Parketnummer: 24-002090-11
Uitspraak d.d.: 7 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 4 oktober 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1991,
wonende te [adres en woonplaats].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 en 24 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem onder 1 en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], in bar/dancing [naam] opzettelijk heeft deelgenomen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen, te weten bezoekers van [naam] en/of een groepje bezoekers uit [plaatgs 1] waarvan verdachte deel uitmaakte enerzijds en/of een groepje bezoekers uit [plaats 2] en/of [slachtoffer] anderzijds, zijn gewikkeld, bestaande die aanval of vechterij uit het
- al springend en/of dansend en/of zwaaiend, waarbij de personen uit de groep [plaats 1] elkaar al dan niet vasthielden, tegen die [slachtoffer] en/of een of meer ander(en) aanduwen en/of die [slachtoffer] voortbewegen waarbij die [slachtoffer] aan zijn hoofd onder meer ter hoogte van de slaap werd geraakt en/of waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of waarbij zijn hoofd (vervolgens) de grond heeft geraakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist tegen/op het hoofd ondermeer ter hoogte van de slaap en/of in het gezicht van die [slachtoffer] slaan en/of stompen en/of waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of waarbij zijn hoofd (vervolgens) de grond heeft geraakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen de heup en/of een of meer andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] schoppen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag tengevolge waarvan het hoofd van die [slachtoffer] tegen/op de grond is geklapt,
welke aanval of vechterij de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten bar/dancing [naam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- springend en/of dansend en/of zwaaiend, waarbij verdachte en/of verdachtes mededaders elkaar al dan niet vasthielden, tegen die [slachtoffer] aan duwen en/of die [slachtoffer] voortbewegen waarbij die [slachtoffer] aan zijn hoofd onder meer ter hoogte van de slaap werd geraakt en/of waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of waarbij zijn hoofd (vervolgens) de grond heeft geraakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen de heup en/of een of meer andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] te schoppen, zulks terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, waarbij hij verdachte meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist tegen/op het hoofd ondermeer ter hoogte van de slaap en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of waarbij zijn hoofd (vervolgens) de grond heeft geraakt,
welk door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 18 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], (in bar/dancing [naam]) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist tegen/op het hoofd ondermeer ter hoogte van de slaap en/of in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of waarbij zijn hoofd (vervolgens) de grond heeft geraakt, tengevolge waarvan deze is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De raadsman heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot de in de onder 1 tenlastegelegde delen ‘bezoekers van [naam]’ en ‘een groepje bezoekers uit [plaats 2]’ partieel nietig moet worden verklaard. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat deze delen onvoldoende specifiek zijn om daaruit op te kunnen maken wie met deze personen worden aangeduid.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tenlastelegging in samenhang bezien met de opbouw van het dossier voldoende feitelijk is, in die zin dat duidelijk is welke feitelijke gedragingen aan verdachte worden verweten. Het is het hof niet gebleken dat verdachte en zijn raadsman in eerste aanleg en ter terechtzitting van het hof uit zijn gegaan van een ander verwijt dan waarop de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad en waarvan het hof, gelet op de inhoud van het strafdossier, is uitgegaan. Hierdoor is voldaan aan het vereiste van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat de tenlastelegging een (duidelijke) omschrijving behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd. Verdachte is derhalve niet in zijn verdediging geschaad. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het onder 1. en 2. tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft zij – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- het fatale letsel van [slachtoffer] is ontstaan nadat hij met een vuist tegen zijn hoofd is geslagen op de dansvloer in [naam] op 18 april 2010;
