3.5 Om de gevolgen van het ongeval in kaart te brengen zijn in gezamenlijk overleg tussen partijen een neurologische en een neuropsychologische expertise verricht door respectievelijk prof. dr. J.C. Koetsier en drs. T. Koene. De paragraaf “samenvatting, beschouwing en conclusie” van het rapport van prof. Koetsier luidt aldus:
“Betrokkene, ten tijde van het hem op 19 september 2005 overkomen ongeval 30 jaar oud, kreeg op de genoemde datum een achteropaanrijding, waarna hij pijnklachten ontwikkelde in het hoofd, de nek, de linkerschouder, waarvoor hij uitgebreid behandeld is, nadat röntgenonderzoek en MRI-onderzoek van de nek en rug verricht was. Hierop werden geen traumatische afwijkingen gezien. Ondanks deze uitgebreide behandeling heeft hij rug- en nekklachten gehouden alsmede hoofdpijnklachten. Hij klaagt ook over concentratiezwakte. In de voorgeschiedenis kan worden vermeld, dat betrokkene in 1978 een schedelbasisfractuur doormaakte, waarbij hij uit oor en neus bloedde. Hij is operatief behandeld door middel van een boorgat rechts bij de slaap, waarbij geen bloeding te voorschijn kwam. Hij is restloos hersteld en heeft daarna goede school- en studieprestaties behaald. In 2000 maakte hij een virale meningitis door, met als klachten hoofdpijn en koorts. Ook hiervan is hij restloos hersteld. In zijn beroep als kandidaaat-notaris wordt hij door zijn pijn en cognitieve klachten gehinderd. In de ADL-activiteiten en sociale omstandigheden is hij belemmerd ten gevolge van zijn nekklachten bij het verrichten van onderhoudswerkzaamheden in de tuin en het huis. Hij kan ten gevolge van de pijnklachten slecht tegen drukte van bijvoorbeeld feestjes. Hij heeft zijn sporten moeten aanpassen c.q. stoppen.
Bij onderzoek van deze coöperatieve, rechtshandige man wordt aan de halswervelkolom een normale beweeglijkheid gevonden, waarbij hij wel eindstandige pijn aangeeft. Bij onderzoek van de lumbale wervelkolom worden, behalve lage rugklachten, geen lumbale wortelprikkelingsverschijnselen waargenomen. Bij onderzoek van de heupen geeft hij rechts pijn aan. Wel geeft betrokkene bij de proef van Lasègue rechts bij 70° pijn in de hamstrings aan. Bij neurologisch onderzoek worden verder geen afwijkingen gevonden aan de hersenzenuwen, motoriek, reflexen, sensibiliteit en coördinatie. Bij neuropsychologisch onderzoek, eveneens op 19 september 2007 verricht, worden milde beperkingen vastgesteld op het gebied van de concentratie en het geheugen, volgens de neuropsychologe te verklaren door chronische pijnklachten. Het is onwaarschijnlijk, dat de klachten worden veroorzaakt door hersenletsel. Wel is het aannemelijk, dat betrokkene op grond van zijn pijnklachten en de daardoor veroorzaakte concentratiezwakte milde beperkingen ondervindt in het dagelijks leven en tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Röntgen- en MRI-onderzoek van betrokkene, in het ziekenhuis te Hardenberg gemaakt tussen 20 september 2005 en 9 oktober 2006, laat geen objectiveerbare afwijkingen zien.
Na bestudering van het medisch dossier moet worden aangenomen, dat betrokkene weliswaar klachten heeft van het hem overkomen acceleratie-deceleratie trauma van de halswervelkolom, maar met name geen beperkte excursies vertoont van de cervicale wervelkolom. Op dit moment heeft betrokkene vooral klachten van myogene aard, zich uitend in spierspanningshoofdpijn en lage rugklachten met pijn in het rechterheupgewricht, zonder dat er objectiveerbare neurologische afwijkingen zijn.”
In de paragraaf “Beantwoording van de gestelde vragen” is onder meer het volgende vermeld:
“2. Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
2.1 waaruit de restklachten en/of restverschijnselen op uw vakgebied bestaan, die op medische gronden redelijkerwijs als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd en wilt u daarbij zo goed mogelijk aangeven met welke mate van waarschijnlijkheid dit naar uw oordeel het geval is?
