ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0162

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.114.084/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2013 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, hierna te noemen: de moeder, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] af te wijzen. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 augustus 2013, omdat er op dat moment geen veilig en stabiel opvoedklimaat bij de moeder aanwezig was.

De moeder heeft in het verleden verschillende problematische situaties gekend, waaronder een instabiele relatie met de vader van [kind] en een periode van drugsgebruik. De moeder heeft aangegeven dat zij vooruitgang heeft geboekt en dat zij in staat is om een veilige omgeving voor [kind] te bieden. Echter, het hof oordeelde dat de positieve ontwikkelingen van de moeder nog te pril en onvoldoende bestendig zijn om te concluderen dat zij op korte termijn een stabiele opvoedsituatie kan bieden.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind] een kwetsbaar meisje is dat in het verleden getuige is geweest van geweld en ruzies. De huidige omgangsregeling tussen de moeder en [kind] verloopt goed, maar het hof achtte het noodzakelijk dat er eerst een veiligheidsplan wordt opgesteld voordat er kan worden overwogen om [kind] terug te plaatsen bij de moeder. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing van [kind] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk blijft.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [kind] en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de terugplaatsing in de thuissituatie van de moeder. Het hof heeft de betrokken partijen, waaronder de moeder en Stichting Bureau Jeugdzorg, aangespoord om samen te werken aan een veiligheidsplan en de omgangsregeling uit te breiden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 januari 2013
Zaaknummer 200.114.084
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbenden:
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders, dan wel de grootouders mz.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 augustus 2012 (zaaknummer 121102 / FJ RK 12-701) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2007] te [woonplaats], in een netwerkpleeggezin met ingang van 22 augustus 2012 tot 22 augustus 2013 verlengd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 september 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 19 augustus 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] af te wijzen, dan wel de verlenging te beperken tot drie maanden, dan wel een termijn die het hof juist acht, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 23 oktober 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren en de beschikking te bekrachtigen met inachtneming van artt. 3, 4 en 20 IVRK.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbrief van 1 oktober 2012 met als bijlage de beschikking waarvan beroep, een brief van 22 oktober 2012 met bijlagen en een brief van 7 november 2012 met bijlagen van mr. Thiescheffer en een brief van 11 oktober 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), inhoudende dat de raad geen nadere rapporten of adviezen heeft.
Ter zitting van 19 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Thiescheffer, mevrouw [namens BJZ] en mr. S. Polak namens BJZ en de pleegouders. De raad is in de gelegenheid gesteld ter zitting te verschijnen maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Mr. Thiescheffer en mr. Polak hebben ter zitting beide een pleitnota overgelegd.
De beoordeling
1. Uit de affectieve relatie van de moeder en [de vader] is [in 2007] [kind] geboren. Het gezag over [kind] berust bij de moeder. [kind] heeft een broer [kind 2] die [in 2004] is geboren en sinds juni 2007 bij de grootouders mz verblijft. [kind] heeft van 8 mei 2007 tot 12 februari 2008 ook bij de grootouders mz verbleven. Daarna is [kind] bij de moeder teruggeplaatst. [kind 2] is in mei 2009 bij de moeder teruggeplaatst.
2. Niet weersproken is dat op 30 augustus 2009 is gebleken dat de moeder een vreemde man op de kinderen liet passen terwijl zij als drugskoerier in het buitenland was. De grootouders mz hebben destijds de kinderen onmiddellijk uit huis gehaald. In december 2009 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Sindsdien verblijven de kinderen weer bij de grootouders mz.
3. Bij beschikking van 21 augustus 2012 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 22 augustus 2013. Bij afzonderlijke beschikking heeft de kinderrechter tevens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Het beroep van de moeder richt zich tegen deze laatste beschikking.
4. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
5. De moeder zou graag zien dat [kind] weer thuis komt wonen, wellicht niet direct maar mogelijk over drie maanden. In dat kader noemt de moeder dat zij op persoonlijk vlak vooruitgang heeft geboekt. De moeder is van mening dat haar positieve ontwikkelingen onderbelicht zijn gebleven. In het voorjaar van 2012 heeft ze ingezien dat zij alle banden met de Antilliaanse gemeenschap diende te verbreken. Ook heeft zij het contact met de heer [ex-partner], de vader van haar in december 2011 overleden zoontje, verbroken. De moeder heeft ingezien dat het volgen van therapie en het afronden van deze behandeling positieve effecten op haar heeft. Zij is op 7 november 2012 opnieuw met therapie gestart bij Fier Friesland. De moeder wijst erop dat de gezinscoach, mevrouw [gezi[gezinscoach], eveneens heeft aangegeven dat zij goede progressie maakt. De moeder stelt dat ze een veilige en vertrouwde omgeving kan bieden, getuige het verjaardagsfeest dat ze voor [kind 2] gaf. De moeder is verhuisd naar een veiliger woonomgeving. De moeder stelt ten slotte dat zij zich er bewuster van is hoe belangrijk de kinderen voor haar zijn en van dat zij hun belangen bij haar keuzes meer moet laten doorklinken.
6. Grootouders mz, oftewel de pleegouders hebben aangegeven dat de moeder de kinderen thans goed verzorgt. Zij vallen het standpunt van de moeder bij en wijzen erop dat de moeder bij de omgangsmomenten van hen de gelegenheid krijgt om met de kinderen te eten, ze te douchen en hen naar bed te brengen.
7. BJZ heeft ter zitting van het hof aangegeven de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk te achten voor [kind] en heeft er op gewezen dat een veilige situatie bij de moeder nog maar van korte duur is. De contacten tussen de moeder en [kind] zijn lange tijd niet stabiel en zijn onveilig voor [kind] geweest. Voordat verdere stappen worden ondernomen wil BJZ eerst werken aan verbetering en intensivering van de contacten tussen de moeder en [kind].
8. Het hof overweegt als volgt. [kind] is een kwetsbaar meisje. Uit de stukken blijkt dat [kind] getuige is geweest van ruzies en geweld tussen de moeder en haar vader. Zij is tweemaal uit huis geplaatst. Zij heeft in haar jonge leven al blootgestaan aan spanningen en stress. Dat is schadelijk voor haar ontwikkeling (geweest). Er was onvoldoende basisveiligheid bij de moeder. [kind] heeft onvoldoende op haar moeder kunnen vertrouwen. [kind] heeft moeite met zichzelf te vermaken. [kind] en haar broer [kind 2] hebben een moeizame relatie. Er is sprake van een explosieve wisselwerking. Ze maken veel ruzie en doen elkaar soms pijn.
9. Er is thans een omgangsregeling tussen de moeder en [kind] van iedere woensdagmiddag en eens per veertien dagen een dagdeel in het weekend. Deze omgang gaat goed.
10. De moeder heeft een persoonlijkheidsproblematiek - borderline - en een afhankelijkheidsstoornis. BJZ heeft onweersproken aangevoerd dat de moeder door deze problematiek meermalen een verkeerde partnerkeuze heeft gemaakt en zich in risicovolle situaties met (gewelddadige) mannen heeft begeven. Zij heeft daarmee ook de belangen van [kind] verwaarloosd.
11. In dat licht acht het hof het van belang dat de moeder een relatie is aangegaan met de hiervoor al genoemde heer [ex-partner] tijdens zijn detentie. Niet bestreden is voorts dat de moeder hem tijdens haar zwangerschap van hun kind in de gevangenis heeft voorzien van drugs. Ze is daarvoor aangehouden geweest. De moeder heeft bij deze risicovolle gedragingen het belang van [kind], maar ook het belang van haar ongeboren kind niet voor ogen gehad.
