ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
24-000291-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cocaïnesmokkel uit Zuid-Amerika en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte was aangeklaagd voor meerdere drugsdelicten, waaronder het smokkelen van cocaïne uit Zuid-Amerika en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7,5 jaar. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op basis van het Zwolsmancriterium, en oordeelde dat er sprake was van een redelijke termijnoverschrijding, maar dat deze niet leidde tot niet-ontvankelijkheid. De zaak was complex, met een omvangrijk dossier en meerdere verdachten. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had vervoerd en deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met drugshandel. De straf werd verlaagd met zes maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelde dat de verdachte een aanzienlijke bijdrage had geleverd aan de bedreiging van de volksgezondheid door zijn betrokkenheid bij de cocaïnesmokkel.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000291-09
Uitspraak d.d.: 26 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
27 januari 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 juli 2009, 5 november 2009, 29 januari 2010, 12 februari 2010, 8 april 2010,
23 september 2010, 11 maart 2011, 25 maart 2011, 26 mei 2011, 12 augustus 2011,
5 april 2012 en 12 februari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6,5 jaren (waarin is verdisconteerd een aftrek van 6 maanden vanwege undue delay) en tot teruggave van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.D. Kloosterman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk
- een persoon/personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6 en/of [medeverdachte 7] geworven voor het vervoeren van een hoeveelheid/ hoeveelheden cocaïne van Peru en/of Equador en/of Venezuela, althans uit Zuid-Amerika naar Nederland en/of
- (telkens) die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7], althans de door verdachte en/of zijn mededaders geworven persoon/personen voorzien/laten voorzien van geld en/of (een) vliegticket(s) en/of reis-informatie en/of
- (telkens) contacten gelegd en/of onderhouden met de verkoper(s)/ verstrekker(s) van de (door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7], althans die persoon/personen) te vervoeren cocaïne en/of
- (telkens) de door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7], althans die persoon/personen vervoerde cocaïne in ontvangst genomen en/of in ontvangst laten nemen;
1 subsidiair:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2008, in Nederland en/of in Venezuela en/of in Equador en/of in Peru, althans in Zuid-Amerika en/of in Spanje en/of in Groot-Britannië en/of in Frankrijk, althans in een Europees land, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 juni 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], althans in Nederland en/of te Duitsland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9], althans een (aantal) persoon/personen, heeft geworven voor het vervoeren van een hoeveelheid/ hoeveelheden cocaïne van Peru, althans uit Zuid-Amerika naar Nederland en/of
- die [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9], althans die door verdachte en/of zijn mededader(s) geworven persoon/personen, heeft voorzien/laten voorzien van geld en/of (een) vliegticket(s) en/of reis-informatie en/of
- die [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] heeft vervoerd naar (luchthaven Charles de Gaulle te) Parijs en/of
- contacten heeft gelegd en/of onderhouden met de verkoper(s)/verstrekker(s) van de (door die [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9], althans die persoon/ personen) te vervoeren cocaïne,
zijnde de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 16 juni 2008, in Nederland en/of in Peru, althans in Zuid-Amerika en/of in Frankrijk, althans in een Europees land, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
3:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 juni 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], althans in het arrondissement Assen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
[persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6], althans een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [persoon 1] en/of die [persoon 2] en/of die [persoon 3] en/of die [persoon 4] en/of die [persoon 5] en/of die [persoon 6] gevraagd naar een land in Zuid-Amerika te reizen teneinde aldaar cocaïne op te halen en/of (vervolgens) naar Nederland, althans naar een Europees land te vervoeren en/of
