ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.234/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering en verrekening in zakelijke relatie met stelplicht en eindafrekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2013, gaat het om een geschil tussen twee partijen die in de jaren 2005-2008 een zakelijke relatie hebben onderhouden. Na beëindiging van deze samenwerking heeft de appellante, [appellante], facturen gestuurd aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], ter hoogte van € 37.024,34. De appellante heeft in een brief van 14 december 2008 een laatste aanmaning gestuurd, waarin zij aankondigde dat bij uitblijven van betaling de vordering ter incasso zou worden uitbesteed. De geïntimeerde heeft hierop gereageerd met een overzicht van zijn eigen vorderingen, waarbij hij een bedrag van € 8.838,99 noemde dat hij aan de appellante verschuldigd zou zijn.

Tijdens de comparitie bleek dat het geschil onduidelijk was en dat de appellante niet aan haar stelplicht had voldaan. Het hof oordeelde dat de appellante onvoldoende had onderbouwd welke werkzaamheden zij had verricht en dat zij niet had voldaan aan de verplichting om haar vordering te specificeren. De geïntimeerde had op zijn beurt ook geen afdoende betwisting van de vordering van de appellante gepresenteerd. Het hof concludeerde dat de appellante alsnog aan haar verplichtingen had voldaan door een spreadsheet over te leggen met een gedetailleerde berekening van haar vordering.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 6 juli 2011, behoudens de proceskostenveroordeling, en veroordeelde de geïntimeerde om aan de appellante een bedrag van € 35.385,57 te betalen, vermeerderd met rente. De proceskosten in hoger beroep werden eveneens aan de geïntimeerde opgelegd. Dit arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.234/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 98925 / HA ZA 09-767)
arrest van de tweede kamer van 5 februari 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, kantoorhoudende te Buitenpost,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Achterveld, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het verdere verloop van geding in hoger beroep
Ten aanzien van het procesverloop tot 25 oktober 2011 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Hierna heeft een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
De conclusie van de memorie van grieven, houdende vermeerdering van eis, luidt:
"het vonnis gewezen door de rechtbank te Leeuwarden d.d. 6 juli 2011 onder zaak-/rolnummer 98925 / HA ZA 09-767 te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde alsnog, met inachtneming van de vermeerdering van eis, te veroordelen om aan appellante tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 35.385,57, te weten € 31.865,41 vermeerderd met € 3.520,16 (eisvermeerdering) vorenstaande totaalsomma vermeerderd met de rente ex artikel 6:119a BW over
€ 29.701,20 vanaf 1 september 2009 tot aan de dag der voldoening, en voorts vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.520,16 te rekenen vanaf de dag dat deze memorie van grieven wordt genomen ten overstaan van uw hof, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure zowel in prima als hoger beroep gewezen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"[geïntimeerde] is van mening dat de beslissing van de Rechtbank Leeuwarden, neergelegd in het vonnis van
6 juli 2011, op goede gronden is genomen. [geïntimeerde] vraagt het Gerechtshof dan ook dit vonnis te bekrachtigen, e.e.a. - voorzover mogelijk - uitvoerbaar bij voorraad en [appellante] te veroordelen in de kosten van deze procedure."
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De eisvermeerdering
1. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. Omdat die wijziging van de eis ook niet strijdig is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof arrest wijzen op de gewijzigde eis.
De feiten
2. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de feitenvaststelling van de rechtbank. Daarmee staat in dit hoger beroep het volgende vast.
2.1. In de jaren 2005-2008 hebben partijen een zakelijke relatie gehad, waarbij zij over en weer werkzaamheden hebben verricht en/of zaken beschikbaar hebben gesteld en hebben verkocht. Nadat aan deze samenwerking een einde was gekomen, heeft [appellante] aan [geïntimeerde] facturen gestuurd tot een totaalbedrag van € 37.024,34.
2.2. Bij brief van 14 december 2008 heeft [appellante] [geïntimeerde] een overzicht gestuurd van het bij haar openstaande saldo. In de brief heeft [appellante] - voor zover van belang - het volgende aan [geïntimeerde] bericht.
€ 34.865,36
credit €3.103,39-
betaald €3.500,00-
btw € 719,25-
resteert door u te betalen € 27.542,22
Dit is de laatste aanmaning.
Wanneer dit bedrag niet binnen vijf dagen op onze bankrekening is bijgeschreven, zijn we genoodzaakt deze vordering uit handen te geven ter incasso.
2.3. Onder deze tabel in de brief staat de handgeschreven tekst x+2158,98.
2.4. Bij brief van 2 januari 2009 heeft [geïntimeerde] een overzicht van de volgens hem over en weer verschuldigde bedragen aan [appellante] gestuurd. In dit overzicht komt hij tot de volgende slotsom.
Totaal overzicht door mij te betalen aan u na herberekening
2005 € -1.318,39
2006 € 76,60
2007 € 2.005,73
2008 € -731,24
diesel verrekening 2005-2008 € 8.806,29
€ 8.838,99
2.5. Bij brief van 16 januari 2009 heeft mr. Van Zandbergen namens [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd om binnen drie weken een bedrag van € 29.701,20 aan hem te voldoen of binnen die termijn met hem in contact te treden voor nader overleg. Aan het voeren van nader overleg wordt in de brief de voorwaarde verbonden dat [geïntimeerde] het door hem schuldig erkende bedrag van
€ 8.838,99 zal voldoen. Hierop heeft geen betaling door [geïntimeerde] plaatsgevonden.
