De beoordeling
in principaal en in incidenteel appel
De feiten
1. In rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van het bestreden vonnis heeft de rechtbank de tussen partijen niet in geschil zijnde feiten vastgesteld. Door middel van zijn eerste grief in het incidenteel appel komt de Staat op tegen de vaststelling van de feiten in rechtsoverweging 2.2., 2.4 en 2.5. Gelet daarop zal het hof de feitenvaststelling aanpassen in de hierna te blijken zin. Met inachtneming daarvan staat het navolgende vast.
1.1 [appellant] is eigenaar van een aantal panden in [adres] in de binnenstad van Groningen. In die panden worden prostitutie-inrichtingen geëxploiteerd. [appellant] is daarbij betrokken in die zin dat hij de kamers verhuurt aan prostituees.
1.2 Het landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bureau BIBOB) is onderdeel van (de Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening van) het Ministerie van Veiligheid en Justitie en ingesteld krachtens de Wet bevordering integriteits¬beoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet BIBOB).
1.3 Bureau BIBOB heeft tot taak om desgevraagd (en dan ook verplicht) advies uit te brengen over de vraag of er ernstig gevaar bestaat dat van overheidswege verleende beschikkingen (mede) worden gebruikt om strafbare feiten te plegen; Het bureau heeft met het oog daarop toegang tot gegevens die voor anderen, bijvoorbeeld de burgemeester, niet toegankelijk zijn.
1.4 Op verzoek van de burgemeester van de Gemeente (hierna: de burgemeester) heeft Bureau BIBOB op 7 december 2006 advies uitgebracht over de mate van gevaar als bedoeld in art. 3, eerste lid, van de Wet BIBOB in verband met de aan [appellant] verleende exploitatievergunningen voor de prostitutie-inrichtingen [adres] te Groningen. De conclusie van het advies luidde dat er een ernstige mate van gevaar bestaat dat de exploitatievergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid, onder b Wet BIBOB). Verder was volgens het Bureau BIBOB sprake van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in art. 3, eerste lid Wet BIBOB omdat het van [appellant] geen reactie had ontvangen op de door het bureau bij brief van 28 september 2006 gestelde vragen (art. 4, tweede lid, Wet BIBOB).
Het Bureau BIBOB heeft in zijn advies aan de burgemeester gerefereerd aan vermoedelijke betrokkenheid van [appellant] bij vrouwenhandel, illegaal wapenbezit en belastingontduiking.
1.5 Bij brief van 2 januari 2007 heeft de burgemeester aan [appellant] zijn voornemen bekend gemaakt om de aan [appellant] verleende exploitatievergunningen voor [adres] in te trekken. Daarbij heeft de burgemeester, gelet op art. 33 Wet BIBOB, [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. [appellant] heeft in dat kader inzage gehad in het BIBOB-advies.
1.6 [appellant] heeft tegen het voornemen van de burgemeester geprotesteerd, door tijdens een zienswijzegesprek op 17 januari 2007 zijn zienswijze kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester aanvullende vragen gesteld aan Bureau BIBOB, dat deze vragen bij brief van 31 januari 2007 heeft beantwoord; het bureau is daarbij gebleven bij zijn eerdere bevindingen wat betreft het gevaar.
1.7 Bij besluit van 21 februari 2007 heeft de burgemeester de exploitatievergunningen van [appellant] ingetrokken.
1.8 Diezelfde dag heeft de burgemeester tijdens een persconferentie bekend gemaakt dat hij in [adres] vijf prostitutiepanden zou sluiten. [appellant] is daarbij niet met name genoemd.
De volgende dag heeft het Dagblad van het Noorden als volgt bericht:
"Burgemeester Wallage wil vijf prostitutiepanden in [adres] sluiten. Wallage wil de aan de exploitant afgegeven vergunning intrekken. Het gaat in totaal om 12 vitrines. Volgens de burgemeester is het risico te groot dat de exploitant zich niet houdt aan de vergunning. Dat blijkt uit een zogeheten integriteitscontrole. Wallage zei vanmiddag dat er een behoorlijk groot vermoeden bestaat dat de exploitant zich schuldig maakt aan vrouwenhandel, belastingontduiking en handel in wapens. De exploitant zelf ontkent de beschuldigingen. Hij krijgt een maand de tijd om het voorgenomen besluiten van Wallage via de rechter ongedaan te maken "
1.9 [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit en heeft tezelfdertijd de bestuursrechter verzocht dit besluit te schorsen. De voorzieningenrechter te Groningen heeft bij uitspraak van 17 april 2007 het besluit geschorst, onder bepaling dat de gemeente het griffierecht en de forfaitair vastgestelde proceskosten aan [appellant] diende te vergoeden.
