10. In grief 6 stelt [appellant] - voor zover het de schuld aan de Finatabank betreft - zakelijk weergegeven dat de rechtbank met betrekking tot de door hem gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] voor de helft draagplichtig is met betrekking tot de schuld bij de Finatabank niets heeft overwogen en deze vordering zonder enige motivering heeft afgewezen.
10.1. [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] miskent dat de rechtbank in rechtsoverweging 3.2. van het vonnis van 6 oktober 2010 opmerkt dat het ontbreken van een gemeenschappelijk huwelijksvermogen een deel van de vorderingen van [appellant] doet stranden en dat hij zijn eigen schulden aan de Rabobank en Visa zal moeten voldoen.
10.2. Het hof is van oordeel dat het door [geïntimeerde] aangehaalde deel van het vonnis van de rechtbank niet specifiek betrekking heeft op de gevorderde verklaring voor recht terzake van de schuld bij de Finatabank, omdat deze schuld op naam van beide partijen is aangegaan. Daarentegen heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.6. wel gemotiveeerd waarom de onderhavige vordering moet worden afgewezen. Of die motivering stand kan houden, zal hierna blijken.
10.3. Er is niet gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] jegens de Finatabank een geslaagd beroep op vernietiging van de overeenkomst heeft gedaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat partijen ook thans nog hoofdelijk aansprakelijk zijn voor die schuld als bedoeld in artikel 6:10 BW.
Het gaat hier om de interne draagplicht van partijen. Een beslissing daarover is niet van invloed op het recht van de Finatabank om de schuld te verhalen op beide partijen, maar [appellant] heeft er, gelet op artikel 6:10 BW, belang bij dat wordt vastgelegd welk deel van de schuld hem in de onderlinge verhouding van partijen aangaat.
10.4. Bij de beantwoording van de vraag in welke mate ieder van partijen in hun onderlinge verhouding draagplichtig is voor de schuld aan de Finatabank moet erop worden gelet wie de lening of het krediet heeft gebruikt of te wier beschikking de lening of het krediet is gekomen, alsmede op alle overige relevante omstandigheden van het geval. (Vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, LJN: BW4206)
10.5. Het hof is voorts van oordeel dat, behoudens andersluidende afspraken die hier ontbreken, de omstandigheid dat echtelieden een schuld hoofdelijk zijn aangegaan een aanwijzing geeft dat zij in hun interne verhouding ieder voor gelijke delen draagplichtig zijn. Het ligt op de weg van de echtgenoot die stelt dat de schuld hem voor minder dan de helft aangaat, dat te bewijzen.
10.6. In de stellingen van [geïntimeerde] ligt besloten dat zij van mening is dat de schuld haar voor minder dan de helft aangaat.
10.7. De door [geïntimeerde] gestelde, en door [appellant] weersproken, omstandigheden dat [appellant] het beheer over de financiën van partijen had en dat zij overal buiten werd gehouden zijn, ook indien bewezen, naar het oordeel van het hof niet voldoende om aan te ontlenen dat de van de Finatabank verkregen gelden in overwegende mate ten goede van [appellant] zijn gekomen en niet, zoals [appellant] stelt, aan de kosten van de huishouding van partijen of anderszins aan [geïntimeerde] of haar familie. [geïntimeerde] heeft - anders dan van haar verwacht mag worden - geen concreet voorbeeld genoemd die haar stelling dat [appellant] de gelden voor privédoeleinden heeft gebruikt aannemelijk maakt. Zij heeft voorts niet een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan ter zake van de door haar gestelde bestedingen van [appellant].
10.8. De overige door [geïntimeerde] genoemde omstandigheden, dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de Finatabank de Nederlandse taal niet beheerste, dat [appellant] haar had opgedragen te tekenen en dat zij door [appellant] werd mishandeld en klein gehouden, zijn ook door [appellant] bestreden. Indien [geïntimeerde] erin zou slagen deze omstandigheden te bewijzen, dan gaat het om feiten die, indien bewezen, niet voldoende zijn om te oordelen dat de schuld [geïntimeerde] niet aangaat in de zin van artikel 6:10 BW., aangezien [geïntimeerde] de geldleenovereenkomst heeft ondertekend, zij jegens de Finatabank geen geslaagd beroep op vernietiging van die overeenkomst heeft gedaan en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen voordeel van de uit het krediet verkregen gelden heeft gehad.
[geïntimeerde] heeft aangeboden vorenbedoelde overige stellingen te bewijzen. Nu deze stellingen, indien bewezen, niet tot een ander oordeel leiden gaat het hof aan het bewijsaanbod voorbij.
10.9. Het hof komt daarom tot het oordeel dat partijen - ook beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de Finatabank.
10.10. Grief 6 slaagt in zoverre.