- die [persoon 1] en/of die [persoon 2] en/of die [persoon 3] en/of die [persoon 4] en/of die [persoon 5] en/of die [persoon 6] geld aangeboden/in het vooruitzicht gesteld voor de door die [persoon 1] en/of die [persoon 2] en/of die [persoon 3] en/of die [persoon 4] en/of die [persoon 5] en/of die [persoon 6] te verrichten handelingen/ diensten;
4:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 1 september 2007, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- [persoon 7] en/of [persoon 8] geworven voor het vervoeren van een hoeveelheid/ hoeveelheden cocaïne van Peru, althans uit Zuid-Amerika naar Nederland en/of
- die [persoon 7] en/of die [persoon 8] voorzien/laten voorzien van geld en/of (een) vliegticket(s) en/of reis-informatie en/of
- contacten gelegd en/of onderhouden met de verkoper(s)/ verstrekker(s) van de (door die [persoon 7] en/of die [persoon 8]) te vervoeren cocaïne en/of
- de door die [persoon 7] en/of die [persoon 8] vervoerde cocaïne in ontvangst genomen en/of in ontvangst laten nemen;
5:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en een aantal personen, waaronder [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 10], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland en/of (andere) Europese landen brengen van cocaïne, dan wel het vervoeren en/of afleveren van cocaïne, in elk geval (een) middel(en) als genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking van gevoerde verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Vooraf merkt het hof op dat de zaak waarin verdachte is aangehouden een omvangrijk dossier betreft, Rana genoemd. Informatie uit een andere zaak (Agena) leidde op 20 maart 2007 tot contacten van de politie met [persoon 9], wonende te [woonplaats]. Diens zoon en zijn vriendin waren in het voorjaar van 2005 in Equador aangehouden in verband met het smokkelen van drugs. Uit het ingestelde onderzoek kwamen steeds meer personen naar voren die zich bezig hadden gehouden met de smokkel van cocaïne vanuit Zuid-Amerika. Verder werden CIE-inlichtingen ontvangen, verkeersgegevens opgevraagd en telefoontaps geplaatst, observaties uitgevoerd, rechtshulpverzoeken gedaan, getuigen en verdachten gehoord. Op 16 juni 2008 werd verdachte [verdachte] aangehouden.
Kortom, het gaat om een zeer omvangrijk onderzoek dat geruime tijd in beslag heeft genomen en dat (veel) meer dan 3500 pagina's aan processen-verbaal en andere stukken beslaat.
Redelijke termijn
De raadsman heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte vanwege (ernstige) overschrijding van de redelijke termijn.
Volgens hem is sprake van de situatie waarin met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het zogenoemde Zwolsmancriterium).
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter bij de beoordeling of sprake is van de schending van de redelijke termijn en zo ja, welke gevolgen die schending kan hebben, de volgende criteria in die beoordeling te betrekken. Het gaat dan – kort gezegd – om:
a. De ingewikkeldheid van de zaak.
b. De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.
c. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de zaak binnen zestien maanden moet zijn afgedaan, indien verdachte zich in verband met die zaak in voorlopige hechtenis bevindt.
Het hof gaat uit van de volgende, chronologisch weergegeven, feiten.
Verdachte is op 16 juni 2008 aangehouden en in verzekering gesteld. De rechter-commissaris in de rechtbank Assen heeft per 19 juni 2008 de bewaring bevolen.
De behandeling ter zitting door de rechtbank Assen heeft plaatsgevonden op 19 december 2008 en 20 januari 2009.
De rechtbank heeft op 27 januari 2009 eindvonnis gewezen.
Verdachte heeft op 29 januari 2009 hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
De stukken van het geding zijn op 18 juni 2009 binnengekomen ter griffie van het hof.
Per brief van 8 juli 2009 heeft de raadsman onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Die bestonden met name uit het doen horen van een groot aantal getuigen en toevoeging van stukken aan het dossier.
Op 9 juli 2009 heeft de eerste behandeling van de zaak ter zitting plaatsgevonden. Het hof stelt de advocaat-generaal dan in de gelegenheid om schriftelijk op de onderzoekswensen te reageren. Die reactie staat in de brief van 18 augustus 2009.
