Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zittingsplaats Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002164-10
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 september 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-400309-09 en 07-400080-09, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het in zaak B onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal het hof verdachte daarin niet ontvankelijk verklaren.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 januari 2011, 9 februari 2011, 21 april 2011, 14 juli 2011, 26 september 2011, 15 december 2011, 15 februari 2012 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd, in hoofdelijkheid met verdachtes mededader, van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 11.370,19, bestaande uit € 10.000,- aan immateriële schade en € 1.370,19 aan materiële schade, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige (immateriële) deel van zijn vordering, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Voors, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan hoger beroep onderworpen - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 07-400309-09 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde]:
- krachtig (met een stofzuigerbuis/stang) één of meermalen in/op/tegen/richting het gezicht
en/of op/tegen/richting het hoofd en/of op/tegen de onderarmen heeft/hebben geslagen
en/of gestompt en/of (vervolgens)
- krachtig één of meermalen op/tegen de onderarmen, althans op/tegen het lichaam, heeft
hebben getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens)
- één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik
en/of het achterhoofd en/of de elleboog, althans in het lichaam, heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken onderarmen, meerdere steekverwondingen, letsel aan gebit), heeft toegebracht, door deze opzettelijk:
- krachtig (met een stofzuigerbuis/stang) één of meermalen in/op/tegen/richting het gezicht
en/of op/tegen/richting het hoofd en/of op/tegen de onderarmen te slaan en/of te stompen
en/of (vervolgens)
- krachtig één of meermalen op/tegen de onderarmen, althans op/tegen het lichaam, te
schoppen en/of te trappen en/of (vervolgens)
- één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik
en/of het achterhoofd en/of de elleboog, althans het lichaam te steken;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan [adres], heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung, kleur grijs) en/of een laptop (HP Compaq, type NC6120), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [getuige], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Zaak met parketnummer 07-400080-09 (zaak B, gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 06 mei 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), krachtig in diens borst heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs van het in zaak A onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
Op grond van het onderzoek gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 31 oktober 2009, omstreeks 4.40 uur, krijgen verbalisanten van de Regiopolitie IJsselland, team Zwolle-Centrum/Zuid, een melding over geluidsoverlast op of nabij de [adres] te [plaats]. Terwijl zij zich naar genoemde locatie begeven, wordt deze melding aangevuld met nadere informatie. Er zou aldaar (ook) ‘een conflict’ gaande zijn.
Ter plaatse gekomen zien verbalisanten bloedsporen op de voordeur van huisnummer [nr] en een bebloed stuk hout op de grond. Vanuit de woning wordt om hulp geroepen. Omdat de voordeur dicht is en de om hulp roepende persoon aangeeft deze niet te kunnen openen, trappen verbalisanten de deur in om eerste hulp te kunnen verlenen. Binnenkomend zien zij – behalve de in het interieur aangerichte ravage – [benadeelde] liggen, overdekt met bloed. Een niets aan de verbeelding overlatende foto daarvan bevindt zich in het dossier. In de woning wordt een bebloed keukenmes aangetroffen alsmede een op diverse plaatsen gedeukte stofzuigerbuis, waarop zich eveneens bloed bevindt.
Vóórdat hij per ambulance naar het ziekenhuis wordt afgevoerd, verklaart [benadeelde] dat hij door enkele Somalische mannen in elkaar is geslagen, die zojuist zijn woning hebben verlaten. Eén van de verbalisanten begeeft zich daarop naar buiten. De aldaar nog aanwezige melder van de overlast verklaart desgevraagd dat hij twee donkergetinte mannen heeft zien weglopen, komend uit de richting van de woning van [benadeelde]. Kort daarop worden verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] in een nabijgelegen achtertuin aangetroffen. Het t-shirt van verdachte is helemaal bebloed. In hun directe nabijheid bevinden zich de telefoon van [benadeelde] alsmede een uit diens woning afkomstige laptop. Beide verdachten worden aangehouden. De sleutelbos van [benadeelde] wordt later onder [medeverdachte] aangetroffen.
Aangever is van 31 oktober 2009 tot 5 november 2009 opgenomen geweest op de afdeling traumatologie van de Isala Klinieken te Zwolle. Hem bleken (mes)steekverwondingen in de buik, nek en been te zijn toegebracht. Voorts waren zijn beide onderarmen/polsen gebroken en deels verbrijzeld, doordat hij – volgens zijn verklaring - met die armen heeft getracht zijn hoofd te beschermen tegen slagen met een stofzuigerbuis. Naast het hierna bewezen te verklaren (levensbedreigende) letsel was er voorts sprake van afgebroken tanden, kneuzingen en talloze glassplinters in zijn (overige) verwondingen. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis moest [benadeelde] tijdelijk worden opgenomen in een verzorgingstehuis.
