ECLI:NL:GHARL:2013:BY9334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.116.424/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verkoop gezamenlijke woning na beëindiging relatie met afwijzing vordering tot benoeming andere makelaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hadden gehad en gezamenlijk eigenaar waren van twee woningen. De man, appellant, had in eerste aanleg een vordering ingesteld om medewerking te verkrijgen van de vrouw, geïntimeerde, voor de verkoop van hun gezamenlijke woning na het beëindigen van hun relatie. De voorzieningenrechter had in een kort geding op 12 oktober 2012 al een uitspraak gedaan, maar de man was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De man vorderde onder andere dat het hof zou bepalen dat hij de makelaar [makelaar 1] kon inschakelen voor de verkoop van de woning, naast de door de vrouw ingeschakelde makelaar [makelaar 2]. Het hof oordeelde dat de vrouw niet verplicht was om mee te werken aan de benoeming van een andere makelaar, omdat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de afspraak met [makelaar 2] niet meer zou gelden. De man had niet aangetoond dat [makelaar 2] tekort was geschoten in zijn functie als makelaar.

Het hof concludeerde dat de vorderingen van de man niet toewijsbaar waren en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Tevens werd besloten dat de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd zouden worden, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten zouden dragen. De uitspraak werd gedaan op 22 januari 2013, waarbij de rechters J.M. Rowel-van der Linde, H. de Hek en A.M. Koene betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.424/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 136110 / KG ZA 12-270)
arrest van de eerste kamer van 22 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg eiser
hierna: [appellant],
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. de Graaf, kantoorhoudend te Winschoten.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 12 oktober 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 november 2012 (met grieven en producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellant] luidt:
"te bepalen dat het vonnis d.d. 12 oktober 2012 van de rechtbank te Groningen wordt vernietigd en te bepalen dat uw Hof
de man machtigt om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de opdracht tot (collegiale) verkoop door [makelaar 1] (en de heer [makelaar 2]) van de woning aan [adres 1] en te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw tot het mede in verkoop geven van het onroerend goed aan makelaardij [naam] vertegenwoordigt door [makelaar 1] naast de door de vrouw ingeschakelde makelaar [makelaar 2]:
Te bepalen dat de toe te wijzen machtiging "om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van bovengenoemde onroerend zaak, tevens omvat de bevoegdheid van de man om met de in te schakelen [makelaar 1] naast de door vrouw ingeschakelde makelaar [makelaar 2], de woning te betreden ten einde potentiële kopers rond te leiden die het pand willen bezichtigen, ook tegen de wil van de vrouw;
te bepalen dat de vrouw dient mee te werken aan een gefaseerde prijsverlaging zoals onderstaand weergegeven en geen hogere prijsbepaling op Funda mag blijven handhaven;
€ 285.000,- november tot en met december 2012
€ 275.000,- januari en februari 2013
€ 265.000,- maart en april
€ 249.000,- per 1 mei 2013
en/of op straffe van een dwangsom van € 1000,- voor iedere dag - of dagdeel dat gedaagde niet voldoet aan de inhoud van het vonnis;
één en ander uitvoerbaar bij voorraad met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure in beide instanties."
2.4 [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
3. Producties
Het hof zal geen rekening houden met de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties, nu [appellant] niet op deze producties heeft kunnen reageren. Uit wat hierna volgt, blijkt dat [geïntimeerde] door het buiten beschouwing laten van de producties niet in haar belangen wordt geschaad.
4. Wijziging van eis
Het hof stelt vast dat de door [appellant] in appel ingestelde vordering afwijkt van de vordering in eerste aanleg. [appellant] heeft zijn eis dan ook gewijzigd, overigens zonder deze eiswijziging aan te kondigen. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof ziet ook geen reden om de wijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten, zodat het recht zal doen op de gewijzigde eis.
5. De beoordeling
Vaststaande feiten
5.1 In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
5.2 Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die [in 2009] is geëindigd.
5.3 Partijen zijn eigenaar van twee onroerende zaken, te weten een woning aan [adres 1], waar [geïntimeerde] nu woont, en een woning aan [adres 2], waar [appellant] zijn intrek heeft genomen.
