ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.106.081/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens in faillissement en de afwijzing daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens die door de curator in het faillissement van [geïntimeerde] zouden zijn verwerkt. [Appellant] had eerder bij de rechtbank Groningen verzocht om de curator te veroordelen om hem schriftelijk mee te delen of zijn persoonsgegevens waren verwerkt, en om hem inzage te geven in deze gegevens. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, en [appellant] ging in hoger beroep.

De curator voerde verweer en stelde dat het verstrekken van de gevraagde informatie in strijd zou zijn met de vertrouwelijkheid die vereist is voor een goed beheer van de failliete boedel. Het hof overwoog dat de curator als verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) artikel 35 Wbp buiten toepassing kan laten indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de betrokkenen of van de rechten en vrijheden van anderen, zoals vermeld in artikel 43 aanhef en sub e Wbp. Het hof oordeelde dat de curator terecht had geweigerd om inzage te geven, omdat het belang van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement voorop staat en het verstrekken van de informatie de belangen van derden zou kunnen schaden.

Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de grieven van [appellant] af. Het hof concludeerde dat de curator niet zonder rechterlijke toetsing kan bepalen welke informatie hij wel of niet verstrekt, maar dat in dit geval de belangen van de boedel en de schuldeisers zwaarder wogen dan het inzageverzoek van [appellant]. De kosten van de procedure in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd, omdat hij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.081/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 129981 / HA RK 11-367)
beschikking van de tweede kamer voor burgerlijke zaken van 8 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: verzoeker,
hierna te noemen: [appellant],
tegen
[de curator]
wonende te [woonplaats], kantoorhoudende te Almelo,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [geïntimeerde],
statutair gevestigd te Rijssen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. F. Kolkman, kantoorhoudende te Almelo.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 26 januari 2012 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift van 26 april 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemde beschikking.
De conclusie van het verzoekschrift in hoger beroep luidt:
"de beslissing waarvan beroep te vernietigen en het verzoek van appellant zoals geformuleerd in eerste aanleg alsnog volledig toe te wijzen, zulks met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij verweerschrift is door de curator verweer gevoerd met als conclusie:
"de grieven van [appellant] af te wijzen en de beslissing waarvan beroep derhalve in stand te laten, althans een beslissing te nemen met inachtneming van het in het verweerschrift gestelde, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties."
De grieven
[appellant] heeft in het appel twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
1. De curator heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep omdat het beroepschrift, blijkens de daarop door de geplaatste ontvangststempel, op vrijdag 27 april 2012 ter griffie van het hof is ontvangen, terwijl 26 april 2012 de laatste dag van de beroepstermijn was.
2. [appellant] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een transmissiebericht in het geding gebracht van de verzending per telefax van het beroepschrift met aanbiedingsbrief. Tevens heeft hij een afschrift van zijn telefoonspecificatie van april 2012 in het geding gebracht. Uit deze producties blijkt het volgende.
3. Het beroepschrift van [appellant] is op 26 april 2012 na sluiting van de griffie en wel enkele minuten voor middernacht per telefax ter griffie van het hof ontvangen. Doordat het pas de volgende morgen werd aangetroffen, is het stuk voorzien van een ontvangststempel met als datum 27 april 2012. Dit doet echter niet af aan het feit dat het beroep tijdig is ingesteld
(HR 16 februari 1996, LJN AD2485).
[appellant] kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
De feiten
4. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1) van de beschikking van de rechtbank van 26 januari 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, behoudens ten aanzien van de vaststelling dat [appellant] is veroordeeld om aan de curator ruim zesduizend euro te voldoen. [appellant] heeft benadrukt dat deze veroordeling de Stichting Derdengelden [appellant] geldt. Aldus kan in dit hoger beroep van het volgende worden uitgegaan.
4.1 In augustus 2010 is het faillissement uitgesproken van de besloten vennootschap [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde]) met aanstelling van geïntimeerde tot curator.
4.2 Het actief van de failliete boedel beloopt ongeveer twintigduizend euro.
4.3 [appellant] was voor het faillissement doende een aantal vorderingen van [geïntimeerde] te incasseren. De geïnde bedragen kwamen op de derdenrekening van zijn Stichting Derdengelden [appellant] (hierna: de Stichting 3G) terecht. Na weigering om jegens de curator af te rekenen is de Stichting 3G in kort geding veroordeeld om aan de curator ruim zesduizend euro te voldoen. De Stichting 3G is van dat vonnis in hoger beroep gegaan.
4.4 [appellant] heeft een verzoek voorlopig getuigenverhoor ingediend in relatie tot het faillissement. Er zijn ter zake al getuigen gehoord.
