GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.092.095/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 176032 / HA ZA 10-1285)
arrest van de eerste kamer van 26 februari 2013
USG Innotiv B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: USG,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst, kantoorhoudend te Schiphol,
Clafis Engineering B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Clafis,
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven de vonnissen van 12 januari 2011 en 6 juli 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 juli 2011
- het arrest van 23 augustus 2011 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden
- de memorie van grieven (met producties)
- de memorie van antwoord (met producties)
- een akte uitlating producties
- een antwoordakte,
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.4 De vordering van USG luidt:
"het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch te vernietigen en daarbij de vordering van Clafis alsnog af te wijzen cq. ongegrond te verklaren, en opnieuw rechtdoende Clafis te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
a. een bedrag van ad € 13.419,27 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010 alsmede de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II.
b. de proceskosten in beide instanties waaronder een bedrag ad € 1.245,14 ter zake de proceskosten die USG op grond van het vonnis van de rechtbank aan Clafis diende te voldoen;".
Ontvankelijkheid
3.1 Clafis heeft aangevoerd dat USG niet-ontvankelijk is in haar appel omdat zij, blijkens de conclusie van de memorie van grieven vernietiging vordert van een vonnis van de rechtbank 's Hertogenbosch. Het hof volgt Clafis niet in dit betoog. Uit de appeldagvaarding volgt dat USG in appel is gekomen tegen een vonnis van 6 juli 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De vermelding van de rechtbank ’s Hertogenbosch berust dan ook op een kennelijke vergissing. Dat dit ook Clafis duidelijk was, blijkt uit de inhoud van haar memorie van antwoord.
Wijziging van eis
3.2 USG heeft in haar memorie van grieven haar oorspronkelijke reconventionele vordering verminderd tot € 13.419,27, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Het hof zal recht doen op de verminderde vordering.
Vaststaande feiten
3.3 Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.7) zijn geen grieven gericht en ook anderszins is niet van bezwaren tegen deze feiten gebleken, zodat ook in appel van deze feiten kan worden uitgegaan. Ze komen met wat verder over de feiten is komen vast te staan - samengevat - op het volgende neer.
3.3.1 Clafis is een zusteronderneming van Clafis Engineering Midden B.V. (hierna: Clafis Midden). Clafis Midden heeft in opdracht en voor rekening van USG personeel uitgeleend aan USG.
3.3.2 Op 5 juli 2007 heeft USG tweemaal een bedrag overgemaakt van € 15.370,87 naar het WKA-depot van Clafis bij de Belastingdienst.
3.3.3 Op een “Overzicht Loonheffingen Boekingen in het kader van de Wet ketenaansprakelijkheid” d.d. 24 augustus 2007 dat Clafis van de belastingdienst heeft ontvangen, is vermeld dat de beide bedragen zijn bijgeboekt en dat het nieuwe tegoed van Clafis na deze bijboekingen (en een bijboeking van een derde bedrag ad € 1.007,25) is gestegen van € 16.776,93 naar € 48.525,92.
3.3.4 Per e-mail van 17 mei 2010 heeft [A] van USG [B] van Clafis laten weten dat per abuis een bedrag van € 15.370,87 tweemaal is betaald.
3.3.5 Bij brief van 3 juni 2010 heeft Trust Krediet Beheer B.V. namens USG Clafis gesommeerd het bedrag van € 15.370,87, vermeerderd met rente en kosten te betalen.
3.3.6 Op 15 juni 2010 heeft USG na verkregen verlof conservatoir beslag doen leggen onder de Rabobank Sneek-Zuidwest Friesland ten laste van Clafis. Aan het verzoek tot het leggen van beslag heeft USG ten grondslag gelegd dat zij het bedrag van € 15.370,87 onverschuldigd heeft betaald. Zij heeft daartoe verwezen naar een aan het verlofrekest gehecht bankafschrift waarop is vermeld dat op 5 juli 2007 twee bedragen van elk
€ 15.370,97 zijn afgeschreven met als tegenrekening 0109275780. Laatstgenoemd rekeningnummer is het rekeningnummer van Clafis Midden bij de genoemde Rabobank.
3.3.7 Op 17 juni 2010 is het beslag door USG opgeheven.
3.3.8 In een brief van 26 augustus 2010 aan USG heeft de belastingdienst onder meer geschreven: “U heeft ons op 13 juli 2010 een brief geschreven betreffende een door uw bedrijf uitgevoerde, vermoedelijke dubbele betaling van EUR 15.370,87 op 5 juli 2007. Het betrof betalingen voor loonbelastingnummer (…) van het bedrijf CLAFIS ENGINEERING B.V. Op 22 juli hebben we hierover voor het eerst telefonisch contact gehad.