Uit de diverse verklaringen van [benadeelde] komt – kort samengevat – het volgende naar voren. [benadeelde] neemt in de vroege ochtenduren van 31 oktober 2009 na cafébezoek een vijftal personen, vier Somalische jongens en een Nederlands meisje, mee naar zijn appartement in [plaats], althans deze personen vergezellen hem bij zijn gang naar zijn huis. Zij laten zich per taxi vervoeren. Onder hen bevinden zich verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. [benadeelde] kent verdachte min of meer. De overige personen zijn hem (nagenoeg) onbekend. Om onduidelijk gebleven redenen ontstaat al snel, vooralsnog alleen verbaal, een gespannen situatie. In elk geval wordt de Hongaarse huisgenoot van [benadeelde], [getuige], ernstig geschoffeerd door verdachte en de zijnen. Als [benadeelde] de politie wil bellen omdat hij verdere escalatie vreest, opent [medeverdachte] - mogelijk om politiebemoeienis te voorkomen – de gewelddadigheden met een vuistslag in het gezicht van [benadeelde]. [benadeelde] valt daardoor op de grond. [medeverdachte] maakt hem zijn telefoon afhandig. [benadeelde] wordt dan door beide verdachten geschopt en geslagen. De vierde jongen is inmiddels met het meisje vertrokken. De derde man vertrekt eveneens. De huisgenoot [getuige] is al eerder verdwenen. Alleen verdachte en [medeverdachte] blijven dan over.
[medeverdachte] pakt daarop de buis van de stofzuiger en slaat [benadeelde] daarmee eerst in de ribben en daarna in de richting van zijn hoofd, welke slagen [benadeelde] met zijn (onder)armen afweert. [benadeelde] verklaart voorts te hebben gezien dat verdachte een mes uit de keukenla pakt, naar hem toeloopt en, na enkele zwaaiende bewegingen, [benadeelde] daarmee in de buik steekt en vervolgens in de buurt van de nek en in een been. Het hof stelt vast dat de verklaringen van [benadeelde], waar het gaat om het jegens hem toegepaste geweld, worden ondersteund door de bij hem geconstateerde verwondingen en de daaromtrent opgemaakte geneeskundige verklaringen.
Verdachte heeft erkend op de betreffende datum en het betreffende tijdstip in de woning van [benadeelde] aanwezig te zijn geweest. Ook heeft hij erkend dat daar een met geweld gepaard gaande ruzie heeft plaatsgevonden. Voor zover hij overigens bereid is geweest verklaringen af te leggen – verdachte heeft zich veelvuldig beroepen op zijn zwijgrecht dan wel op geheugenverlies - heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid voor het geweldsincident vrijwel volledig afgewezen. [benadeelde] zou naar zijn zeggen de agressor zijn geweest en voorts zou niet hij, verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] [benadeelde] met het door [benadeelde] zelf gepakte mes hebben gestoken. Verdachte zou zelfs hebben getracht om [benadeelde] te beschermen tegen het geweld van [medeverdachte] en zelf fors zijn mishandeld door zowel [benadeelde] als [medeverdachte]. [Medeverdachte], van zijn kant, verklaart dat niet hij maar verdachte met het mes heeft gestoken. Kortom, zij beschuldigen elkaar over en weer, ook waar het gaat om het onder 2 ten laste gelegde wegnemen van de aldaar genoemde goederen.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – onder meer – aangevoerd dat in onvoldoende mate kan worden vastgesteld wat zich in de woning van [benadeelde] heeft afgespeeld. Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] dient te worden getwijfeld. Nu ook de verklaringen van de beide verdachten haaks op elkaar staan, is er onvoldoende bewijs voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte als medepleger, aldus de raadsman.
Het hof volgt de raadsman in diens standpunt in zoverre dat de loop der gebeurtenissen in die nacht en ieders gedraging daarbij, gelet op de van elkaar afwijkende verklaringen van de beide verdachten, ook naar het oordeel van het hof niet volledig is vast te stellen. De daaruit door de raadsman getrokken conclusie omtrent de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte deelt het hof echter niet, daarbij met name gelet op het feit dat het hof – anders dan de raadsman - de verklaringen van [benadeelde] op de hiervoor weergegeven hoofdlijnen consistent en betrouwbaar acht. Dat er op detailniveau wellicht sprake is van enige inconsistentie doet daaraan niet af en kan bovendien worden toegeschreven aan het feit dat het gebeuren, nog afgezien van het hem toegebrachte zware letsel, een traumatische ervaring voor [benadeelde] moet zijn geweest.