- [verdachte] en vijf andere medeverdachten behoorden tot de groep die op de dansvloer aan het springen was en van waaruit werd geduwd en/of geslagen;
- gedurende het dansen en duwen in de richting van [slachtoffer] is door alle verdachten in meer of mindere mate geweld gebruikt tegen [slachtoffer];
- uit de verklaring van [getuige 1] en overige getuigen die een signalement van [verdachte] hebben gegeven, volgt dat wettig bewezen kan worden dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer]heeft geslagen;
- medeverdachte [persoon 2] heeft [slachtoffer]geschopt;
- door als groep op deze manier op te treden, zijn alle verdachten feitelijk betrokken geweest bij de aanval;
- het geweld tegen [slachtoffer]kan als op zichzelf staand incident aangemerkt worden als een aanval in de zin van artikel 306 Sr;
- de gedragingen van [verdachte] en zijn medeverdachten, voldoen ook aan de delictsbestanddelen van artikel 141 Sr: zij hebben openlijk in vereniging geweld gepleegd en hieraan een essentiële bijdrage geleverd;
- [verdachte] heeft de uiteindelijk fatale klap gegeven waardoor hij individueel verantwoordelijk en aansprakelijk is voor het ingetreden gevolg van de onder 2 tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van de dood.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit voor hetgeen verdachte onder 1. en 2. is tenlastegelegd. De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- het begrip vechterij in de tenlastelegging kan niet worden bewezen nu in de tenlastelegging onder 1 niet is aangegeven dat er van de zijde van ‘de groep [plaats 2]’ of [slachtoffer] gelijkelijk met geweld werd opgetreden. Feit 1 is daarmee niet toegespitst op het begrip vechterij;
- het geweld dat door de medeverdachten zou zijn gebruikt tegen andere personen is niet redengevend voor de aanval op ‘de groep [plaats 2]’ of [slachtoffer];
- de verklaringen van [getuige 2] en [persoon 4] zijn onbetrouwbaar en kunnen mitsdien niet meewerken tot het bewijs;
- het bewijs dat [verdachte] [slachtoffer]heeft geslagen kan niet worden ontleend aan de verklaringen van [getuige 1]. De totstandkoming van de verklaring is zodanig discutabel dat de verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt;
- het op wilde wijze dansen zoals opgenomen onder het eerste gedachtestreepje is niet aan te merken als een aanval in de zin van artikel 306 Sr;
- niet bewezen kan worden dat [verdachte] of één van de andere verdachten [slachtoffer] heeft geslagen. Het tweede gedachtestreepje onder feit 1 kan derhalve niet worden bewezen;
- het schoppen van [slachtoffer] zoals opgenomen onder het derde gedachtenstreepje kan niet worden bewezen;
- vorenstaande betekent dat voorts niet bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt het volgende ten aanzien van het onder 1. en 2. tenlastegelegde.
Vaststelling feitelijke gang van zaken
In de nacht van 17 op 18 april 2010 is in [naam] in [plaats], op de verlichte dansvloer geweld tegen [slachtoffer]uitgeoefend. Op 18 april 2010 is [slachtoffer] in het UMCG in Groningen overleden.
Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] of andere jongeren uit [plaats 2] die nacht op de verlichte dansvloer geweld hebben gebruikt tegen aanwezigen. Verdachte en zijn medeverdachten ontkennen dat zij geweld hebben uitgeoefend tegen de groep [plaats 2] en/of [slachtoffer].
Overwegingen
Er is wisselend verklaard over hetgeen op de verlichte dansvloer rond [slachtoffer]heeft plaatsgevonden. De vraag die ter beantwoording voorligt, is of verdachte en/of zijn medeverdachten die bewuste nacht op de verlichte dansvloer geweld hebben uitgeoefend tegen [slachtoffer]en/of de groep uit [plaats 2] zoals ten laste is gelegd.
Het hof merkt in dit verband op geen betekenis te hechten aan de verklaringen die [getuige 2] en medeverdachte [persoon 4] hieromtrent hebben afgelegd. De verklaringen die [getuige 2] tegenover de politie, de rechter-commissaris en de rechtbank heeft afgelegd zijn zodanig wisselend en op onderdelen tegenstrijdig dat het hof deze onbetrouwbaar acht en derhalve niet tot het bewijs zal bezigen. Het hof acht de verklaringen die [persoon 4] tegenover de politie heeft afgelegd evenmin betrouwbaar. [persoon 4] heeft, vermoedelijk vanwege zijn psychische gesteldheid, zodanig wisselend en onsamenhangend verklaard, dat het hof ook deze verklaringen niet bruikbaar acht voor het bewijs.