(…)
Het blijkt dat beide betalingen van EUR 15.370,87 al lange tijd geleden weer beschikbaar zijn gesteld aan het bedrijf CLAFIS ENGINEERING B.V., door middel van een bijboeking op hun WKA-depot. Het betreffende dagafschrift is 96.
Volgens de Centrale Betalingsadministratie in Apeldoorn zijn deze bijboekingen inmiddels door CLAFIS ENGINEERING B.V. ook al weer gebruikt voor Loonbelastingbetalingen.”
Procedure in eerste aanleg
3.4.1 Clafis heeft USG gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat het door USG gelegde beslag onrechtmatig is. Clafis heeft bovendien betaling van een bedrag van
€ 5.254,25 aan reeds bekende schade en verwijzing naar de schadestaat voor de overige geleden en nog te lijden schade gevorderd.
3.4.2 USG heeft verweer gevoerd. Volgens haar had zij ten tijde van de beslaglegging een vordering op Clafis van € 15.370,87 uit hoofde van de meergenoemde dubbele betaling, zodat het gelegde beslag niet ten onrechte is gelegd. Van een onrechtmatig beslag is om die reden geen sprake, aldus USG. In reconventie vorderde USG de veroordeling van Clafis tot betaling aan haar van een bedrag van € 15.370,87, te vermeerderen met rente en kosten.
3.4.3 De rechtbank oordeelde dat nu USG de litigieuze betalingen aan de belastingdienst heeft gedaan van een onverschuldigde betaling aan Clafis geen sprake kan zijn. Volgens de rechtbank heeft USG onvoldoende gesteld voor toewijzing van haar vordering op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking. Nu de vordering waarvoor het beslag was gelegd geheel ongegrond was, was het daarmee onrechtmatig, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft de vorderingen van Clafis in conventie grotendeels - behoudens voor wat betreft de hoogte van de al bekende schade - toegewezen en de reconventionele vordering van USG afgewezen.
Bespreking van de grieven
3.5. De grieven I en II beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Anders dan Clafis meent, zijn de grieven niet onduidelijk. Uit de grieven, en de toelichting daarop, blijkt in welke overwegingen van de rechtbank USG zich niet kan vinden en welke kritiek zij op die overwegingen heeft. Uit de memorie van antwoord van Clafis volgt dat ook Clafis begrepen heeft welke onderdelen van het vonnis van de rechtbank USG onder kritiek stelt en welke argumenten zij daarvoor heeft. Het hof stelt bij de bespreking van de grieven voorop dat USG niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat nu niet Clafis maar de belastingdienst de ontvanger van het bedrag van € 15.370,87 is, Clafis geen vordering uit onverschuldigde betaling heeft. In appel dient dan ook van dit oordeel te worden uitgegaan en staat de vraag centraal of Clafis een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op Clafis heeft.
3.6 Bij het antwoord op die vraag kan als uitgangspunt gelden dat, naar tussen partijen niet ter discussie staat, USG op 5 juli 2007 tweemaal een bedrag van € 15.370,87 heeft overgemaakt naar de depotrekening van Clafis bij de belastingdienst. USG heeft met het in rechtsoverweging 3.3.3 aangehaalde overzicht en met de in rechtsoverweging 3.3.8 aangehaalde brief van de belastingdienst genoegzaam onderbouwd dat de op dit depot betaalde bedragen ten voordele strekken van Clafis. De bedragen zijn bijgeboekt op het saldo van Clafis bij de belastingdienst en door de belastingdienst aan Clafis beschikbaar gesteld. Met de bedragen kan Clafis (in elk geval) aanslagen loonbelasting voldoen. Door de stortingen op het WKA-depotvan Clafis is Clafis dan ook verrijkt. De redenering van Clafis dat de betalingen Clafis Midden, en niet haar, aangaan, kan het hof niet volgen. De betalingen hebben geleid tot bijboekingen op het WKA-depot van Clafis, niet op dat van Clafis Midden, zodat niet Clafis Midden maar Clafis zelf door de betalingen is verrijkt.