De raadsman heeft om aanhouding van de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 5 november 2009 verzocht. Dat verzoek heeft het hof toegewezen. Voorts heeft het hof de raadsman toen verzocht schriftelijk te reageren op het standpunt d.d. 18 augustus 2009 van de advocaat-generaal.
Op 29 januari 2010 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting hervat. Daar zijn de onderzoekswensen van de verdediging behandeld. De raadsman heeft niet schriftelijk op het standpunt van de advocaat-generaal gereageerd.
Op 12 februari 2010 heeft het hof bij tussenarrest over de (overgebleven) onderzoekswensen van de verdediging beslist. Er dienden elf getuigen door de rechter-commissaris te worden gehoord. De rechter-commissaris heeft vervolgens negen van de elf getuigen gehoord. Dat is op 1, 12 en 22 april 2010 gebeurd.
Ter terechtzitting van 8 april 2010 is aan de orde gesteld dat twee van de getuigen (de Duitsers [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8]) zich in detentie in de Verenigde Staten bevonden.
Op 23 september 2010 is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet. Daar bleek dat is geprobeerd om de getuigen in de Verenigde Staten te horen.
Op de terechtzitting van 11 maart 2011 is een brief van de rechter-commissaris besproken waaruit bleek dat het niet was gelukt beide getuigen te horen. Bij tussenarrest van 25 maart 2011 heeft het hof beslist dat opnieuw een poging diende te worden ondernomen om beide getuigen te horen.
Op 26 mei 2011 is ter terechtzitting gebleken dat beide getuigen inmiddels weer in Duitsland stonden geregistreerd. De rechter-commissaris heeft op 8 juni 2011 een rechtshulpverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] zijn op 7 november 2011 in Duitsland in bijzijn van de rechter-commissaris gehoord. De desbetreffende processen-verbaal van verhoor zijn – na uit het Duits te zijn vertaald – op 21 november 2011 bij de rechter-commissaris binnengekomen.
De volgende inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 april 2012. Op die zitting heeft de advocaat-generaal gerequireerd, de raadsman gepleit en heeft de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Bij tussenarrest van 19 april 2012 heeft het hof het onderzoek (ambtshalve) heropend teneinde een in het onderzoek betrokken tolk, [tolk], als getuige te laten horen door de rechter-commissaris alsmede een aantal telefoongesprekken opnieuw te laten vertalen. De noodzaak tot dat nadere onderzoek bleek tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 11], welk onderzoek op dezelfde dag plaatsvond als dat van verdachte en wel direct daarna. Verdachte is in die zaak als getuige gehoord.
Op 27 juli 2012 heeft het hof de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
Op 29 augustus 2012 heeft de rechter-commissaris de getuige [getuige] gehoord.
Uit het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen van de rechter-commissaris in de rechtbank Assen d.d. 30 augustus 2012 blijkt dat het afluisteren en op schrift stellen van de voornoemde telefoongesprekken hebben plaatsgevonden op 17, 18, 19 en 20 juli 2012 en op 27 augustus 2012.
Op 12 februari 2013 heeft wederom een (aanvullende) inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De advocaat-generaal en de raadsman hebben op de nieuwe processtukken gereageerd. De raadsman heeft een aanvullende pleitnota overgelegd. De voorzitter heeft toen het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
In de fase van de behandeling van verdachtes zaak door de rechtbank Assen, heeft weliswaar een lichte overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden, maar deze schending acht het hof – gelet op de ingewikkeldheid van de zaak – verontschuldigbaar.
Het hof wijst op 26 februari 2013 eindarrest, dat is vier jaren en één maand nadat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
De stukken van het geding hebben de griffie van het hof, nadat het hoger beroep is ingesteld, tijdig bereikt.
Omdat verdachte zich tijdens het instellen van het hoger beroep in voorlopige hechtenis bevond, is, zoals hiervoor reeds is weergegeven, uitgangspunt dat het hof in beginsel binnen zestien maanden eindarrest had moeten wijzen, derhalve voor 29 mei 2010. Het eindarrest is echter twee jaren en negen maanden later gewezen.