2.6. [geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens facturen gestuurd, gedateerd op 16 januari 2009, ter zake door hem verrichte werkzaamheden en ter beschikking gestelde of geleverde goederen tot een totaalbedrag van € 12.444,38. Hierop heeft geen betaling door [appellante] plaatsgevonden.
Het geschil in eerste aanleg
3. [appellante] heeft in conventie betaling gevorderd van € 29.501,20, vermeerderd met rente en kosten. In voorwaardelijke reconventie heeft [geïntimeerde] veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van € 15.851,31, te vermeerderen met rente en kosten. Aan beide vorderingen ligt ten grondslag dat partijen over en weer werkzaamheden voor elkaar hebben verricht, zaken beschikbaar hebben gesteld en hebben verkocht. Zij deden dat met gesloten beurzen totdat de samenwerking werd beëindigd. [appellante] heeft daarin aanleiding gezien op 14 december 2008 een eindafrekening te sturen waarop door [geïntimeerde] onder meer is gereageerd met het indienen van een tegenvordering. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen, kort gezegd op grond van de volgende overwegingen.
4. Ter comparitie is geconstateerd dat het geschil nog erg onduidelijk was en dat nadere conclusies nodig waren voor een goede instructie van de zaak. Meer in het bijzonder lag het op de weg van [appellante] om alle gefactureerde werkzaamheden nader uiteen te zetten, met inbegrip van dat deel van de vordering dat volgens [appellante] door [geïntimeerde] is erkend. Bovendien lag het op de weg van [appellante] het door haar gehanteerde uur/stukloon nader uiteen te zetten. Daartoe is aan [appellante] de gelegenheid van repliek geboden. Partijen hebben echter vonnis gevraagd. [appellante] heeft daardoor nagelaten aan haar stelplicht te voldoen. Op die constatering is de conventionele vordering gestrand. Aan de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering is de rechtbank dan ook niet toegekomen.
De grieven
5. Met de grieven beoogt [appellante] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Als productie 1 bij de memorie van grieven heeft [appellante] een spreadsheet overgelegd met een tot in detail gespecificeerde berekening van haar vordering, rekening houdend met de door haar erkende vorderingen van [geïntimeerde]. Slechts in zoverre kan uitgegaan worden van verrekening van vorderingen van [geïntimeerde] met die van [appellante].
7. In haar overzichten heeft [appellante] met betrekking tot haar eigen vorderingen uiteengezet waarover - en in hoeverre - partijen van mening verschillen. Met dit overzicht heeft zij naar het oordeel van het hof alsnog voldaan aan haar verplichting tot onderbouwing van haar vordering. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen daar vervolgens gemotiveerd op in te gaan en zijn betwisting van de vordering aan de hand van dit overzicht te onderbouwen. Het hof constateert dat een dergelijke betwisting - ook meer in het algemeen - ontbreekt waar het gaat om het uur- en stukloon zoals dat uit de spreadsheet blijkt. Bovendien ontbreekt elke gespecificeerde betwisting in de hiervoor bedoelde zin van de opgesomde werkzaamheden en leveringen door [appellante]. [geïntimeerde] merkt wat dat betreft met zoveel woorden op, dat het hem weinig zinvol voorkomt om op alle specifiek in het geding gebrachte informatie in te gaan. Het hof concludeert daaruit dat hij er bewust voor kiest om de nadere onderbouwing van de vordering van [appellante] niet (afdoende) gemotiveerd te betwisten.
8. [geïntimeerde] handhaaft zijn voorwaardelijk ingestelde vordering. Voor zover deze vordering door [appellante] is erkend, strandt de vordering op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de verrekening ervan met de vordering van [appellante]. In de beoordeling van de vordering van [appellante] ligt verder besloten dat de vordering van [geïntimeerde], anders dan die van [appellante], wel deugdelijk is bestreden. [geïntimeerde] heeft van die vordering geen bewijs aangeboden, zodat nadere beoordeling ervan niet aan de orde is. Op deze constatering strandt ook het verrekeningsverweer ten aanzien van het niet door [appellante] erkende deel van de vordering van [geïntimeerde], voor zover [geïntimeerde] dat verweer heeft willen handhaven.
Slotsom
9. De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand, gelet op de proceshouding van partijen in die fase van het geschil.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,31
- griffierecht € 1.769,00
- totaal verschotten € 1.845,31, en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: III
1 punt x € 1.158,- € 1.158,-.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 6 juli 2011 behoudens voor zover [appellante] in dat vonnis in de proceskosten is verwezen en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 35.385,57, vermeerderd met de rente ex artikel 6:119a BW over € 29.701,20 vanaf
1 september 2009 tot aan de dag der voldoening, en voorts vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.520,16 te rekenen vanaf 20 maart 2012;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geschil in hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.845,31 voor verschotten;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, M.M.A. Wind en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
5 februari 2013 in bijzijn van de griffier.