3.7 De betalingen op het WKA-depot van Clafis zijn, naar niet ter discussie staat, afkomstig van een bankrekening van USG. USG is dan ook in beginsel door de betalingen verarmd; haar tegoed bij de bank is afgenomen met het bedrag van de betalingen. Dat is anders wanneer USG met de betalingen eigen schulden heeft voldaan. In dat verband heeft Clafis in de memorie van antwoord betoogd dat het er voor moet worden gehouden dat USG meer openstaande posten bij de belastingdienst had, die met de betalingen zullen zijn voldaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de belastingdienst een op een WKA-depot gedane betaling beschikbaar stelt aan de houder van dat depot, zoals hier is gebeurd, en de betaling ook afboekt op belastingschulden van degene die betaalt. Clafis heeft deze stelling dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.8 Clafis heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij de tweede betaling heeft “verrekend” met onbetaald gebleven facturen. Na verrekening met openstaande facturen zou er dan nog een saldo van ruim € 6.000,00 in het voordeel van USG resteren. Beide partijen hebben in eerste aanleg uitgebreide betalingsoverzichten in het geding gebracht betreffende aan USG gefactureerde bedragen en daarop gedane betalingen. Het hof stelt vast dat beide partijen daarbij geen onderscheid hebben gemaakt tussen Clafis en Clafis Midden, nu in de door beide partijen geproduceerde overzichten zowel facturen van Clafis als van Clafis Midden zijn opgenomen. Het hof zal partijen hierin volgen.
3.9 USG heeft bij memorie van grieven een nieuw overzicht in het geding gebracht. Dat overzicht, waarin beide betalingen van € 15.370,87 zijn verwerkt, sluit op een door Clafis per saldo verschuldigd bedrag van € 13.419,27. Clafis heeft de juistheid van het overzicht bestreden. Volgens haar zijn in het overzicht betalingen aan de belastingdienst opgenomen, maar worden deze betalingen niet onderbouwd, omdat bankafschriften betreffende deze betalingen niet in het geding zijn gebracht. Clafis heeft met deze stelling het betalingsoverzicht onvoldoende weersproken. Het had op de weg van Clafis gelegen om precies aan te geven welke posten uit het overzicht zij ter discussie stelde. Indien Clafis meende dat in het overzicht bepaalde betalingen aan de belastingdienst ten onrechte waren opgenomen, had zij moeten aangeven welke betalingen het betrof. In dit verband overweegt het hof dat USG al in eerste aanleg (ter voorbereiding op de comparitie na antwoord) tien afschriften (aangeduid met A tot en met J) van bankafschriften betreffende door haar gedane betalingen aan de belastingdienst in het geding heeft gebracht. Indien Clafis meende dat er nog bankafschriften ontbraken, had het op haar weg gelegen aan te geven betreffende welke in het overzicht verwerkte betalingen zij de bankafschriften wilde kunnen controleren. Het hof zal dan ook uitgaan van de juistheid van het door USG in het geding gebrachte overzicht.
3.10 Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Clafis dat USG door de tweede betaling van € 15.370,87 niet is verarmd, omdat door deze betaling een schuld van USG aan Clafis is tenietgegaan, slechts zeer ten dele opgaat. Ook wanneer er rekening mee wordt gehouden dat de betaling in mindering strekt op facturen van Clafis (Midden) aan USG resteert nog een bedrag van € 13.419,27.
3.11 Tussen de verrijking van Clafis (die, nu een deel van het betaalde bedrag in mindering strekt op nog openstaande facturen, geen € 15.370,87 maar € 13.419,27 bedraagt) en de verarming van USG bestaat een voldoende verband. Door dezelfde betaling van € 15.370,87 is Clafis verrijkt en USG verarmd. Voor de verrijking van Clafis bestaat geen redelijke grond.
3.12 Uit het voorgaande volgt dat aan de vereisten voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is voldaan. De reconventionele vordering van USG is dan ook toewijsbaar tot het in appel gevorderde bedrag van € 13.419,27. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd. Anders dan gevorderd is de wettelijke rente niet per 3 juni 2010, maar per 10 juni 2010 verschuldigd, nu Clafis in de brief van het door USG ingeschakelde incassobureau van 3 juni 2010 een termijn van zeven dagen is gesteld om het door haar verschuldigde bedrag te voldoen. Deze brief kan worden aangemerkt als een voor het intreden van verzuim vereiste ingebrekestelling. Het hof tekent daarbij aan dat artikel 6:83 sub b BW niet van toepassing is op een verbintenis uit ongerechtvaardigde verrijking (Hoge Raad 11 oktober 2010, LJN: MB2329). De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar omdat USG niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar ingeschakelde incassobureau werkzaamheden heeft verricht die niet vallen onder het bereik van een eventuele proceskostenveroordeling.
3.13 Nu USG een vordering van € 13.419,27 (exclusief rente) op Clafis heeft, en ten tijde van het gelegde beslag ook had, kan de rechtbank niet gevolgd worden in haar oordeel dat het gelegde beslag onrechtmatig is vanwege het ontbreken van een gegronde vordering. Clafis heeft aan haar vorderingen in conventie echter niet alleen ten grondslag gelegd dat het beslag onrechtmatig is vanwege het ontbreken van een vordering van USG op haar. Volgens Clafis is het beslag ook onrechtmatig doordat in het beslagrekest onjuiste, zelfs misleidende, informatie is verstrekt aan de verlofrechter en doordat te lichtvaardig beslag is gelegd. In dat verband stelt Clafis dat zij niet de gelegenheid heeft gehad de pretense vordering van USG te kunnen beoordelen. Niet alleen heeft USG haar daar nauwelijks tijd voor gegund, ook heeft USG in het contact tussen partijen voorafgaand aan het beslag zich op het onjuiste standpunt gesteld dat op 5 juli 2007 tweemaal een bedrag is betaald op de rekening van Clafis Midden bij de Rabobank, aldus Clafis.
