ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.115.607/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige ondanks niet-uitvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, hierna te noemen: de moeder, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2012, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] werd verleend. De moeder verzocht de machtiging in te trekken, omdat deze niet werd uitgevoerd door Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ). De moeder stelde dat de situatie thuis niet zo bedreigend was dat uithuisplaatsing noodzakelijk was, terwijl BJZ van mening was dat de situatie zorgelijk bleef en dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk was.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is om de opvoedingsbehoeften van [kind] te vervullen, mede door haar eigen psychische problematiek. Het hof heeft ook rekening gehouden met de zorgen van hulpverleners over het gedrag van [kind] en de onbereikbaarheid van de moeder voor hulpverlening. Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind].

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, ondanks het feit dat de machtiging niet werd uitgevoerd. Het hof benadrukte dat de wet bepaalt dat een machtiging pas vervalt als deze niet binnen drie maanden na verlening wordt geëffectueerd, wat in dit geval nog niet aan de orde was. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige in situaties van uithuisplaatsing.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 januari 2013
Zaaknummer 200.115.607
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende op een geheim adres,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.M. Wolff,
kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbende:
[de vader],
wonende te Emst,
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 juli 2012 (zaaknummer rechtbank 93818 / FA RK 12-1795) heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen een machtiging verleend om de minderjarige [kind ] (hierna te noemen [kind]), geboren [in 1996], uit huis te plaatsen gedurende dag en nacht van 24 juli 2012 tot 22 februari 2013. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 oktober 2012, heeft de moeder
verzocht de beschikking van 24 juli 2012 te vernietigen voor zover het betreft de toewijzing van het verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing per
24 juli 2012 tot 22 februari 2012, dan wel, subsidiair voor zover het betreft de verlening van de machtiging vanaf 20 september 2012, dan wel meer subsidiair per datum als het hof in goede justitie vermeent te moeten bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 19 november 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
9 november 2012 met bijlagen (productie 8 en 9) van mr. Wolff, een brief van
13 november 2012 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de raad) en een brief van [kind] door het hof ontvangen op
29 november 2012.
Op 13 december 2012 is de minderjarige [kind] gehoord door een raadsheer-commissaris. Op verzoek van [kind] is bij dit gesprek een buurvrouw aanwezig geweest.
Ter zitting van 18 december 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens BJZ, de heer [de gezinsvoogd] (de gezinsvoogd) en mevrouw [gedragswetenschapper] (gedragswetenschapper). De vader is op juiste wijze opgeroepen maar niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het [in 1995] gesloten huwelijk tussen de vader en de moeder is [kind] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind]. De vader heeft in 2009 het gezin verlaten en op 28 september 2011 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
2. [kind], inmiddels zestien jaar oud, beschikt blijkens de stukken over bovengemiddelde cognitieve vaardigheden (TIQ 148). In de communicatie en het aangaan van contacten en relaties met anderen is hij beperkt: [kind] denkt zwart/wit, is weinig flexibel en heeft moeite met het vertrouwen van derden. Bij [kind] is een stoornis in het autistisch spectrum vastgesteld. [kind] heeft in april 2010 alle contacten met zijn vader verbroken.
3. De moeder is bekend met psychische en psychiatrische problematiek (PTSS), waarbij zij grillig, explosief en onvoorspelbaar gedrag kan vertonen. Met regelmaat wordt zij opgenomen in een psychiatrische kliniek, dan wel een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
4. Op verzoek van de raad is [kind] bij beschikking van de kinderrechter van
14 februari 2011 onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van een jaar, derhalve tot 14 februari 2012.
5. De raad heeft bij verzoekschrift van 2 februari 2012, waarin onder meer is opgemerkt dat BJZ heeft verzuimd tijdig verlenging van de ondertoezichtstelling te vragen, de kinderrechter (opnieuw) verzocht [kind] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Daarbij is door de raad tevens verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 22 februari 2012 is [kind] (wederom) voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld en is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] afgewezen. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd op 19 juli 2012.
6. BJZ heeft bij verzoekschrift van 11 juli 2012 de kinderrechter verzocht een machtiging te verlenen om [kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 22 februari 2013.
7. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter op het verzoekschrift van BJZ beslist als hiervoor weergegeven onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Standpunten van partijen
8. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing verleend kon worden. Eind september 2012 is [kind] verwijderd van het GMV (gezinshulpverlening met verblijf) en verzoekt BJZ de moeder om [kind] op te nemen. In eerste instantie heeft de moeder dit geweigerd, maar vervolgens vangt zij hem toch op. Na 10 dagen meldt [kind] zich weer bij het GMV, waar hij direct weer vertrekt omdat hij daar niet meer welkom is. Hij is vervolgens enkele dagen spoorloos en de moeder vindt hem bij een vriend. De moeder vraagt het GMV om [kind] op 8 oktober 2012 weer op te nemen maar dit wordt geweigerd. De moeder is ten einde raad nu BJZ de machtiging tot uithuisplaatsing niet uitvoert en alle verantwoordelijkheid voor opvang en begeleiding van [kind] bij haar neerlegt. De moeder verzoekt daarom om de machtiging tot uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang in te trekken dan wel zo spoedig mogelijk. De situatie bij de moeder is in de ogen van BJZ volgens de moeder kennelijk niet zo bedreigend voor [kind] dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is.
9. BJZ stelt dat het GMV bereid was om met de moeder en [kind] in gesprek te gaan over de verdere voorwaarden voor hulp aan [kind] maar dat de moeder hiertoe niet bereid was. De gezinsvoogd is te allen tijde bereid om contact met de moeder te hebben maar de moeder wil geen telefonisch contact, het bij de gezinsvoogd bekende emailadres is sinds de verleende machtiging tot uithuisplaatsing niet meer bereikbaar en de moeder wil dat er uitsluitend gecommuniceerd wordt middels brieven. De gezinsvoogd waardeert de grote inzet van de moeder maar neemt ook de signalen vanuit de hulpverlening dat het thuis wonen van [kind] een te grote belasting voor de moeder vormt serieus. De moeder en [kind] willen echter niet in gesprek met het GMV en stellen een reeks van eisen aan een vervangende woonplek voor [kind]. BJZ stelt dat zij intussen een alternatief heeft geboden in de vorm van een plek in [verblijfplaats], maar dat ook dit aanbod is afgewezen.
BJZ vindt de situatie thuis bij de moeder onveranderd zorgelijk, op basis van de signalen van de hulpverlening, de problematiek van zowel de moeder als [kind] en vanwege herhaalde noodkreten van beiden. De noodzaak van uithuisplaatsing van [kind] is in de ogen van BJZ nog altijd groot. Helaas accepteren beiden de geboden alternatieven niet.
BJZ heeft er niet voor gekozen om de plaatsing van [kind] te beëindigen. De plaatsing en ambulante begeleiding zijn door het GMV beëindigd omdat de moeder en [kind] niet in gesprek wilden gaan met het GMV over de incidenten in september en de problematiek van [kind]. BJZ is nog altijd op zoek naar een alternatief voor de tenuitvoerlegging van de machtiging.
De overwegingen van het hof
10. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
11. Onveranderd is het hof, zoals het hof ook eerder heeft overwogen in haar beschikking van 19 juli 2012, er van overtuigd dat de moeder, binnen de grenzen van haar mogelijkheden, haar best doet om tegemoet te komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [kind]. [kind] heeft evenwel door zijn stoornis een meer dan gemiddelde behoefte aan rust, continuïteit, voorspelbaarheid en duidelijkheid, hetgeen een specifieke aanpak vergt. Niet in geschil is dat de moeder door haar eigen problematiek al jarenlang met regelmaat niet, althans onvoldoende, beschikbaar kan zijn voor [kind]. Om die reden is [kind] vanaf augustus 2011, met regelmaat en op vrijwillige basis, gebruik gaan maken van opvang gedurende dag en nacht bij het GMV.