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen - in casu - verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Voor een bewezenverklaring van die samenwerking, het opzet daarop alsmede op het gezamenlijk begaan van het strafbare feit is niet vereist dat wordt vastgesteld wie voor welke handeling verantwoordelijk is. Vaststaat dat aangever [benadeelde] ernstig letsel is toegebracht en dat voor dit letsel, bij het ontbreken van derden in die fase van de nacht, niemand anders dan verdachte en [medeverdachte] verantwoordelijk moeten worden gehouden. Door aangever [benadeelde] zijn de door verdachte verrichte uitvoeringshandelingen beschreven, zowel tegenover de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris, welke verklaringen door het hof, zoals hiervoor reeds gezegd, als betrouwbaar worden aangemerkt. Dat verdachte degene is geweest die het mes heeft gehanteerd wordt bevestigd door [medeverdachte]. Nu [medeverdachte] ook zichzelf (enigszins) heeft belast schuift het hof zijn verklaringen niet als op alle punten onbetrouwbaar terzijde. Het hof stelt voorts vast dat verdachtes verklaringen op tal van punten aantoonbaar onjuist zijn. Het hof doelt daarmee op de beweerdelijke betaling door verdachte van de taxi, weersproken door de taxichauffeur, alsmede het grove geweld dat door [benadeelde] op verdachte zou zijn toegepast, hetgeen wordt weersproken door het bij hem geconstateerde uiterst geringe letsel. Naar eigen zeggen zou verdachte niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het toebrengen van de messteken, nu op het mes geen sporen van hem zijn aangetroffen. Nu verdachte tevens heeft verklaard dat hij het mes van [benadeelde] heeft afgepakt om het gebruik daarvan (door [benadeelde]) te voorkomen, kan aan dit gegeven geen waarde worden gehecht. Het hof acht in dit verband niet onwaarschijnlijk dat verdachte, alvorens te vertrekken, sporen heeft uitgewist.
Zo verdachte geen uitvoeringshandelingen zou hebben verricht - hetgeen het hof uitsluit – staat ook op grond van zijn eigen verklaringen vast, dat er sprake was van in zijn aanwezigheid verrichte, potentieel dodelijke geweldshandelingen en voorts dat hij tezamen met [medeverdachte] is vertrokken, waarbij zij de deur aan de buitenkant hebben afgesloten. Doordat [benadeelde] daarnaast nog eens beroofd was van zijn telefoon en de in de woning aanwezige laptop, werd ieder contact met de buitenwereld bewust geblokkeerd. [benadeelde] werd ‘voor dood’, doch in elk geval ernstig hulpbehoevend achtergelaten, met (tenminste) medeweten en ‘medewillen’ van verdachte.
Op grond van het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Volledigheidshalve kan daaraan worden toegevoegd dat het overlijden van verdachte – het hof denkt daarbij aan fataal bloedverlies - in de rede liggend is geweest, ware het niet dat buurtbewoners naar aanleiding van het tumult de politie hebben gewaarschuwd.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde diefstal overweegt het hof dat er geen wettig bewijs is voor het in vereniging plegen van de diefstal van de telefoon, nu het hof vaststelt dat deze – zij het in het bijzijn van verdachte maar wellicht zonder dat verdachte dit heeft waargenomen – door de medeverdachte [medeverdachte] is weggenomen. Het hof acht verdachte daarentegen wel strafrechtelijk mede-aansprakelijk voor de diefstal van de laptop, nu deze bij het verlaten van de woning door één van beiden is weggenomen, welke handeling de ander, gelet op de grootte van een dergelijk voorwerp, niet kan zijn ontgaan.