3.14 Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, rust op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Indien de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, dient te worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht (Hoge Raad 11 april 2003, LJN: AF2841).
Nu USG wel een substantiële vordering op Clafis had, heeft zij alleen onrechtmatig gehandeld indien zij door het leggen van beslag misbruik van recht heeft gemaakt.
3.15 Bij het antwoord op de vraag of sprake is van misbruik van recht neemt het hof het volgende in aanmerking:
a. USG heeft haar vordering op Clafis oorspronkelijk gebaseerd op de onjuiste feitelijke grondslag dat zij op 5 juli 2007 tweemaal een bedrag van € 15.370,87 heeft betaald op de Raborekening van Clafis Midden;
b. USG heeft deze onjuiste grondslag onderbouwd met een "bankafschrift" waarop de beide betalingen zijn weergegeven. Het staat vast dat dit bankafschrift niet correct is. Het feit dat USG een bankafschrift heeft verstrekt dat onjuiste informatie bevat, komt - daargelaten dat USG geen steekhoudende verklaring gegeven voor dit, minst genomen, merkwaardige fenomeen - voor rekening en risico van USG;
c. Tussen USG en Clafis (Midden) hebben in de periode voorafgaand aan 5 juli 2007 talloze transacties plaatsgevonden, zoals ook volgt uit de overgelegde betalingsoverzichten, die meerdere pagina's bevatten en niet gemakkelijk zijn te doorgronden;
d. Het is gelet op de onder a. tot en met c. vermelde omstandigheden niet verwonderlijk dat Clafis zich in de discussie met USG op het standpunt stelde dat geen sprake was van een onterechte dubbele betaling. USG baseerde zich voor deze stelling op een ondeugdelijke feitelijke grondslag en zette Clafis met het verstrekken van een onjuist bankafschrift op het verkeerde been. Het lag dan ook voor de hand dat Clafis op basis van de door USG verstrekte informatie de beweerdelijke claim van USG zou onderzoeken. Dat Clafis bij dat onderzoek niet, binnen de haar door USG gestelde termijn, tot de (door USG zelf ook niet getrokken) juiste conclusie kwam dat van een dubbele betaling op de opgegeven bankrekening weliswaar geen sprake was, maar dat wel dubbel was betaald op de
G-rekening, valt haar gelet op de niet eenvoudig te doorgronden financiële verhouding van partijen niet euvel te duiden;
e. De vordering waarvoor USG beslag heeft gelegd was ten tijde van de beslaglegging ongeveer drie jaar oud en was door USG een maand voor de beslaglegging voor het eerst aan de orde gesteld bij USG.
3.16 De slotsom is dat USG zonder een zorgvuldige voorbereiding en zonder Clafis in staat te stellen de gegrondheid van de vordering te beoordelen beslag heeft gelegd. USG heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij ter handhaving van haar rechten genoodzaakt was al op korte termijn, en zonder Clafis de mogelijkheid te bieden een nader onderzoek te doen naar de deugdelijkheid van de grondslag van haar vordering, beslag te leggen. Daarmee heeft zij lichtvaardig beslag gelegd en aldus misbruik gemaakt van de bevoegdheid beslag te leggen. USG heeft dan ook op die grond onrechtmatig gehandeld.
3.17 Tegen de overwegingen van de rechtbank over de schade van Clafis zijn geen grieven gericht. Deze overwegingen staan in appel dan ook niet ter discussie.
3.18 De conclusie is dat het vonnis van de rechtbank voor zover het de vordering in conventie betreft (onder aanvulling van gronden) kan worden bekrachtigd en dat het vonnis voor zover het de reconventie betreft zal worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vordering van USG toewijzen zoals hiervoor is aangegeven en Clafis, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten van het geding in reconventie.
3.19 In appel zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De proceskosten van het geding in hoger beroep zullen worden gecompenseerd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Clafis om aan USG te betalen een bedrag van € 13.419,27 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2010 tot aan het tijdstip van betaling;
- veroordeelt Clafis in de proceskosten van het geding in reconventie in eerste aanleg en begroot deze kosten voor zover tot op heden aan de zijde van USG gevallen op € 384,00;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, H. de Hek en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
26 februari 2013 in bijzijn van de griffier.