ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.119.968/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een nog ongeboren kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2013 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een nog ongeboren kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Pieters, heeft in hoger beroep de vernietiging van een eerdere beschikking van de kinderrechter verzocht. De kinderrechter had op 28 december 2012 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van het ongeboren kind, die op dat moment nog niet was geboren, en deze beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De moeder en de vader, die in een TBS-kliniek verblijft vanwege seksueel misbruik, hebben de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming ontkend en meenden dat de moeder in staat was om een veilige opvoedingssituatie te bieden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof constateerde dat de andere kinderen van de ouders al uit huis waren geplaatst vanwege ernstige verwaarlozing en misbruik. De gezinsvoogd had gerapporteerd dat de kinderen ondervoed waren en dat er sprake was van hechtingsproblematiek. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden die het ongeboren kind nodig zou hebben. De moeder had eerder aangegeven dat zij de kinderen zelf verantwoordelijk hield voor het seksueel misbruik, wat het hof als zorgwekkend beschouwde.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing van het ongeboren kind vanaf de dag van de geboorte tot 28 december 2013 bekrachtigd. Het hof oordeelde dat het belang van het kind zwaarder weegt dan het belang van de moeder om het kind zelf te verzorgen, en dat het noodzakelijk was om het kind direct na de geboorte in een pleeggezin te plaatsen om de veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 januari 2013
Zaaknummer 200.119.968
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [de vader],
verblijvende te [verblijfsplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. van der Veen, kantoorhoudende te Drachten,
2. William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, namens Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: WSJ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 december 2012 (zaaknummer 123873 / FJ RK 12-1200) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging verleend om het ongeboren kind [ongeboren kind] in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen, ingaande 28 december 2012 tot 28 december 2013. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 januari 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 28 december 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 januari 2013, heeft de vader het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van het thans nog ongeboren kind alsnog af te wijzen.
De raad heeft - zoals hij had aangegeven bij brief van 18 januari 2013 - ter zitting mondeling verweer gevoerd.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
21 januari 2013 met bijlage van mr. Pieters.
Ter zitting van 25 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de persoonlijk begeleidster van de moeder bij Connecting Hands (mevrouw [persoonlijk begeleidster]), de heer [namens de raad] namens de raad, mevrouw [namens WSJ 1] en de heer [namens WSJ 2] namens de WSJ, en de vader, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis (een kantoorgenoot van mr. Van der Veen).
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De ouders zijn [in 1998] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk en de voorhuwelijkse relatie tussen de ouders zijn de thans nog minderjarigen [kind 1] ([geboren in 1996]), [kind 2] ([geboren in 1999]), [kind 3] ([geboren in 1999]) en [kind 4] ([geboren in 2003]) geboren. De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een meerderjarige uitwonende dochter, genaamd [kind 5] (geboren [in 1992]). De vader was tot de meerderjarigheid van [kind 5] - hoewel hij niet de biologische vader is van [kind 5] - wel belast met het gezag over haar.
2. De hiervoor genoemde minderjarige kinderen van de ouders staan onder toezicht van WSJ en verblijven - sinds 2010 - op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in verschillende pleeggezinnen.
3. De vader is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en TBS vanwege seksueel misbruik in de thuissituatie. Hij verblijft thans in TBS-kliniek [TBS Kliniek].
4. De moeder is momenteel zwanger van haar zesde kind. Zij is op 4 februari 2013 uitgerekend. De bevalling zal naar alle waarschijnlijkheid op 28 januari 2013 worden ingeleid. In tegenstelling tot de rechtbank, merkt het hof de vader aan als belanghebbende vanwege het feit dat, nu het kind geboren wordt tijdens het huwelijk van de ouders, de vader in ieder geval de juridische vader van het kind is.
5. De raad heeft de kinderrechter bij inleidend verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 10 december 2012, verzocht om het ongeboren kind [ongeboren kind] voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van WSJ namens BJZ en BJZ te machtigen het kind zodra het is geboren te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
6. Het ongeboren kind [ongeboren kind] is door de kinderrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 28 december 2012 (eveneens bekend onder zaaknummer 123873 / FJ RK 12-1200), met ingang van die datum voor de duur van één jaar, onder toezicht gesteld van BJZ.
7. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
8. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
9. Het hof stelt voorop dat uit de stukken - waaronder het rapport van de raad van
5 december 2012 - blijkt dat de andere kinderen ([kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]) uit huis zijn geplaatst, vanwege het ernstig tekortschieten van de ouders in de opvoeding van de kinderen. Er was sprake van onderstimulering, verwaarlozing en seksueel misbruik. De gezinsvoogd geeft aan dat de kinderen destijds ondervoed werden aangetroffen. Eén van de meisjes at op 7-jarige leeftijd alleen maar pap, een ander reageerde getraumatiseerd als ze onder de douche moest, was faalangstig, schrikachtig en vies. Alle kinderen hebben niet geleerd wat hygiëne is en zagen er smoezelig uit. De kinderen zijn volgens de gezinsvoogd onveilig gehecht, waardoor er bij hen in meerdere of mindere mate sprake is van problematiek. Zo is er bij [kind 4] (thans 9 jaar oud) sprake van forse hechtingsproblematiek. Zij heeft een sociaal-emotionele ontwikkeling die bij een kind van 0 tot 1 jaar past. [kind 4] heeft twee keer per week intensieve therapie. [kind 1] (thans 17 jaar oud) is in behandeling geweest bij Fier Fryslân. Zij laat momenteel weer een terugval in haar gedrag zien. Het gaat met [kind 3] redelijk en [kind 2] begint nu langzaam over bepaalde dingen te praten. De kinderen hebben volgens de gezinsvoogd heel veel zorg nodig.