Ten aanzien van het op wilde wijze springen, dansen en/of zwaaien op de dansvloer stelt het hof het volgende vast.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard dat zij de bewuste nacht in [naam] op de verlichte dansvloer zijn geweest en daar met elkaar wild hebben gedanst/gesprongen, ook wel beuken genoemd. Dit is ook door meerdere getuigen verklaard en staat derhalve niet ter discussie.
Ten aanzien van het slaan tegen het lichaam van [slachtoffer] overweegt het hof het volgende.
[getuige 1] is de enige van de in totaal 194 door de politie gehoorde getuigen die verklaard heeft gezien te hebben door wie [slachtoffer] is geslagen. [getuige 1] heeft tegenover de politie, de rechter-commissaris en de rechtbank verklaard dat hij zag dat een jongen met gemillimeterd oranje haar en een rond hoofd met sproeten [slachtoffer] sloeg. [getuige 1] (her)kent deze jongen aanvankelijk niet. Als [getuige 1] op 19 april 2010 tegen een kennis, [naam 1], een omschrijving geeft van deze persoon, antwoordt laatstgenoemde dat het niet kan missen dat dit verdachte is. [getuige 1] ontvangt van [naam 1]een link van de hyves-pagina van verdachte en bezoekt deze pagina vervolgens. [getuige 1] herkent verdachte dan als de jongen die [slachtoffer] geslagen heeft.
Tegenover de verklaring van [getuige 1] staat hetgeen [slachtoffer] hierover zelf tegen anderen heeft gezegd. Uit ondermeer de verklaringen van [getuige 3], [gtuige 4] en verbalisant [naam verbalisant] volgt dat [slachtoffer] die bewuste nacht, kort na het incident, tegen hen gezegd heeft geslagen te zijn door iemand uit [plaats 3], oftewel [plaats 3]. [slachtoffer]heeft blijkens de verklaring van [getuige 4] gezegd dat hij twee klappen heeft gehad.
Daar komt bij dat [getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] buiten [naam] tegen hem gezegd heeft dat hij ruzie had met dezelfde jongen/jongens als de week ervoor. Uit de verklaringen van [getuige 6] en [gtuige 7] volgt dat [slachtoffer] een week voor het incident in de nacht van 17 op 18 april 2010, te weten op 11 april 2010, in [naam] ruzie had met [inwoners plaats 3] en tegen zijn maag en hoofd was gestompt.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat de omschrijving die [slachtoffer] heeft gegeven, verdachte niet uitsluit als de persoon die [slachtoffer] heeft geslagen. Mensen die niet weten dat verdachte in [plaats 1] woont zouden kunnen aannemen dat verdachte uit [plaats 3] komt, nu hij daar voetbalt, voetbaltrainingen geeft en zijn vriendin daar woont.
De door het openbaar ministerie geschetste mogelijkheid betreft echter niet meer dan een suggestie. Wat daarentegen wel uitgesloten kan worden is dat verdachte de persoon was die op 11 april 2010 ruzie had met [slachtoffer], nu verdachte op 11 april 2010 niet in [naam] geweest is.
Tegenover de verklaring van [getuige 1] staan voorts de verklaringen van horen zeggen van [getuige 8], medewerker van de ambulance, [getuige 9] en [getuige 10] waarbij een ander signalement wordt gegeven van de persoon die [slachtoffer]zou hebben geslagen dan passend bij verdachte. Zo heeft [getuige 8] verklaard dat hij een jongen die buiten [naam] bij [slachtoffer]stond tegen een andere jongen hoorde zeggen dat [slachtoffer] was geslagen door ‘die jongen met dat lange haar’. [getguige 9] heeft verklaard dat hij zag dat de jongen die tegenover [slachtoffer]stond - waarna hij zag dat er vuisten richting [slachtoffer]gingen - een wit shirt aan had en [getuige 10] heeft verklaard van ondermeer [gtuige 4] gehoord te hebben dat [slachtoffer]ruzie had gekregen met een jongen met een witte jas. [verdachte] droeg die avond een zwart shirt. Kortom: signalementen die niet passen bij de kleding en haardracht van verdachte op de bewuste avond.