Uit de vastgestelde relevante feiten blijkt dat er omstandigheden zijn die overschrijding van de zestien maandentermijn rechtvaardigen.
Zo heeft de verdediging verzocht elf getuigen te horen. De rechter-commissaris heeft negen van die getuigen korte tijd nadat het hof die verzoeken heeft toegewezen, gehoord. Het horen van de twee andere getuigen, [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8], heeft door hun verblijf in de Verenigde Staten respectievelijk Duitsland, echter een forse vertraging opgelopen. Dat maakte een spoedige afwikkeling van het onderzoek in de zaak lastiger en (daarmee) tijdrovender. De betrokken autoriteiten hebben dat deel van het onderzoek echter met voldoende spoed afgewikkeld.
Dat het onderzoek in verdachtes zaak langer heeft geduurd dan zestien maanden wordt deels ook gerechtvaardigd doordat er medeverdachten zijn. Ontwikkelingen in de zaak van een van die medeverdachten zijn voor het hof aanleiding geweest om bij tussenarrest van 29 april 2012 ambtshalve nader onderzoek te gelasten.
Niettemin blijkt uit de opgesomde relevante feiten dat de autoriteiten in de fase van het hoger beroep op enkele momenten meer voortgang in het onderzoek hadden kunnen boeken. Gebrek aan voortgang betreft de periode tussen 21 november 2011 en 5 april 2012 (ongeveer vier maanden en twee weken) en tussen 30 augustus 2012 en 12 februari 2013 (ongeveer vijf maanden en twee weken).
Het hof acht de redelijke termijn (in de fase van hoger beroep) dan ook met tien maanden overschreden.
Deze schending van de redelijke termijn is relatief beperkt van omvang en leidt in ieder geval niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Evenmin is gebleken van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het Rana-onderzoek een aantal bezwaren geuit die - al dan niet in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn - zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een opeenstapeling van fouten door politie en justitie. Ook hier is sprake van een situatie, die voldoet aan het hiervoor gemelde Zwolsmancriterium, aldus de raadsman.
Het gaat om het volgende.
Stemherkenning
De raadsman heeft de stemherkenning door de politieambtenaar [verbalisant] betwist. In het relaas proces-verbaal is vermeld dat [verbalisant] in het afgeluisterde telefoongesprek van 12 februari 2008 de stem van de beller, die zich [naam] noemde, had herkend als de stem van [verdachte]. De raadsman heeft verbalisant [verbalisant] hierover schriftelijk een aantal vragen gesteld, die verbalisant d.d. 29 maart 2012 schriftelijk heeft beantwoord.
[verbalisant] heeft in zijn antwoorden aangegeven dat het indertijd in het Rana-onderzoek zijn primaire taak was tapgesprekken te beluisteren. In die hoedanigheid kreeg hij nagenoeg dagelijks de stem van [verdachte], die zowel zijn echte als valse namen gebruikte, te horen. Uit het dossier blijkt dat er vanaf 21 januari 2008 taps liepen op [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], die bij de politie hadden aangegeven dat zij (telefonische) contacten hadden met [verdachte] (BOB 3 resp. BOB 2). Daarnaast stond voornoemde [medeverdachte 7] met ingang van diezelfde datum onder de tap (BOB 4). Op 12 februari 2008 liepen die taps derhalve al enige tijd.
Verbalisant merkt in zijn schriftelijke beantwoording verder op dat er later langdurige verhoren zijn geweest met verdachte [verdachte] en dat hij daaruit heeft vastgesteld dat de stem van [verdachte] de stem was die hij in de desbetreffende telefoongesprekken had gehoord. Uit deze mededeling leidt het hof af dat verbalisant zich achteraf gesterkt voelde in de juistheid van zijn eerder gedane constatering.
