ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.117.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder was eerder door de rechtbank Groningen ontheven van het gezag, waarbij Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ) als voogd was aangesteld. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en het gezag over haar kinderen te herstellen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond.

De moeder heeft betoogd dat zij onterecht ongeschikt is bevonden om voor haar kinderen te zorgen en dat zij nooit de kans heeft gekregen om haar opvoedingscapaciteiten te tonen. Ze heeft aangevoerd dat de hulpverlening onvoldoende was en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het hechtingsproces van de kinderen bij de pleegouders goed verloopt. Het hof heeft echter vastgesteld dat de kinderen uit een zorgelijke thuissituatie komen en dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de moeder. Ondanks de inspanningen van de hulpverlening is er onvoldoende verbetering opgetreden.

Het hof heeft geconcludeerd dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] bij de pleegouders ligt en dat de moeder niet in staat is om de zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hebben. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het belang van de kinderen bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven zwaarder weegt dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de voogdij aan BJZ is overgedragen en de uitvoering van de voogdij door Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) zal plaatsvinden. De moeder behoudt het recht op contact met haar kinderen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 12 februari 2013
Zaaknummer 200.117.827
HET GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Dijkman, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: LJ&R,
2. de heer en mevrouw [de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 4 september 2012 heeft de rechtbank Groningen, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), geboren [in 2002] en [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), geboren [in 2003], en heeft Bureau Jeugdzorg Groningen (hierna te noemen: BJZ) benoemd tot voogd, waarbij de uitvoering geschiedt door LJ&R.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 3 december 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 4 september 2012 te vernietigen voor wat betreft de ontheffing van het gezag over [kind 1] en [kind 2] en opnieuw beslissende te bepalen dat de verzoeken van de raad dienaangaande dienen te worden afgewezen, zodat het ouderlijk gezag van de moeder over voornoemde minderjarige kinderen in stand zal blijven.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, is er van de zijde van de raad geen verweerschrift binnengekomen. De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 7 december 2012 van BJZ en een brief van 21 december 2012 met een bijlage van mr. Dijkman.
Ter zitting van 21 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de heer [namens de raad] namens de raad en de pleegouders.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), [kind 1] en [kind 2] geboren.
2. Bij beschikking van 19 november 2009 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Tevens is een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg. De ondertoezicht-stelling en uithuisplaatsing van de kinderen zijn sindsdien telkens verlengd.
3. Bij inleidend verzoekschrift van 26 maart 2012 heeft de raad de rechtbank verzocht om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind 3], [kind 1] en [kind 2].
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing, voor wat betreft de ontheffing van de moeder van het gezag over [kind 1] en [kind 2], is het hoger beroep van de moeder gericht.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
5. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a).
6. De moeder stelt - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat vast is komen te staan dat zij onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen en dat terugkeer niet kan worden gerealiseerd. Volgens de moeder is er slechts één keer een serieuze poging ondernomen om de kinderen weer thuis te laten wonen en heeft zij nooit meer
de kans gekregen om te laten zien wat zij kan als het gaat om de verzorging en opvoeding van de kinderen. Voorts heeft de rechtbank volgens de moeder ten onrechte overwogen dat de geboden hulp in het vrijwillige kader en in het kader van de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming heeft geboden tegen het zodanig opgroeien van [kind 1] en [kind 2] dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd.
De moeder is van mening dat zij met name aan de hulpverlening in het vrijwillige kader weinig heeft gehad. Dat de moeder thans wordt verweten dat zij niet beschikt over voldoende opvoedingscapaciteiten om te kunnen voorzien in de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen, acht zij daarom niet op haar plaats.
Ten slotte heeft de moeder nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hechtingsproces van de kinderen bij de pleegouders goed verloopt en dat het belang van de moeder om het gezag over [kind 1] en [kind 2]
te behouden niet opweegt tegen het belang van de kinderen bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven. Volgens de moeder gaat de rechtbank voorbij aan belang van de kinderen en de moeder om samen als één gezin op te groeien.