Overwegingen omtrent het bewijs van het in zaak B ten laste gelegde
In zaak B is verdachte ten laste gelegd dat hij op 6 mei 2008, tijdens zijn bezoek aan café
[café] te [plaats], de eigenaar van dat café, aangever [slachtoffer], in de borst heeft gebeten. Verdachte heeft in alle stadia van het geding geweigerd enigerlei verklaring over dat incident af te leggen. Vaststaat dat verdachte op het moment waarop deze mishandeling plaatsvond aldaar aanwezig was. Vaststaat ook dat het aangetroffen speeksel op het t-shirt van aangever ter hoogte van de borst, links, aldus op de plek waar het slachtoffer gebeten is, een volledig DNA-profiel van verdachte bevat. Nu dit gegeven vraagt om een verklaring van verdachte, anders dan de door de raadsman naar voren gebrachte en door het NFI onwaarschijnlijk geachte optie dat verdachtes DNA door middel van overdracht door een derde op het t-shirt van aangever terecht is gekomen, en verdachte elke verklaring achterwege heeft gelaten, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan. Dat aangever bij een fotoherkenning een andere persoon heeft aangewezen, doet daaraan niet af, mede gelet op het feit dat die andere persoon van dezelfde etnische afkomst is als verdachte, terwijl aangever [slachtoffer] dat niet is, en de ervaring inmiddels heeft geleerd dat dat gegeven aan een betrouwbare herkenning in de weg kan staan.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en
heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer
07-400309-09 (zaak A) onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 07-400080-09 (zaak B) onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 07-400309-09 (zaak A):
1.
hij op 31 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde]:
- krachtig met een stofzuigerbuis meermalen richting het gezicht en het hoofd en tegen de
onderarmen heeft geslagen en vervolgens
- krachtig meermalen tegen het lichaam heeft getrapt en vervolgens
- met een mes in de buik heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 oktober 2009 te gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan [adres], heeft weggenomen een laptop (HP Compaq, type NC6120), toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader;
Zaak met parketnummer 07-400080-09 (zaak B, gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 06 mei 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], krachtig in diens borst heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 (zaak A) onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 (zaak A) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
het in de zaak met parketnummer 07-400080-09 (zaak B) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van het feit
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde op grond van noodweer. Niet verdachte, maar aangever [benadeelde] zou bij het geweldsincident - zo begrijpt het hof dit verweer- de agressor zijn geweest. Verdachte zou zich tegen aangever hebben moeten verdedigen, waardoor het door hem toegepaste, beperkte geweld noodzakelijk en gerechtvaardigd is geweest.
Het hof stelt vast dat dit verzoek op generlei wijze is onderbouwd, noch wordt ondersteund door aannemelijk gemaakte feiten en omstandigheden. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte in een noodweersituatie terecht is gekomen, waarbij verdediging van eigen lijf of goed noodzakelijk was. Reeds het evidente verschil tussen het uiterst geringe en oppervlakkige letsel van verdachte en het zeer ernstige letsel van aangever maakt het bestaan van een rechtvaardigings- dan wel schulduitsluitingsgrond onaannemelijk. Het beroep op noodweer wordt als onvoldoende aannemelijk verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, tezamen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [benadeelde]. Hetgeen in die nachtelijke uren van 31 oktober 2009 in de woning van [benadeelde] heeft plaatsgevonden is reeds genoegzaam uiteengezet in de overwegingen omtrent het bewijs. [benadeelde] is in zijn eigen woning overgeleverd geweest aan de tomeloze agressie van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Er is sprake geweest van extreem en levensbedreigend geweld. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Voorts rekent het hof verdachte zwaar aan dat hij, tezamen met zijn medeverdachte, welbewust heeft willen voorkomen dat aangever hulp van buitenaf zou kunnen inroepen, het gebeurde na zou kunnen vertellen en de verantwoordelijken daarvoor aan zou kunnen wijzen. Aangever was als gevolg van de kennelijk met dat oogmerk gepleegde diefstallen van zijn telefoon en laptop door verdachte en zijn medeverdachte verstoken van communicatiemogelijkheden. De voordeur van zijn woning werd – zo acht het hof aannemelijk - met eenzelfde doel aan de buitenzijde afgesloten door verdachte en zijn medeverdachte. Aangever werd daardoor opgesloten in zijn eigen huis en in feite van zijn vrijheid beroofd. Enkel de oplettendheid van buurtbewoners heeft bewerkstelligd dat aangever tijdig door de politie werd gevonden.