10. De ouders wijten de uithuisplaatsing van de andere kinderen enkel en alleen aan het seksueel misbruik van de vader en blijven de andere zorgen ontkennen. Daar de vader de komende jaren nog in de TBS-kliniek zal verblijven, zijn de ouders er van overtuigd dat de moeder aan dit kind - maar ook aan de andere kinderen - een veilige opvoedingssituatie kan bieden. Het hof volgt de ouders hierin niet. De bij [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] opgetreden schade is voor het hof een belangrijke aanwijzing dat ook het ongeboren kind ernstig in zijn ontwikkeling zal worden bedreigd in de thuissituatie bij de moeder. Het hof is van oordeel dat de moeder ook dit kind niet de verzorging en opvoeding, waaronder een veilige hechting, zal kunnen bieden die dit kind vanaf de geboorte nodig heeft. Daartoe overweegt het hof als volgt.
11. Uit het raadsrapport blijkt dat de raad vreest dat de moeder ernstig tekort zal schieten in het waarborgen van de zedelijke en geestelijke belangen van het kind. De moeder is volgens de raad egocentrisch en niet in staat tot sensitief en responsief ouderschap, terwijl dit van essentieel belang is voor een veilige hechting van het kind. De moeder heeft moeite zich in te leven in anderen en om sociale situaties in te schatten. Zij kijkt alleen naar haar eigen belang. Zo heeft de moeder destijds opgemerkt dat zij vindt dat ook de kinderen zelf debet zijn aan het seksueel misbruik. De moeder kan volgens de gezinsvoogd gedurende de omgangsmomenten ook niet op de behoeften van de kinderen inspelen en heeft veel sturing nodig in het contact met de kinderen. Het hof is van oordeel dat ook ter zitting niet aannemelijk is geworden dat de moeder kan aansluiten bij de minimale opvoedingsbehoeften die een kind nodig heeft. De ouders hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat zij onder de opvoeding verstaan dat de kinderen op tijd naar bed gaan, onder de douche gaan en schone kleding aan hebben. Het hof is van oordeel dat de ouders geen besef hebben van wat een kind - naast de primaire basisbehoeften - nodig heeft. De afwezigheid van de vader in het gezin de komende jaren brengt dan ook niet mee dat de moeder beter dan voorheen in staat zal zijn tot de verzorging en opvoeding van een kind. Er is onvoldoende aangevoerd en aannemelijk geworden om hierover anders te oordelen.
12. De moeder wil, naar eigen zeggen, met een schone lei beginnen en is van mening dat de opvoedingssituatie van het ongeboren kind vanwege de ondertoezichtstelling met voldoende waarborgen is omkleed. Daarnaast heeft de moeder begeleiding en hulp van Connecting Hands. Het hof heeft er echter geen vertrouwen in dat de ondertoezichtstelling en de (ambulante) hulpverlening in de thuissituatie voldoende zullen zijn om de ontwikkelingsbedreiging en de gevaren van een onveilige hechting af te wenden. Er was - voordat de andere kinderen uit huis werden geplaatst - ook sprake van een ondertoezichtstelling en van (ambulante) hulpverlening in de thuissituatie. Dit is niet afdoende geweest om de ontwikkelingsbedreiging van de andere kinderen af te wenden. Dat deze (ambulante) hulpverlening inmiddels geboden zal worden door Connecting Hands in plaats van Talant (deze hulprelatie bevindt zich overigens nog in het stadium van intake) doet daaraan niet af. Ook het feit dat het ongeboren kind - in tegenstelling tot de andere kinderen - nog niet is beschadigd, doet er naar het oordeel van het hof niet aan af dat een machtiging tot uithuisplaatsing in dit geval noodzakelijk is.
13. Het hof is - anders dan de ouders - van oordeel dat het belang van het kind, gelet op de bovenstaande overwegingen, zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder om het kind zelf te kunnen verzorgen en op te voeden, hoe ingrijpend een uithuisplaatsing als de onderhavige ook is. Evenals de raad is het hof van oordeel dat het om de veiligheid van het kind langdurig te waarborgen noodzakelijk is om het kind direct na de geboorte in een perspectiefbiedend pleeggezin te plaatsen.
14. Dit alles leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de kinderrechter terecht een machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgegeven voor de periode vanaf de geboorte tot 28 december 2013. Daar een kind niet uit huis geplaatst kan worden alvorens het is geboren, zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover er een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven voor de periode van
28 december 2012 tot aan de geboorte van het kind.
Slotsom
15. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging is verleend om het ongeboren kind [ongeboren kind] met ingang van 28 december 2012 tot aan de dag van de geboorte in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging is verleend om het ongeboren kind [ongeboren kind] met ingang van de dag van de geboorte tot 28 december 2013 in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 januari 2013 in bijzijn van de griffier.