4.5 Met betrekking [appellant] heeft de curator - die in deze dient te worden aangemerkt als verantwoordelijk in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) - persoonsgegevens verwerkt als bedoeld in art. 35 Wbp. Bij brief van 26 augustus 2011 heeft [appellant] de curator verzocht hem mee te delen of hij persoonsgegevens heeft geregistreerd en verwerkt en zo ja om hem ([appellant]) een volledig overzicht en afschrift van die gegevens (compleet met herkomstaanduiding) te verschaffen. Op 16 september 2011 heeft de curator, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 43 sub e Wbp en artikel 73a Fw, medegedeeld aan het verzoek geen gevolg te zullen geven.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5. [appellant] verzoekt met een beroep op de artt. 35 en 46 Wbp de curator te veroordelen om hem schriftelijk mee te delen of door hem persoonsgegevens van [appellant] zijn en/of nog worden verwerkt, alsmede om fotokopieën en afschriften te verstrekken onder verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft daarbij aangevoerd dat dit een fundamenteel, Europees verdragsrechtelijk recht is en dat niet valt in te zien dat een goed beheer van een failliete boedel vertrouwelijkheid vereist, laat staan dat op die grond een inzageverzoek kan worden afgewezen. Dat zou betekenen dat de curator zonder rechterlijke controle bepaalt welke gegevens worden prijsgegeven en van welke inzage wordt onthouden.
6. De curator heeft verweer gevoerd en benadrukt dat een goed beheer van de boedel vertrouwelijkheid vereist, bijvoorbeeld bij het onderzoek naar paulianeus handelen, fraude door de failliet of bestuurdersaansprakelijkheid en dat ook de privacy en het belang van derden die de curator vertrouwelijk hebben geïnformeerd aan inzage in de weg staan. De curator heeft benadrukt dat meerdere van deze redenen spelen in het faillissement [geïntimeerde]. Voorts wordt hij als curator gecontroleerd door de rechter-commissaris. De curator heeft tot slot nog aangevoerd dat het doel van de Faillissementswet illusoir zou worden gemaakt als elke betrokkene bij het faillissement soortgelijke eisen zou stellen als [appellant]. Het actief van de boedel zou dan geheel op gaan aan boedelkosten.
7. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en heeft daartoe (in rechtsoverweging 5.1) onder meer het volgende overwogen.
'Artikel 43 (…) Wbp - de hier relevante wetsbepaling - formuleert een beperkt aantal gronden voor weigering , waaronder één (de enige hier relevante grond) die luidt: "De verantwoordelijke kan de artikelen (…) en 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van (…) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen". (…) De Hoge Raad heeft (…) aan deze bepaling een ruime (…) interpretatie gegeven, zoals blijkt uit zijn beschikking van 29 juni 2007 LJN AZ4663 (…) Niet alleen wordt in die uitspraak de mogelijkheid open gelaten dat in geval van disporportionele admininstratieve lasten afgifte wordt geweigerd, maar ook kan (…) een weigeringsgrond zijn gelegen in andere bijzondere redenen "zoals een beroep op vertrouwelijkheid ter bescherming van de rechten of belangen van derden". Het is deze, door de curator aangevoerde, grond die de rechtbank accepteert. Het moet er (…) voor worden gehouden dat [appellant] een ander belang nastreeft dan de door de rechter-commissaris gecontroleerde en aangestuurde curator. Laatstgenoemde behartigt immers het belang van de gezamenlijke crediteuren, terwijl verzoeker een debiteur is die kennelijk tracht betaling aan de boedel te ontlopen. Indien de curator de onder zich bevindende vertrouwelijke gegevens voor zover deze gerelateerd zijn aan verzoeker, moet prijsgeven, is er daarmee een gerede kans dat het belang van de boedel wordt geschaad. De bescherming van de belangen van de gezamenlijke crediteuren staat aan de inwilliging van het verzoek dan ook in de weg.'
Bespreking van de grieven
8. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 van de bestreden beschikking. De grief houdt in dat [appellant] zijn rechten op grond van de Wbp en de Richtlijn 95/46 EG moet kunnen uitoefenen en dat de rechtbank ten onrechte het door de curator slechts in algemene zin geformuleerde beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 43 sub e Wbp heeft gehonoreerd. De omstandigheid dat [appellant] een ander doel nastreeft dan de curator is - wat daar ook van zij - geen valide grond om (algehele) inzage in de zin van artikel 35 Wbp te weigeren. De overweging van de rechtbank dat [appellant] een debiteur is die betaling tracht te ontlopen is onjuist nu de Stichting 3G aan de veroordeling uit het kort gedingvonnis heeft voldaan. De omstandigheid dat de Stichting 3G van dat vonnis in hoger beroep is gegaan, kan daar niet aan afdoen, aldus [appellant].