Net zoals bij een herkenning van een persoon vergissingen kunnen worden gemaakt, kan dat ook bij stemherkenning gebeuren. Met dergelijke herkenningen moet in het algemeen behoedzaam worden omgegaan, hetgeen het hof ook in dit geval zal doen. Waarom de stemherkenning door verbalisant [verbalisant] als een fout van de politie en als onbetrouwbaar terzijde zou moeten worden gesteld, vermag het hof, gelet op hetgeen hiervoor is weergeven, echter niet in te zien.
Fotoconfrontaties
In het onderzoek is gebruik gemaakt van een aantal enkelvoudige fotoconfrontaties. Ook daarvoor geldt in zijn algemeenheid dat het hof dergelijke confrontaties met grote behoedzaamheid beziet en het hof zal dat ook in de onderhavige zaak doen.
De raadsman heeft die confrontaties betwist, maar niet aangegeven op welke specifieke fotoconfrontaties hij het oog heeft. Uit het dossier blijkt dat aan een aantal personen (zoals [persoon 8], [persoon 1], [persoon 6] en [persoon 2]), dat had aangegeven contacten te hebben gehad met ene [naam]/een Nigeriaanse man, een foto van verdachte [verdachte] is getoond. Deze personen gaven vervolgens aan dat de man op de getoonde foto de persoon was die ze bedoelden. Uit hun verklaringen blijkt dat de man over wie ze hadden gesproken voor hen een bekende was dan wel iemand die ze eerder hadden ontmoet.
Anders dan de raadsman heeft gesteld, blijkt uit de verklaringen niet dat zij "uit het niets" werden geconfronteerd met de vraag of de man op de foto [verdachte] was.
Het betoog mist dan ook feitelijke grondslag.
Negeren van aanwijzingen/tunnelvisie bij politie
De raadsman heeft naar voren gebracht dat zijn cliënt niet de man is die zich [naam] noemde. Hij heeft verwezen naar een aanwijzing daarvoor in het dossier. Daarin wordt melding gemaakt van een CIE proces-verbaal met een signalement, dat niet overeenkomt met dat van zijn cliënt.
Op genoemde pagina blijkt van een (korte samenvatting van een) zestal CIE-informaties. Bij vijf daarvan is vermeld dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt, bij de door de raadsman bedoelde informatie kon over de betrouwbaarheid geen oordeel worden gegeven. Om nu juist aan die CIE informatie grote waarde toe te kennen, zoals de raadsman kennelijk wil doen, los van de overige gegevens uit het onderzoek, gaat het hof te ver. Het hof ziet dan ook geen reden om hieruit te concluderen dat de politie "met oogkleppen op" heeft gerechercheerd. Hetzelfde geldt voor de opmerking van de raadsman dat [medeverdachte 4] het had over [naam] met een gouden tand, welke zijn cliënt niet zegt te hebben (gehad). Ook de verklaring van [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris op 12 april 2010 over een andere [naam], die hem had gebeld op een tijdstip dat verdachte [verdachte] al gedetineerd was, maakt dit niet anders. [medeverdachte 3] geeft immers aan dat de [naam] die belde in ieder geval niet de [naam] was door wie hij benaderd was en voor wie hij tweemaal naar Equador was geweest.
Het hof tekent hierbij nog aan dat verdachte zelf heeft verklaard zich wel [naam] te noemen, hoewel geen [naam].
Het hof acht noch uit bovenstaande noch overigens uit het zeer uitgebreide en zorgvuldig opgebouwde Rana-onderzoek aannemelijk geworden dat de politie "met oogkleppen op" of "met een tunnelvisie" heeft gehandeld.
Tolk Edo-taal
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 april 2012 het onderzoek heropend nadat vragen waren opgeroepen over de (betrouwbaarheid van de) tolk [tolk], die een goede bekende van verdachte zou zijn en die alvorens met zijn werkzaamheden te beginnen van de politie zou hebben gehoord dat het om een drugszaak ging. Verder werd de kennis van [tolk] van de Edo-taal in twijfel getrokken.
