Parketnummer: 21-004480-12
Uitspraak d.d.: 18 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 oktober 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr A.J. Hardonk, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
in of omstreeks de periode van [pleegperiode] te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2], althans in Nederland en/of te Soedan, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken (gehouden) aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voornoemde [slachtoffer] (waarvan de moeder genaamd is [moeder slachtoffer] en (inmiddels) het eenhoofdig gezag heeft over [slachtoffer] en hij, verdachte, de vader is) opzettelijk zonder instemming van die [moeder slachtoffer], voornoemde [slachtoffer] op een plaats in Soedan (bij zijn familie) gelaten en/of zijn familie zodanig geïnstrueerd dat daardoor terugkeer van voornoemde [slachtoffer] naar die [moeder slachtoffer] werd voorkomen en/of nagelaten er voor te zorgen dat voornoemde [slachtoffer] terugkeerde naar die [moeder slachtoffer], zodat de uitoefening van het gezag door die [moeder slachtoffer] onmogelijk was geworden, dat voomoemde [slachtoffer] daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder over [slachtoffer] uitoefende.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het ontbreken van dubbele strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onttrekken aan het wettig gezag plaatsvindt in Soedan en niet mede in Nederland. Op grond daarvan is de Nederlandse strafwet niet van toepassing op dit feit (zie ter nadere adstructie de overgelegde pleitnotities van de raadsman).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de beoordeling van de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet is beslissend, niet wat er uiteindelijk bewezen wordt verklaard, maar hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. Zoals uit de tenlastelegging blijkt wordt aan de verdachte onder, meer verweten dat hij in de periode van [pleegperiode] te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2], althans in Nederland en/of te Soedan [slachtoffer] heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag. Wanneer een strafbaar feit wordt begaan op meerdere plaatsen, ten dele in, ten dele buiten Nederland gelegen, is vervolging van dat strafbare feit mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deeluitmakende gedragingen die buiten Nederland plaatsvonden (vgl. HR 30 september 1997, NJ 1998, 117). De Nederlandse strafwet is derhalve van toepassing. Aan de eis van dubbele strafbaarheid behoeft niet te zijn voldaan, zodat voormeld verweer wegens gebrek aan steun in het recht dient te worden verworpen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman van de verdachte heeft op verschillende gronden de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging bepleit. De raadsman heeft daartoe – kort samengevat - aangevoerd, dat
1. het onttrekken aan het wettig gezag plaatsvindt in Soedan en dat op grond daarvan de Nederlandse strafwet niet van toepassing is op dit feit,
2. het ne bis in idem-verweer is geschonden omdat het in de onderliggende en de voorgaande strafzaak tegen verdachte om dezelfde of wezenlijk dezelfde feiten en/of gedragingen gaat en
3. de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om verdachte te vervolgen wordt uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend, namelijk het afdwingen/verwezenlijken van de teruggeleiding van [slachtoffer] door verdachte langdurig te gijzelen (het verbod van detournement de pouvoir) hetgeen in strijd is met de beginselen van een behoorlijk procesrecht;
(zie ter nadere adstructie de overgelegde pleitnotities van de raadsman).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1.
Dit verweer wordt weerlegd op dezelfde wijze als waarop het verweer van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid is weerlegd.
Ad 2.
Naar het oordeel van het hof is het tenlastegelegde feit een delict dat blijft voortduren zolang de verboden toestand niet is beëindigd en staat het het openbaar ministerie vrij om tot dat moment verdachte meerdere malen te ver¬volgen, mits de vervolging telkens betrekking heeft op verschillende tijdvakken. Die vervolging betreft dan steeds een ander deel van de verboden toestand, zodat van “ ne bis in idem” geen sprake is. Dat oordeel leidt tot de conclusie dat het feit dat verdachte door het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, op 19 juli 2010 is veroordeeld ter zake van het in de periode van 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009 opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig over haar gestelde gezag niet hetzelfde feit betreft als dat waarvoor verdachte thans terecht heeft gestaan, namelijk het in de periode van [pleegperiode] opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig over haar gestelde gezag.
Ad 3.
Een “niet-ontvankelijkverklaring” van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a WvSv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376).
Naar het oordeel van het hof is gebleken noch aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid om verdachte te vervolgen heeft uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend en is er ook overigens niet gebleken van een schending van de beginselen van een behoorlijke proces-orde.
Het hof is van oordeel, dat geen van de door de raadsman van de verdachte genoemde onderdelen, afzonderlijk noch als geheel, leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging. De daarop betrekking hebbende verweren worden verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, ter zitting van het hof betoogd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Verdachte heeft vanaf juli 2008 geen zeggenschap meer over de verblijfplaats van zijn dochter in Soedan, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten ervoor te zorgen dat [slachtoffer] naar Nederland terug keert (zie ter nadere adstructie de overgelegde pleitnota).
Het hof schuift dit betoog terzijde. De raadsman is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verdachte vanaf juli 2008 geen zeggenschap meer heeft over de verblijfplaats van [slachtoffer] in Soedan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat verdachte niet langer in staat is om zijn familieleden in Soedan daaromtrent te instrueren alsmede dat die familieleden niet naar verdachte zullen luisteren zolang verdachte gedetineerd zit en zijn wil niet in vrijheid kan uiten. Het had op de weg van de raadsman gelegen om dit verweer nader te adstrueren.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de periode van [pleegperiode] te Nederland en Soedan, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen voornoemde [slachtoffer] (waarvan de moeder genaamd is [moeder slachtoffer] en inmiddels het eenhoofdig gezag heeft over [slachtoffer] en hij, verdachte, de vader is) opzettelijk zonder instemming van die [moeder slachtoffer], op een plaats in Soedan (bij zijn familie) gelaten en nagelaten er voor te zorgen dat voornoemde [slachtoffer] terugkeerde naar die [moeder slachtoffer], zodat de uitoefening van het gezag door die [moeder slachtoffer] onmogelijk was geworden, dat voomoemde [slachtoffer] daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder over [slachtoffer] uitoefende.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat het niet handelen van verdachte, waardoor moeder en dochter duurzaam van elkaar blijven gescheiden, een zware rechtsschending oplevert. De gevolgen van deze schending zijn voor zowel moeder als dochter bijzonder ingrijpend. De een moet door het leven zonder haar kind en de ander is verstoken van de dagelijkse zorg van haar moeder. Dit moet voor beiden moeilijk te bevatten zijn. Dit geldt te meer nu er meerdere rechterlijke uitspraken liggen waarbij is bepaald dat de dochter onder het wettig gezag van moeder dient te worden gebracht. Verdachte weigert echter halsstarrig zijn medewerking te verlenen aan een hereniging tussen moeder en dochter. Het hof rekent verdachte dit ernstig aan. Het hof is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden passend en geboden is. Het hof heeft bij de vaststelling van de duur van die straf in aanmerking genomen dat de minderjarige dochter van verdachte in het jaar 2021 de leeftijd van 18 jaar zal bereiken alsmede dat zij dan in staat zal zijn zelf een beslissing te nemen omtrent haar verblijf in Soedan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr A.W.M. Elders en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr D. Mientjes, griffier,
en op 18 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.