12. Uit de stukken blijkt dat de laatste maanden zowel vanuit het GMV als vanuit school ernstige zorgen zijn geuit over het gedrag van [kind]. Zo heeft [kind] veel conflicten en is hij moeilijk aanspreekbaar. Ook zou er sprake zijn van seksueel overschrijdend gedrag en diefstal. Hulpverleners van zowel de moeder als [kind] hebben in oktober bij BJZ aan de bel getrokken omdat zij het verblijf van [kind] bij de moeder voor beiden een slechte zaak vinden. In de eerste week van november is de moeder weer opgenomen geweest en heeft de buurvrouw zich over [kind] ontfermd.
13. Ook blijkt uit de stukken dat de moeder bij tijd en wijle ten einde raad is en van mening is dat BJZ ten onrechte de verleende machtiging tot uithuisplaatsing niet uitvoert en alle verantwoordelijkheid voor opvang en begeleiding van [kind] bij haar neerlegt. Door BJZ wordt deze stelling van de moeder gemotiveerd bestreden.
14. Wat er verder ook zij van de redenen op grond waarvan er sinds 15 oktober 2012 geen uitvoering is gegeven aan de machtiging tot uithuisplaatsing, het hof is van oordeel dat in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht noodzakelijk is. Vast is komen te staan dat in de thuissituatie bij de moeder onvoldoende wordt voorzien in de opvoedingsbehoeften van [kind]. De moeder is door haar problematiek niet in staat om [kind] structuur te bieden en voorspelbaar voor hem te zijn. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof ervan overtuigd geraakt dat [kind] bij voortduring wordt overvraagd. Met de vader is het hof tevens van oordeel dat [kind] op ontoelaatbare wijze door de moeder wordt belast met haar herhaalde suïcidepogingen.
15. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat in deze niet (langer) kan worden volstaan met een veiligheidsklep van het GMV zoals die lange tijd op vrijwillige basis heeft bestaan. De problematiek waarmee de moeder en [kind] te maken hebben is daarvoor te ernstig, terwijl voorts duidelijk is dat de bereidheid om mee te werken aan de hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende, in elk geval niet langer, aanwezig is. Het hof heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de informatie die hierover door BJZ is verstrekt niet op waarheid berust. Het hof acht het buitengewoon zorgelijk dat de moeder niet of zeer moeilijk bereikbaar is voor de hulpverlening, de moeder en [kind] de behandelend psycholoog van [kind] hebben verboden om informatie te verstrekken aan de mentoren van het GMV of BJZ en moeder eerder – in harde bewoordingen - haar handen heeft afgetrokken van [kind]. De beschikking van de kinderrechter dient dan ook te worden bekrachtigd.
16. Het hof merkt daarbij ten overvloede op dat ter zitting uitgebreid aan de orde is gesteld de vraag of er aanleiding bestaat om de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf 15 oktober 2012 als beëindigd te beschouwen nu sinds die tijd geen uitvoering wordt gegeven aan de machtiging. Het hof is evenwel van oordeel dat, al ware dat zo, dat geen reden vormt om de beschikking niet te bekrachtigen. Bij wet is immers bepaald dat een machtiging eerst vervalt als zij niet binnen drie maanden na het verlenen er van wordt geëffectueerd dan wel de minderjarige drie maanden of langer bij zijn ouder(s) heeft verbleven. Van dit laatste is thans nog geen sprake.
17. Ook het feit dat BJZ, zoals ter zitting aangegeven, niet langer inzet op plaatsing in het GMV, vormt voor het hof geen reden om de machtiging voor kortere duur te bekrachtigen. Het is immers aan BJZ om te bepalen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de verleende machtiging. Wel is het zo, zoals eveneens ter zitting besproken, dat als BJZ [kind] wenst te plaatsen in een voorziening voor dag en nacht, waar het thans onderliggende indicatiebesluit niet op ziet, er een nieuwe machtiging dient te worden gevraagd aan de kinderrechter. Ten slotte kan uit het feit dat BJZ kennelijk thans gedoogd dat [kind] bij zijn moeder verblijft, niet worden afgeleid dat de gronden voor een uithuisplaatsing ontbreken. Door BJZ is dat ter zitting ook nadrukkelijk bestreden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, M.P. den Hollander en H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 januari 2013 in het bijzijn van de griffier.