De tolk is op bevel van het hof (nogmaals) gehoord door de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris heeft voorts blijkens zijn proces-verbaal d.d. 30 augustus 2012 [tolk 2] als tolk in de Edo-taal beëdigd, teneinde de dertien door het hof opgegeven tapgesprekken (opnieuw) te vertalen. Dit proces-verbaal houdt tevens in dat de tolk in het kabinet van de rechter-commissaris de gesprekken heeft vertaald en op schrift heeft gesteld. Deze werkzaamheden vonden plaats op een aantal dagen in juli en augustus 2012. De griffier van de rechter-commissaris heeft de handgeschreven vertalingen van de tolk uitgetypt. Beide versies zijn met het proces-verbaal van de rechter-commissaris naar het hof gezonden. Afschriften van de vertaalde gesprekken zijn verstrekt aan onder andere de raadsman, zo blijkt uit de fax van de rechter-commissaris met als onderwerp “vertaalde gesprekken door dhr. [tolk 2], tolk Edo” en als bijschrift “afschr. v/d gesprekken verstr. aan mr. Kloosterman”.
Gebleken is dat één gesprek ten onrechte niet opnieuw is vertaald. Per vergissing kennelijk is een ander gesprek van diezelfde datum, maar met een ander tijdstip, aan de tolk verstrekt. De raadsman heeft dit ook geconstateerd, maar daaraan geen consequentie verbonden.
Anders dan de raadsman ziet het hof in de nieuwe vertaling van de gesprekken geen essentiële verschillen. Vertalen brengt vrijwel altijd verschillen in interpretatie mee. Woorden hebben soms meerdere betekenissen, afhankelijk van de context waarin ze worden gebruikt. Bovendien wordt er soms gekozen voor een woordelijke vertaling, terwijl in andere gevallen een samenvatting wordt gemaakt.
Het hof zal uitgaan van de nieuwe (woordelijke) vertalingen, zonder daarmee een (negatief) oordeel te vellen over de vertalingen van de tolk [tolk]. Het hof acht het geenszins aannemelijk geworden dat die tolk de Edo-taal niet zou beheersen. Evenmin is het hof gebleken dat de tolk [tolk] onbetrouwbaar zou zijn.
De raadsman heeft betoogd dat de door hem als onjuist bestempelde vertalingen van [tolk] hebben geleid tot de arrestatie van zijn cliënt. Het door de raadsman gestelde vormverzuim is dan ook niet hersteld door de nieuwe vertalingen.
Het hof merkt hierover nogmaals op dat de vertalingen van de beide tolken in essentie geen grote verschillen laten zien. Bovendien was verdachtes arrestatie niet slechts het gevolg van juist deze afgeluisterde gesprekken. Aan die arrestatie is, zo blijkt uit het dossier, een grondig en langdurig onderzoek voorafgegaan, waarbij meerdere opsporingsmethodieken zijn gebruikt.
Tappen zonder machtiging
De raadsman heeft betoogd dat er in twee situaties is getapt zonder machtiging. Het gaat om de telefoontap op I-meinummer [nummer] en op telefoonnummer [telefoonnummer].
Deze beweringen van de raadsman zijn onjuist.
Op pagina 23 van het proces-verbaal is uiteengezet waarom er is gekozen voor het aanvragen van de eerstgenoemde tap (aangeduid als BOB 09). Er werd vanuit gegaan dat verdachte verschillende SIM-kaarten gebruikte in hetzelfde telefoontoestel. Nadat de machtiging op 15 februari 2008 was verleend, werd er gestart met het opnemen van deze telecommunicatie. De gesprekken leverden geen extra informatie op. Ze kwam overeen met de afgeluisterde gesprekken die gevoerd werden via de telefoonaansluiting [telefoonnummer]. Dit nummer werd met machtiging getapt (BOB 08) van 12 februari 2008 tot 7 mei 2008. Hieruit valt af te leiden dat geen verlenging is gevorderd voor de tap op het genoemde I-meinummer. De informatie kwam immers al beschikbaar via een andere tapaansluiting.