2.2 welke van de huidige klachten en/of verschijnselen op uw vakgebied in uw visie reeds voor het incident bestonden of ook zouden zijn ontstaan als het incident betrokkene niet was overkomen? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)?
Antwoord: betrokkene had voor het relevante ongeval d.d. 19 september 2005 geen klachten van hoofdpijn of pijn in de nek of rug en evenmin cognitieve klachten, hoewel betrokkene in 1978 een schedelbasis fractuur heeft doorgemaakt en in 2000 een virale meningitis. Blijkens de overgelegde medische gegevens zijn van deze twee laatste aandoeningen geen restverschijnselen meer aangetroffen. Betrokkene heeft pijn in de nek, zonder objectiveerbare bewegingsbeperking van de halswervelkolom. Betrokkene heeft cognitieve klachten, waarvan de neuropsychologe meent, dat deze toegeschreven moeten worden aan chronische, d.w.z. myogene pijnklachten in de wervelkolom. Deze laatste kunnen als gevolg van het relevante ongeval worden beschouwd.
(…)
4. Wilt u de mate van functiestoornis (= impairment) op uw vakgebeid als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage van de gehele mens, ongeacht het beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het incident? Wilt u hierbij uitgaan van de 5e druk van de richtlijnen van de AMA, eventueel aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie of de richtlijnen van uw beroepsgroep? Wilt u zo nauwkeurig mogelijk omschrijven hoe het totale percentage is opgebouwd en, indien van toepassing, rechts en links vergelijken?
Antwoord: volgens de AMA-richtlijnen, 5e druk, kan geen functiestoornis op neurologisch gebied als gevolg van het ongeval worden vastgesteld, omdat er geen objectiveerbare bewegingsbeperking van de halswervelkolom bestaat. Dit geldt ook voor de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, uitgave december 2001. Toch wil ik op grond van de cognitieve klachten van betrokkene, welke als gevolg van een chronisch pijnsyndroom worden geduid, een percentage van 2% op grond van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie aannemen. Hierbij wil ik overigens verwijzen naar het advies van deze laatste richtlijnen om alsnog een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
(…)
5.2 Acht u de door betrokkene aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoeksresultaten als gevolg van het ongeval?
5.3 Zijn er andere, niet door betrokkene aangegeven, beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het ongeval, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
5.4 Wilt u de door u bevestigde beperkingen ten gevolge van het ongeval zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zonodig toelichten ten behoeve van een eventuele beoordeling door een arbeidsdeskundige?
Antwoord: betrokkene stelt, dat hij als gevolg van het pijnsyndroom in de wervelkolom en het hoofd beperkt is, mede als gevolg van de secundaire cognitieve klachten, in zijn beroep als kandidaat-notaris, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en in het tuinonderhoud en in zijn sport volleyballen en in mindere mate bij wandelen en fietsen. Aannemelijk is dat betrokkene als gevolg van het chronisch pijnsyndroom beperkt is in zijn cognitieve mogelijkheden, waarbij gedacht kan worden aan langdurig werken onder grote tijdsdruk, het werken in een drukke, rumoerige omgeving en het moeten onthouden van veel nieuwe, eenmalig aangeboden informatie in korte tijd. In dergelijke situaties zal, volgens de neuropsychologe, betrokkene een grotere inspanning moeten leveren om tot dezelfde prestatie te komen als voor het ongeval. Op grond van het chronisch pijnsyndroom in de wervelkolom en in het bijzonder in de cervicale wervelkolom is betrokkene in lichte mate beperkt bij bovenshandse arbeid alsmede bij het verrichten van verreikende werkzaamheden en zwaarder tillen dan 20 kg ineens en wanneer dit vaker moet plaatsvinden dan enige malen per uur, dit hoewel er bij mijn onderzoek een normale beweeglijkheid van de halswervelkolom wordt vastgesteld. Overigens wil ik verwijzen naar mijn advies om alsnog, op grond van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, uitgave december 2001, een psychiatrisch onderzoek bij betrokkene te laten verrichten.”