeft er in dat verband op gewezen dat de woning weliswaar op naam van [appellante] stond, maar dat de hypothecaire lening door [appellante] en [X] tezamen was afgesloten en dat de woning, met een getaxeerde waarde van € 725.000,--, op kosten van [X] is verbouwd. Uit een door [X] bij de FIOD afgelegde verklaring, volgt volgens de curator dat [X] van mening was dat hij over de schade-uitkering kon beschikken. Vervolgens heeft de curator betwist dat het in beslag genomen bedrag het restant is van een door [appellante] van haar bankrekening opgenomen geldbedrag. Ook heeft de curator er op gewezen dat [appellante] als “tussenschakel” heeft gefungeerd bij de verkoop van de aan de vennootschap onttrokken auto en dat zij in dat verband ook contante bedragen heeft ontvangen.
3.9 In het licht van de gemotiveerde betwisting door de curator heeft [appellante] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd. Hoewel dat op haar weg had gelegen, heeft [appellante] geen bankafschrift overgelegd waaruit volgt dat zij in maart 2007 een bedrag van
€ 98.844,-- van haar bankrekening heeft opgenomen. Ook heeft zij niet aangegeven waarom zij een dergelijk fors bedrag contant heeft opgenomen, welke betalingen zij met dit bedrag heeft gedaan en welke betalingen zij nog wilde verrichten. Onduidelijk is ook waarom [appellante] (ongeveer) twee maanden na de opname nog een bedrag van € 45.000,-- in contanten thuis bewaarde. Anders dan [appellante] meent, kan het enkele feit dat zij eigenaar is van de woning en van de inboedel niet de conclusie dragen dat zij ook eigenaar is van het contante geld in de woning.
3.10 Nu [appellante] in haar stelplicht is tekortgeschoten, is er geen reden haar toe te laten tot het bewijs van haar stelling dat het in beslag genomen geld van haar was. Het hof laat dan nog daar dat [appellante] in hoger beroep slechts een algemeen geformuleerd bewijsaanbod heeft gedaan, inhoudende dat zij bereid is bewijs te leveren “omtrent de eigendom van de gelden”.
3.11 Nu [appellante] aan haar vorderingen slechts ten grondslag heeft gelegd dat (alleen) zij rechthebbende was op het in beslag genomen geld en deze grondslag ondeugdelijk is, zijn de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar.
3.12 Het hof zal het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigen onder aanvulling van gronden. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief IV).
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van de curator gevallen, op € 291,-- aan verschotten en
€ 1.737,-- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het niet of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, J.H. Kuiper en H. de Hek en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 maart 2013 in bijzijn van de griffier.