Het tweede nummer werd getapt na een vordering van de officier van justitie d.d. 28 april 2008. Het gaat hier om BOB 29. De machtiging werd op dezelfde datum verleend. Ter onderbouwing van de vordering werd een proces-verbaal "aanvraag bevel ex artikel 126m/t WvSv" overgelegd. In dat proces-verbaal wordt verwezen naar een aantal afgeluisterde telefoongesprekken op de door de raadsman in zijn pleitnota genoemde data. Daarbij is vermeld via welke taplijnen die gesprekken bij de politie waren binnengekomen. Het gaat dan over reeds bestaande lijnen en niet over het nieuwe telefoonnummer. De stelling van de raadsman berust daarom op een verkeerde lezing dan wel interpretatie van het dossier.
Conclusie
Gelet op al het vorenstaande is de conclusie van het hof naar aanleiding van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan ook dat van de door de raadsman genoemde opeenstapeling van fouten niet is gebleken. Het beroep wordt verworpen.
Bespreking van gevoerde verweren tot bewijsuitsluiting
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat een en ander zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft onderzocht en vastgesteld, is ook voor bewijsuitsluiting geen reden. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsuitsluiting andere vertaalde telefoongesprekken
De raadsman heeft in het kader van bewijsuitsluiting voorts nog betoogd dat er ook andere tolken dan [tolk] zijn gebruikt bij het afluisteren van telefoongesprekken in het Rana-onderzoek, die (net als [tolk] aanvankelijk) slechts bij nummer zijn genoemd. De raadsman heeft in verband daarmee om uitsluiting van alle vertaalde tapgesprekken gevraagd.
Die enkele reden is daartoe onvoldoende en het hof volgt de raadsman hierin niet. Gebleken is dat de betreffende tolken om privacyredenen onder nummer staan vermeld, maar dat hun namen bij de politie bekend zijn. De raadsman heeft niets aangevoerd op grond waarvan de deskundigheid van die tolken in twijfel zou moeten worden getrokken. Zulks is het hof evenmin gebleken. Tot bewijsuitsluiting gaat het hof dan ook niet over.
Vrijspraak 1 primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2008 in Equador en in Groot-Britannië, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 primair:
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 juni 2008 in Nederland en Duitsland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] heeft geworven voor het vervoeren van hoeveelheden cocaïne van Peru naar Nederland en
- die [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] heeft voorzien van geld en reis-informatie en
- die [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] heeft vervoerd naar luchthaven Charles de Gaulle te Parijs,
zijnde de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 16 juni 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen,
hebbende verdachte en zijn mededaders
- die [persoon 1] en die [persoon 2] en die [persoon 5] en die [persoon 6] gevraagd naar een land in Zuid-Amerika te reizen teneinde aldaar cocaïne op te halen en vervolgens naar Nederland te vervoeren en
- die [persoon 1] en die [persoon 2] en die [persoon 4] en die [persoon 5] en die [persoon 6] geld in het vooruitzicht gesteld voor de door die [persoon 1] en die [persoon 3] en die [persoon 4] en die [persoon 5] en die [persoon 6] te verrichten diensten;
4:
hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 1 september 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk
- [persoon 7] en [persoon 8] geworven voor het vervoeren van hoeveelheden cocaïne van Peru naar Nederland en
- die [persoon 7] en die [persoon 8] voorzien van geld en reis-informatie en
- de door die [persoon 7] en die [persoon 8] vervoerde cocaïne in ontvangst genomen;
5:
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 16 juni 2008 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en [persoon 9] en [persoon 10], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, dan wel het vervoeren en afleveren van cocaïne.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Verweer eendaadse samenloop
Volgens de raadsman is sprake van eendaadse samenloop, echter zonder dat hij die stelling nader en deugdelijk heeft gemotiveerd. Zijn enkele bewering dat de ten laste gelegde 'feiten een hetzelfde rechtsbelang beschermen, te weten de maatschappij beschermen tegen verdovende middelen', hetgeen overigens al niet geldt voor de bepalingen uit de Opiumwet enerzijds en art. 140 Sr. anderzijds, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van eendaadse samenloop.