De fysieke, materiële en psychische gevolgen voor aangever zijn aanzienlijk. Als gevolg van zenuwletsel en (daardoor) functieverlies van zijn handen is hij niet meer in staat zijn beroep van boekbinder uit te oefenen. Aangever heeft diverse gebitsbehandelingen en operaties aan zijn armen moeten ondergaan. Er is sprake van ontsierende littekens en aanhoudende pijnklachten. De psychische gevolgen uiten zich onder meer in herbelevingen, angsten en verlies van vertrouwen in anderen. Uit de toelichting op zijn vordering als benadeelde partij blijkt dat aangever door het gebeuren in een isolement is geraakt en met een alcoholprobleem kampt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten van diverse aard, daaronder tevens begrepen delicten met een gewelds-aspect.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden, waarvan - zo leidt het hof af uit de omvang van de aan de medeverdachte Ibrahim opgelegde straf - 40 maanden zien op het in zaak A en twee maanden op het in
zaak B bewezen verklaarde. Verdachte heeft deze straf reeds in verzekering en voorlopige hechtenis ondergaan. Het hof is van oordeel dat de hoogte van voornoemde straf onvoldoende recht doet aan de bijzondere ernst van het in zaak A bewezen verklaarde, gelet op het extreme karakter van het toegepaste geweld en de wijze waarop aangever doelbewust aan zijn lot is overgelaten. De fysieke en psychische integriteit van aangever is op welhaast verbijsterende wijze geschonden. Hoewel de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever niet als zodanig ten laste is gelegd, heeft deze feitelijk wel plaatsgevonden. In zijn proceshouding heeft verdachte voorts blijk gegeven van gewetenloosheid en afwezigheid van empathie. Hij heeft de verantwoordelijkheid telkens bij anderen gelegd en consequent geweigerd om opening van zaken te geven.
Het hof heeft tevens gelet op de straftoemeting in zaken van vergelijkbare ernst.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf in onvoldoende mate tegemoetkomt aan één van de voornaamste doelen van straftoemeting, namelijk vergelding. Aan verdachte zal dan ook een substantieel hogere gevangenisstraf worden opgelegd dan de in eerste aanleg opgelegde en reeds door verdachte ondergane straf.
Nu het in zaak A onder 1 gaat om een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en uitstel van executie het hof als onwenselijk voorkomt, is er naar het oordeel van het hof aanleiding om de gevangenneming van verdachte te bevelen.
Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, waarbinnen berechting dient plaats te vinden, overweegt het hof het navolgende. De rechtbank heeft op 6 september 2010 vonnis gewezen. Op 15 september 2010 is hoger beroep ingesteld. Ingevolge vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad had de einduitspraak in hoger beroep binnen twee jaar na die datum dienen plaats te vinden. Het hof stelt vast dat deze termijn met ruim vier maanden is overschreden. Nu in diezelfde jurisprudentie een totale termijn van berechting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep van vier jaar aanvaardbaar wordt geacht, volstaat het hof met de vaststelling dat er in deze zaak sprake is van een zeer geringe overschrijding van de redelijke termijn. Een rechtsgevolg zal daaraan niet worden verbonden.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de onder verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen laptop niet op dactyloscopische sporen is onderzocht en een dergelijk onderzoek thans niet meer mogelijk is, verwerpt het hof dit verweer. De resultaten van een dergelijk onderzoek zouden belastend noch ontlastend voor verdachte zijn geweest. Het hof vermag dan ook niet in te zien dat verdachte daardoor op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. Van strafvermindering op deze grond kan derhalve geen sprake zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij, [benadeelde], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 31.370,19, bestaande uit een bedrag van
€ 30.000,- terzake van geleden immateriële schade en een bedrag van € 1.370,19 terzake van geleden materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.370,19. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jansma, advocaat te Kampen, heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het gevorderde bedrag terzake van materiële schade van € 1.370,19 zal integraal worden toegewezen.
Gebleken is tevens dat er sprake is van een aanzienlijke immateriële schade. De in dat
kader begrote schade van € 30.000,- is echter van een zodanige omvang en complexiteit dat behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal de vordering tot immateriële schadevergoeding dan ook toewijzen tot een bedrag van € 10.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, met de bepaling dat hij dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering zal derhalve in totaal tot het bedrag van € 11.370,19 worden toegewezen. Verdachte is, in hoofdelijkheid met zijn mededader, gehouden dit bedrag te betalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 287, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het in zaak B, onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan beroep onderworpen- en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 onder 1 primair en 2 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 07-400080-09 onder 2 (zaak B) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 onder 1 primair en 2 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 07-400080-09 onder 2 (zaak B) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 62 (tweeënzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-400309-09 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.370,19 (elfduizend driehonderdzeventig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.370,19 (duizend driehonderdzeventig euro en negentien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 11.370,19 (elfduizend driehonderdzeventig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.370,19 (duizend driehonderdzeventig euro en negentien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 91 (eenennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.