1.10 Vervolgens heeft de burgemeester opnieuw aanvullende vragen gesteld aan Bureau BIBOB, die bij brief van 23 mei 2007 zijn beantwoord; andermaal is Bureau BIBOB daarbij gebleven bij zijn eerdere conclusie wat betreft het gevaar.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
1.11 [appellant] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
Bij (bodem)uitspraak van 10 augustus 2007 heeft de voorzieningenrechter met toepassing van art. 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 11 juli 2007 vernietigd; tevens is daarbij (wederom) het besluit van 21 februari 2007 geschorst. Daarbij is bepaald dat de Gemeente het griffierecht en de forfaitair vastgestelde proceskosten aan [appellant] dient te vergoeden.
1.12 Tegen laatstgemelde uitspraak van 10 augustus 2007 heeft de burgemeester beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Na met toepassing van art. 8:29 Awb (geheimhouding) kennis te hebben genomen van de adviezen van het Bureau BIBOB, heeft de Afdeling het hoger beroep bij uitspraak van 27 februari 2008 ongegrond geoordeeld en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met veroordeling van de burgemeester tot vergoeding van de (forfaitair vastgestelde) proceskosten van [appellant] in hoger beroep.
1.13 In haar uitspraak overwoog de Afdeling onder meer:
"Zoals werd overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2007 (…) mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het Bureau [bedoeld wordt het Bureau BIBOB, hof] in beginsel van het advies van het Bureau uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is en dat de feiten de conclusie kunnen dragen. (…) Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het Bureau, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het Bureau en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan."
Wat betreft het vermoeden van betrokkenheid van [appellant] bij vrouwenhandel overwoog de Afdeling dat de daaraan ten grondslag liggende CIE-informatie (gegevens afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheid) geen "voldoende bevestiging" in andere gegevens vond. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van haarzelf van diezelfde dag in een andere zaak, waarin is overwogen dat als uitgangspunt dient te gelden dat informatie uit het register zware criminaliteit slechts in combinatie met andere feiten en omstandigheden die in dezelfde richting wijzen een vermoeden kan opleveren voor ernstig gevaar, aangezien de betrouwbaarheid en relevantie van de informatie uit het register niet controleerbaar is en bovendien het gewicht dat aan een registratie kan worden toegekend per geval kan verschillen.
Aangaande het vermoeden van belastingontduiking overwoog de Afdeling dat de gerapporteerde bevindingen van het Bureau BIBOB daartoe "geen enkel aanknopingspunt" boden.
Met betrekking tot het vermoeden van betrokkenheid bij wapenhandel oordeelde de Afdeling dat "de bevindingen (…) niet van een zodanig gewicht [zijn] dat zij het besluit zelfstandig kunnen dragen."
De Afdeling concludeerde als volgt:
"Op grond van het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de bevindingen van het Bureau zoals ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit, onvoldoende steun bieden voor de conclusie dat sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b. van de Wet BIBOB. Het besluit had daarom niet op de adviezen van het Bureau mogen worden gebaseerd."
1.14 Bij brief van 18 maart 2008 heeft de burgemeester het intrekkingsbesluit van 21 februari 2007 ter zake van de panden [adres] ingetrokken. Tevens heeft de burgemeester het besluit van 27 juni 2007 tot weigering van een vergunning voor het pand [adres] ingetrokken.
1.15 De verhuur door [appellant] van kamers aan prostituees is in de hier ter zake doende periode niet belemmerd geweest.
1.16 In een medio 2008 afgedrukt verslag van een vraaggesprek dat een journalist van het tijdschrift Nieuwe Revu in verband met de vergunningskwestie met [appellant] voerde, wordt [appellant] met naam en toenaam genoemd, is zijn foto afgebeeld en staat onder meer te lezen:
"Dat [appellant] vroeger geen lekkerdje was, daar windt hij geen doekjes om. 'Ik was die wilde Joegoslaaf hè. Ik zat in de kickbokswereld en heb een roerig verleden.' In 1992 kwam hij voor het laatst met justitie in aanraking. Een jaar later werd hij in hoger beroep veroordeeld wegens onder andere geweldpleging en wapenbezit tot drieënhalf jaar gevangenisstraf."