Deze omstandigheden, in samenhang bezien met hetgeen Redma[slachtoffer] tegen anderen heeft gezegd, de wijze waarop de herkenning van verdachte door [getuige 1] tot stand is gekomen en de omstandigheid dat het hof ter terechtzitting heeft waargenomen en geconstateerd dat het gezicht van verdachte niet als ‘rond’ is te karakteriseren, maken dat het hof twijfels heeft omtrent de betrouwbaarheid van de herkenning door [getuige 1] van verdachte als degene die [slachtoffer] geslagen heeft. Het hof zal deze verklaringen dientengevolge niet tot het bewijs bezigen. Nu voorts geen van de overige getuigen heeft gezien wie [slachtoffer] heeft geslagen, kan naar het oordeel van het hof niet bewezen worden dat iemand uit de groep waarvan verdachte deel uitmaakte, [slachtoffer] heeft geslagen.
Ten aanzien van het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer]overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier blijkt dat Redmar[slachtoffer] in de nacht van 17 op 18 april 2010 een zwart T-shirt droeg. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt voorts dat er op enig moment op de verlichte dansvloer een persoon met een zwart T-shirt op de grond lag en aldaar door één of meerdere personen werd geschopt. Geen van de getuigen heeft echter verklaard dat die persoon [slachtoffer] was. [slachtoffer] zelf heeft evenmin aangegeven geschopt/getrapt te zijn.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat de jongen die op de grond lag [slachtoffer] was en dat medeverdachte [persoon 2] [slachtoffer] heeft geschopt. [persoon 2] heeft erkend dat hij op de verlichte dansvloer een jongen met een zwart shirt die op de grond lag geschopt heeft, maar dat hij niet weet wie deze jongen is.
Op grond van de omstandigheid dat er die nacht meerdere incidenten op de verlichte dansvloer hebben plaatsgevonden waarbij meerdere aanwezigen op de grond hebben gelegen, en het dragen van een zwart T-shirt niet zodanig onderscheidend dan wel specifiek is dat op grond daarvan zondermeer gesteld kan worden dat de jongen die op de grond lag [slachtoffer] betrof, in samenhang bezien met hetgeen [slachtoffer] zelf tegen anderen heeft verklaard, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden dat [slachtoffer] door medeverdachte [persoon 2], dan wel door verdachte of een van de andere medeverdachten is geschopt tegen het lichaam.
Feit 1: artikel 306 van het Wetboek van Strafrecht
Aan verdachte is onder 1. ten laste gelegd het opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij van een groep personen tegen ‘een groepje bezoekers uit [plaats 2] en/of [slachotffer]’, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Artikel 306 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor zover van belang, luidt als volgt: zij die opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, worden, behoudens iedere verantwoordelijkheid voor de bijzondere door hem bedreven feiten bestraft (…).
De wetgever heeft niet ongestraft willen laten het in zwaar lichamelijk letsel of de dood bestaande gevolg van een vechterij/aanval. Ongeacht of is aan te tonen voor wiens persoonlijke verantwoordelijkheid de gewelddadigheid komt die dit gevolg meer in het bijzonder gehad heeft.
In de aanval of vechterij moeten onderscheiden personen verwikkeld zijn. Strafbaar zijn zij die aan de aanval of de vechterij deelnemen. Er kan slechts sprake zijn van deelnemen in de betekenis van feitelijk in de aanval of de vechterij optreden. Degene die een daadwerkelijke bijdrage aan de aanval of vechterij levert, neemt daaraan deel. Zo een bijdrage kan er al in bestaan wanneer men zich schaart in de gelederen van een van de strijdende partijen. Niet nodig is derhalve dat men zelf fysiek daadwerkelijk aan het vechten is geweest. Voldoende is het bewijs dat de verdachte zich welbewust in een vechterij/aanval van een groep personen heeft begeven dan wel zich daarmee heeft ingelaten. Het opzet van de dader moet blijkens de wettekst ook gericht zijn op de pluraliteit van de aanvallers/vechters.
Voor zover de raadsman onder verwijzing naar de Beverwijkse voetbalrellen (HR 16 januari 2001, NJ 2001, 379) heeft willen betogen dat voor strafbaarstelling op grond van artikel 306 Sr sprake moet zijn van een georganiseerd/van te voren afgesproken treffen, overweegt het hof dat voorgaand aan de aanval/vechterij gemaakte afspraken/georganiseerd treffen geen condicio sine qua non voor strafbaarheid op grond van artikel 306 Sr is.