9. Het hof stelt het volgende voorop. De verantwoordelijke in de zin van de Wbp kan artikel 35 Wbp buiten toepassing laten en mitsdien inzage weigeren voor zover dat noodzakelijk is ter bescherming van de betrokkenen of van rechten en vrijheden van anderen (artikel 43 aanhef en sub e Wbp). Tussen partijen is niet in geschil dat de curator als verantwoordelijke in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt.
10. De curator heeft een beroep gedaan op genoemd artikel. Hij heeft erop gewezen dat hij als curator de belangen behartigt van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement en dat voor een goed beheer van de boedel vertrouwelijkheid van gegevens van groot belang is. De curator heeft voorts onweersproken gesteld dat [appellant] een drietal procedures tegen de boedel voert en dat de informatie die zich in het faillissementsdossier bevindt over die procedures gaat en onder andere vertrouwelijke correspondentie tussen de curator en de rechter-commissaris bevat over de te volgen strategie. De curator is van mening dat deze informatie niet aan de wederpartij in lopende procedures dient te worden verstrekt en dat dit bovendien niet zou stroken met het stelsel van beperkte publiciteit zoals blijkt uit de artikelen 19, 73a, 97, 107, 114 en 183 Faillissementswet.
11. Het hof is van oordeel dat de rechtbank het beroep van de curator op de weigeringsgrond van artikel 43 aanhef en sub e Wbp terecht heeft gehonoreerd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Zoals de Hoge Raad in zijn beschikking van 29 juni 2007 LJN 2007, 638 heeft overwogen, kan een weigeringsgrond gelegen zijn in een beroep op vertrouwelijkheid ter bescherming van de rechten of belangen van derden. De curator behartigt bij uitstek de belangen van derden, namelijk de belangen van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement. De aard van deze aan de curator opgedragen taak brengt mee dat voor een goed beheer van de boedel vertrouwelijkheid vereist is, bijvoorbeeld in het kader van onderzoek naar paulianeuze of frauduleuze handelingen of bestuurdersaansprakelijkheid. Het belang van derden, die de curator vertrouwelijke informatie omtrent de gefailleerde of diens vermogen hebben gegeven, kan aan inzage van de daarop betrekking hebbende stukken in de weg staan.
De curator heeft gesteld dat daarvan in het geval van [appellant] sprake is.
Naar het oordeel van het hof vormt een en ander grond voor de weigering van de curator
[appellant] inzage te geven in de door hem gevraagde gegevens. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] naar het oordeel van het hof dan ook terecht afgewezen.
12. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de curator aldus zonder rechterlijke toetsing kan bepalen welke informatie hij wel of niet verstrekt, verwerpt het hof dat standpunt. Zoals ook door de rechtbank in haar vonnis is overwogen, wordt de curator immers gecontroleerd en aangestuurd door de rechter-commissaris in het faillissement.
13. [appellant] heeft aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank in strijd is met het hoge beschermingsgehalte dat de Richtlijn 95/46 aan de betrokkene beoogt te bieden. Het hof overweegt dienaangaande dat de richtlijn juist in de Wbp is geïmplementeerd. De Wbp vormt een veelal letterlijke omzetting van de richtlijn. Zo is de uitzonderingsgrond van artikel 43 lid 1 sub e een letterlijke weergave van artikel 13 lid 1 sub g van de Richtlijn. Het is het hof dan ook niet gebleken dat de uitwerking van de richtlijn in de Wbp in strijd is met de strekking van de richtlijn.
14. Voor zover [appellant] ten pleidooie nog nieuwe grieven heeft opgeworpen - zoals een beroep op artikel 6 EVRM - gaat het hof daaraan voorbij, nu het opwerpen van die grieven tardief is: zij hadden in het verzoekschrift moeten worden aangedragen. De curator heeft ter gelegenheid van het pleidooi ook bezwaar gemaakt tegen het opwerpen van nieuwe grieven.
15. Grief I faalt.
16. Grief 2 heeft naast grief 1 geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
17. Ten pleidooie heeft [appellant] nog vergoeding gevraagd van zogenoemde "verletkosten".
Nu [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, komen deze kosten - wat daar verder ook van zij - niet voor vergoeding in aanmerking.
Slotsom
18. De grieven falen. De beschikking van de rechtbank Groningen van 26 januari 2012 waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden, voor zover gevallen aan de zijde van de curator, wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft, tot aan deze uitspraak begroot op € 1788,-- (2 punten, tarief II).
De beslissing
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 26 januari 2012 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van de curator op nihil aan verschotten en op
€ 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.M. Makkinga, voorzitter, M.M.A. Wind en R.Ch. Verschuur en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 januari 2013 in bijzijn van de griffier.