Het hof verwerpt dit verweer. Er is sprake van meerdaadse samenloop. Dit leidt tot de volgende kwalificatie.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan meerdere drugsdelicten. Hij heeft – samen met anderen – cocaïne afgeleverd en vervoerd, cocaïne geïmporteerd naar Nederland, gepoogd cocaïne te importeren naar Nederland en personen voor cocaïnesmokkel geronseld of proberen te ronselen, dan wel heeft hij dat ronselwerk door anderen laten doen. Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een organisatie die gericht was op het importeren van cocaïne naar Nederland.
Verdachte was geen „kleine jongen” in de wereld van de drugstransporten. De cocaïnetransporten waar verdachte bij betrokken was, waren zeer professioneel van aard en tengevolge van die transporten zijn tientallen kilo’s cocaïne intercontinentaal getransporteerd. In ieder geval zijn 7 transporten succesvol geweest voor verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs zoals cocaïne een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grote schaal bijgedragen aan de bedreiging van deze volksgezondheid. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden deze misdrijven te begaan, kennelijk met geen enkel ander doel dan geldelijk gewin.
Kenmerkend voor het optreden van verdachte is dat hij anderen – veelal personen die lager op de maatschappelijke ladder stonden en om wat voor een reden dan ook wat extra geld goed konden gebruiken – het risicovolle werk heeft laten uitvoeren, waarbij hij – verdachte – de risico’s bagatelliseerde tegenover deze personen. Hij maakte misbruik van de relatief kwetsbare positie van deze personen. Het is verdachte te verwijten dat hij hen veelal in grote problemen heeft gebracht.
Het hof heeft rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 27 december 2012.
Verdachte verdient voor zijn gedragingen straf. Het hof wijkt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte af van de vordering van de advocaat-generaal, omdat het hof – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd – tot een bewezenverklaring komt van het onder 2 primair ten laste gelegde, hetgeen een zwaarder feit betreft dan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde waar de vordering van de advocaat-generaal op is gericht. Gelet hierop en op de veelheid, de aard en de ernst van de feiten is een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren in beginsel passend en geboden. Van een lichtere strafmodaliteit of een gevangenisstraf van kortere duur kan geen sprake (meer) zijn.
Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Zoals hierboven is overwogen is er sprake van een verwijtbare overschrijding van de redelijke termijn met tien maanden. Het hof ziet in die overschrijding aanleiding om op voormelde gevangenisstraf zes maanden in mindering te brengen.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen en in het dictum opgesomde goederen, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- diverse administratieve bescheiden;
- computer van het merk Fujitsu Siemens;
- enveloppen ABN Amro-bank en Rabobank;
- diverse administratieve bescheiden;
- papier met notitie;
- computer van het merk HP Officejet;
- beeldscherm van het merk LG;
- simkaarten 'Wind & Glo';
- diverse administratieve bescheiden;
- notitieboekjes;
- videobanden van onder meer de merken Maxell en TDK;
- diverse administratieve bescheiden (enveloppen);
- diverse administratieve bescheiden in plastic AH tas;
- GSM van het merk Nokia;
- papiertjes met notities;
- reisdocument 'booking information A'dam-Pisa 2006';
- luchtvaartbrief d.d. 06-06-08 San Jose;
- GSM's van de merken Nokia en Samsung.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 26 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.