Vrijspraak
Het hof constateert dat er gedurende de nacht van 17 op 18 april 2010 verschillende incidenten waarbij geweld is toegepast hebben plaatsgevonden waarbij verschillende personen, los van elkaar betrokken waren. Het betroffen incidenten die voorts in tijd op verschillende momenten hebben plaatsgevonden. Het hof beschouwt deze naar tijd en plaats verschillende incidenten niet als één vechterij of aanval maar als afzonderlijke gewelddadigheden. De vraag die thans dan ook ter beantwoording voorligt, is of op de verlichte dansvloer sprake is geweest van een aanval of vechterij jegens de groep [plaats 2] en/of [slachtoffer].
Uit het dossier blijkt niet van enig geweld dat is uitgegaan dan wel gepleegd door [slachtoffer]of de groep waarin hij zich bevond. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een vechterij. Niet gebleken is immers van een gevecht waartoe van weerzijden gelijkelijk is opgetreden.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard dat zij de bewuste nacht in [naam] op de verlichte dansvloer zijn geweest en dat zij daar met elkaar wild springend hebben gedanst/gebeukt. Dit volgt ook uit de verklaringen van getuigen. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat deze wijze van dansen niet ongebruikelijk is in discotheken en evenmin in [naam]. Dat hierbij geduwd wordt en omstanders geraakt worden is inherent aan de manier van dansen. Het hof is met de rechtbank en de raadsvrouw van oordeel dat het door verdachte en zijn medeverdachten uitsluitend op wilde manier dansen/springen/beuken niet aan te merken is als een onderdeel van een aanval jegens de groep [plaats 2] of [slachtoffer]. Dit laat overigens onverlet dat deze manier van dansen ergerniswekkend en provocatief kan zijn voor andere op de dansvloer aanwezige personen.
Het hof kan, evenals de rechtbank, voorts niet vaststellen dat verdachte, dan wel één van zijn medeverdachten [slachtoffer]heeft geslagen dan wel geschopt.
Van een aanval jegens de groep [plaats 2] en/of [slachtoffer]is het hof dan ook niet gebleken.
Het hof komt dan ook niet toe aan beantwoording van de vraag of [slachtoffer]is overleden tengevolge van een aanval of vechterij in [naam].
Het hof zal verdachte op grond van het voorgaande vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde.
Feit 2: artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd overtreding van artikel 141 Sr, te weten het opzettelijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer].
Van het in artikel 141 Sr strafbaar gestelde "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De significante of wezenlijke bijdrage kan ook bestaan uit bijvoorbeeld vocale aanmoedigingen van degene die niet daadwerkelijk geweld plegen of andere gedragingen die het door anderen gepleegde geweld bevorderen. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt.
Vrijspraak
Wild springen, dansen of beuken kan naar het oordeel van het hof niet aangemerkt worden als het uitoefenen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr. Het hof sluit aan bij hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Van het uitoefenen van geweld is immers pas sprake als de fysieke kracht zo hevig tegen een persoon wordt aangewend dat zij geëigend schijnt de openbare orde in gevaar te brengen. De openbare orde wordt door het op vorenstaande wijze van dansen niet in gevaar gebracht. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is immers gebleken dat deze wijze van dansen niet ongebruikelijk is in discotheken en evenmin in [naam]. Dat hierbij geduwd wordt en omstanders geraakt worden is inherent aan de manier van dansen.
Van schoppen door verdachte of één van zijn medeverdachten tegen [slachtoffer] is het hof niet gebleken. Het slaan van [slachtoffer] daarentegen, kan wel worden aangemerkt als geweld, maar ten aanzien hiervan kan niet, zoals in het vorenstaande is overwogen, vastgesteld worden door wie dit is gepleegd. Aldus kan niet worden bewezen dat in vereniging geweld is gebruikt tegen [slachtoffer], noch dat is gebleken van een significante of wezenlijke bijdrage door verdachte aan het slaan van [slachtoffer].
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer].
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.097,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het verdachte onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. G.M. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 7 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.