12. In december 2011 is de moeder bevallen van zoon [kind 3], die vijf dagen later is overleden. Niet weersproken is dat - zoals mevrouw [gezinscoach] heeft aangegeven - de moeder tijdens de rouw over het verloren kindje haar stabiliteit niet heeft kunnen vasthouden. Volgens het door mevrouw [gezinscoach] opgemaakte zorgplan van 4 juli 2012 van 10 voor Toekomst van het Leger des Heils ging de moeder zich weer afsluiten voor hulpverlening, werkte ze weer als erotisch masseuse en rookte iedere dag joints om haar pijn te verzachten.
13. Sinds mei 2012 heeft de moeder het contact gehad met [ex-partner] weer hersteld, wetende dat BJZ deze contacten voor [kind] niet veilig vond. Deze contacten waren voor de moeder ook slecht beheersbaar wat bleek toen [ex-partner] op 10 augustus 2012 weer is vrijgekomen. In augustus 2012 heeft de moeder aangifte gedaan van stalking, bedreiging en afpersing door [ex-partner]. In september 2012 is [ex-partner] in strijd met het contact- en locatieverbod in het huis van de moeder aangetroffen.
14. Uit de stukken maakt het hof op dat de huidige hulpverlening voor de moeder zeer recent tot stand is gekomen. Uit de stukken maakt het hof op dat de moeder van juli 2011 tot en met 29 november 2011 bij Fier Friesland is behandeld, dat ze zelf die behandeling heeft afgebroken en heeft geweigerd die voort te zetten. De moeder is weliswaar thans opnieuw in therapie bij Fier Friesland, maar dat is nog maar heel pril.
15. Mevrouw [gezi[gezinscoach], de gezinscoach van het Leger des Heils, heeft aangegeven dat de moeder haar diagnostisch beeld als een kwetsbaarheid accepteert, daaraan wil werken en een traject bij Fier Friesland wil volgen, en dat de moeder heeft laten zien dat ze verantwoorde keuzes kan maken gebaseerd op rust en overleg. De moeder is naar een veiliger omgeving verhuisd en heeft haar contacten met haar partner en met de Antilliaanse gemeenschap verbroken. Zij heeft haar geldzaken bij een bewindvoerderskantoor ondergebracht. Het hof acht dit positieve ontwikkelingen, maar die zijn nog te pril en onvoldoende bestendig om te kunnen concluderen dat de moeder voldoende stabiliteit en veiligheid aan [kind] zal kunnen bieden en dat het verantwoord is om [kind] binnenkort terug te plaatsen.
16. Pas wanneer vaststaat dat er een veilig en stabiel opvoedklimaat in de thuissituatie van de moeder is en duidelijk is dat de moeder [kind] kan bieden wat zij nodig heeft, kan worden bezien of thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort. Het is in het belang van [kind] nodig om daar zorgvuldig mee om te gaan. Weliswaar wil de moeder haar verleden achter zich laten, maar (nog) niet is komen vast te staan dat de moeder - anders dan in het nog recente verleden - wel kan bieden wat [kind] nodig heeft. Het is immers nog maar enkele maanden geleden dat de moeder niet stabiel was, de bedreigingen door de heer [ex-partner] hebben plaatsgevonden en het nog onveilig was.
17. BJZ wil met de moeder komen tot een veiligheidsplan, waarin onder meer wordt afgesproken hoe de veiligheid van [kind] tijdens de omgangsmomenten wordt gewaarborgd, en de omgang uitbreiden alvorens kan worden bezien of thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort. Het hof onderschrijft dat.
18. Het hof is aldus gebleken van gronden die een voortzetting van de uithuisplaatsing van de minderjarige [kind] in het huidige pleeggezin noodzakelijk maken. Vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan wel bekorting van de termijn is dan ook niet aan de orde.
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi , voorzitter, A.H. Garos en D.J. Buijs en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 januari 2013 in bijzijn van de griffier.