ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
21-004899-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gevangenneming en opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevond. De vordering was ingediend op 19 februari 2013, na het aan het licht komen van een termijnverzuim bij de verlenging van de voorlopige hechtenis. De verdachte was eerder door de Rechtbank Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënvijftig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal stelde dat de voorlopige hechtenis moest worden voortgezet, maar het hof oordeelde dat artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing was, omdat de feiten niet met een gevangenisstraf van tenminste acht jaar waren bedreigd. Daarnaast kon de gevangenneming niet worden bevolen op basis van artikel 75, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, omdat er geen nieuwe ernstige bezwaren tegen de verdachte waren gerezen. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke grond was voor de vordering van de advocaat-generaal en heeft deze afgewezen. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, waarmee de verdachte werd vrijgelaten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Arnhem
Pkn: 21-004899-12-10
Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van
19 februari 2013 tot het geven van een bevel tot gevangenneming van de verdachte
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwegein.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en gezien de schriftelijke verklaring van verdachte niet gehoord te wilen worden bij de behandeling in raadkamer van heden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij voormelde vordering tot gevangenneming.
Door de rechtbank te Utrecht is de gevangenhouding van verdachte bevolen bij beschikking van 26 april 2012.
Verdachte is op 28 november 2012 door die rechtbank veroordeeld onder meer terzake van:
ten aanzien feit 4, 5 en 6 telkens:
"Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak";
ten aanzien van feit 8:
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven",
T O T:
een gevangenisstraf voor de tijd van tweeënvijftig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De verdachte heeft op 28 november 2012 hoger beroep ingesteld.
OVERWEGINGEN:
Gelet op het veroordelend vonnis van de Rechtbank Utrecht van 28 november 2012 duurde het tegen verdachte verleende bevel voorlopige hechtenis voort tot 28 januari 2013. Kennelijk nadat voormeld termijnverzuim aan het licht was gekomen heeft de advocaat-generaal op 19 februari 2013 de onderhavige vordering tot gevangenneming, strekkende tot voortzetting van de voorlopige hechtenis, ingediend.
Het hof overweegt ten aanzien van deze vordering dat deze niet kan worden gebaseerd op artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering, dat in beginsel reparatie van termijnverzuimen bij de voorlopige hechtenis mogelijk maakt, doch dat in het onderhavige geval toepassing mist, aangezien de feiten, waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd, niet met een gevangenisstraf van tenminste acht jaar zijn bedreigd. Voorts kan de gevangenneming, anders dan de advocaat-generaal in raadkamer heeft gesteld, niet worden bevolen op basis van artikel 75, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de bepaling als voorwaarde stelt dat alsnog ernstige bezwaren zijn gerezen tegen de verdachte.
Daarvan kan in het onderhavige geval niet gesproken worden, aangezien de verdachte zich steeds, op basis van aanwezig geachte ernstige bezwaren, in gevangenhouding heeft bevonden, zij het dat de termijn daarvan is overschreden.
Al met al is geen wettelijke grond aanwezig voor toewijzing van de vordering van de advocaat-generaal, zodat deze dient te worden afgewezen. Het hof zal de voorlopige hechtenis opheffen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 66a, 75 van het Wetboek van Strafvordering.
B E S L I S S I N G:
Het hof wijst af de vordering tot gevangenneming en heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gegeven op 20 februari 2013 door mr A.E. Harteveld, voorzitter, mr R.W. van Zuijlen en mr W.R. Rosingh, raadsheren, in tegenwoordigheid van Y.E. van Dorst, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.