7. Uit het raadsrapport van 15 maart 2012 komt (onder meer) naar voren dat [kind 1] en [kind 2] uit een zorgelijke thuissituatie komen, waarin sprake was van ernstige opvoedingsproblemen. Het gezinsleven bij moeder werd gekenmerkt door vele wisselingen, onrust en chaos. Er speelden problemen op meerdere leefgebieden. Ondanks de jarenlange inzet van (vrijwillige) hulpverlening, die wisselend wel en niet geaccepteerd werd door de moeder, bleek er onvoldoende verbetering op te treden in de opvoedingssituatie. Het LJ&R heeft in 2010 via het project 'terug
naar huis' van Elker getracht om [kind 1] en [kind 2] weer terug te laten keren in de voormalige thuissituatie bij de moeder, hetgeen niet is gelukt. Elker stelt dat de moeder over geringe vaardigheden, kennis en veerkracht beschikt en dat haar thuissituatie niet voldoet aan de criteria voor een veilige opvoedingsomgeving.
Er is bij de moeder een totaal gebrek aan probleeminzicht en hierdoor weet zij niet voldoende aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De raad concludeert dat dit, in combinatie met de andere zorgpunten die Elker bij de moeder in kaart heeft gebracht, voldoende aantoont dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] bij het pleeggezin ligt. De kinderen hechten zich steeds meer aan de pleegouders en voelen zich ook thuis in het pleeggezin. Voor de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] is het van belang dat zij duidelijkheid geboden krijgen over hun perspectief.
De raad concludeert dat na inzet van de kinderbeschermingsmaatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen niet is weggenomen.
8. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] bij
de pleegouders ligt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Uit de duur van maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in deze, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er geen perspectief is op plaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder. Het is de moeder niet gelukt om met de geboden ondersteuning en begeleiding, waaronder het project 'terug naar huis' van Elker, de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] weer op zich te nemen.
Er bestaan nog immer ernstige zorgen wat betreft (de veiligheid van) de opvoed-situatie bij de moeder. Voorts is gebleken is dat de moeder geen inzicht heeft in haar eigen opvoedkundige beperkingen en in wat de kinderen nodig hebben in hun ontwikkeling. Nu er wat betreft de pedagogische vaardigheden van de moeder, in aanmerking genomen dat zij hierin niet leerbaar is (gebleken), geen verbetering te verwachten valt, acht het hof de moeder - ondanks haar goede wil en liefde voor [kind 1] en [kind 2] - onmachtig om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben bij hun verzorging en opvoeding.
9. Het hof is, in aanmerking genomen dat de getroffen kinderbeschermings-maatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van de kinderen, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, af te wenden, voorts van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [kind 1] en [kind 2] te behouden niet opweegt tegen het belang van de kinderen op duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven. Het door de moeder gestelde belang van de kinderen en
de moeder om samen als één gezin op te groeien, maakt dit oordeel niet anders. [kind 1] en [kind 2] wonen inmiddels een geruime tijd bij de pleegouders, waar zij gehecht en op hun plaats zijn.
Het is voor een verdere ontwikkeling van de kinderen van belang dat het hechtingsproces bij de pleegouders niet wordt verstoord. Daarbij overweegt
het hof dat weliswaar het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing een hereniging met de ouders is. Echter door verloop van een lange periode waarin het kind bij pleegouders opgroeit kan het belang van het kind van hereniging met zijn ouder(s) verschuiven naar het belang van het kind
op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke (nieuwe) gezinsleven met de pleegouders. Hiervan is in het geval van [kind 1] en [kind 2] sprake.
Daarnaast zijn de spanning en de onrust die de verlenging van de kinder-beschermingsmaatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing telkens met zich brengen niet in het belang van de kinderen. Zij zijn gebaat bij duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief.
10. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, waarbij de voogdij zal worden uitgevoerd door LJ&R, die als neutrale partij de belangen van [kind 1] en [kind 2] in het vizier kan houden en kan behartigen. Het hof wil nog benadrukken dat de moeder het recht houdt op contact met de kinderen.
Slotsom
11. Gelet op het vorenoverwogene, zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, J.G. Idsardi en M.A.L.M. Willems, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van .. in bijzijn van de griffier.