5.4 Beide woningen staan te koop. Partijen hebben makelaar [makelaar 2] te [plaats] (hierna: [makelaar 2]) de opdracht gegeven bij de verkoop van de woningen te bemiddelen. De bemiddelingsovereenkomst betreffende de woning te [adres 2] is vastgelegd in een bemiddelingsovereenkomst van 27 november 2009, die betreffende de woning te [adres 1] in een overeenkomst van 18 maart 2010.
5.5 [appellant] heeft in een brief van 26 juni 2012 aan [makelaar 2] te kennen gegeven het contract met hem te beëindigen met inachtneming van een termijn van twee maanden, omdat de werkzaamheden van [makelaar 2] geen resultaat hebben opgeleverd.
5.6 [makelaar 2] heeft [appellant] laten weten dat voor het beëindigen van de overeenkomst de medewerking van [geïntimeerde] nodig is en dat [geïntimeerde] de overeenkomst niet wenst te beëindigen.
5.7 [appellant] heeft een andere makelaar, makelaar [makelaar 1] van [naam] Makelaars te [plaats], opdracht gegeven te bemiddelen bij de verkoop van de woningen.
5.8 [geïntimeerde] heeft niet ingestemd met het verzoek van [appellant] om [makelaar 1] de gelegenheid te geven de woning te [adres 1] te bezichtigen.
5.9 [makelaar 1] heeft in augustus 2012 geadviseerd om voor de woning te [adres 1] een vraagprijs van € 249.000,-- te hanteren en voor de woning in [adres 2] van
€ 119.000,--. De vraagprijzen van de woningen bedroegen toen € 324.500,-- respectievelijk
€ 124.500,--.
Bespreking van de grieven
6.1 Het hof ziet reden eerst de grieven II en III te behandelen. Deze grieven betreffen de vordering van [appellant] die ertoe strekt dat ([geïntimeerde] er aan meewerkt dat) [makelaar 1] naast [makelaar 2] als makelaar optreedt. Bij de beoordeling van de grieven (en daarmee van de vordering) stelt het hof voorop dat partijen destijds hebben afgesproken om [makelaar 2] de opdracht te geven te bemiddelen bij de verkoop van de woning. Gelet op deze afspraak tussen partijen hoeft [geïntimeerde] in beginsel niet in te stemmen met de benoeming van een andere makelaar naast [makelaar 2]. Bijzondere feiten of omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat partijen niet langer zijn gebonden aan deze afspraak, heeft [appellant] niet gesteld. Dergelijke omstandigheden zouden gelegen kunnen zijn in het tekortschieten van [makelaar 2] in zijn functioneren als makelaar. Het enkele feit dat de woningen, na enkele jaren, nog niet zijn verkocht, is daartoe, mede gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt, onvoldoende. Dat de woningen nog niet zijn verkocht, betekent niet dat [makelaar 2] als makelaar ondermaats heeft gepresteerd. [appellant] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat [makelaar 2] onvoldoende inspanningen heeft verricht. Dat [makelaar 2] een hogere vraagprijs adviseert dan [makelaar 1] betekent niet dat de door [makelaar 2] geadviseerde vraagprijs niet correct zou zijn. Indien [appellant] dat al heeft willen stellen, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat de vraagprijs van de woning in [adres 1] inmiddels fors is verlaagd, naar € 275.000,--.
6.2 Nu geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat partijen niet langer zijn gehouden aan de afspraak dat [makelaar 2] als makelaar zal optreden, staat het [geïntimeerde] vrij om geen medewerking te verlenen aan een optreden van [makelaar 1] als makelaar naast [A]. De daartoe strekkende vordering van [appellant] is niet toewijsbaar.
6.3 De grieven II en III falen.
6.4 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ook de vordering van [appellant] tot medewerking door [geïntimeerde] aan een lagere verkoopprijs voor de woning te [adres 1] niet toewijsbaar is. Grief I, die zich keert tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van deze vordering, faalt dan ook.
6.5 De vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop door [makelaar 1] van de woning is, alleen al vanwege het feit dat [geïntimeerde] niet hoeft mee te werken aan verkoop van de woning door [makelaar 1], niet toewijsbaar.
6.6 De grieven falen. De (gewijzigde) vorderingen zijn niet toewijsbaar. Het vonnis van de voorzieningenrechter kan worden bekrachtigd.
6.7 Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en het geschil voortvloeit uit het eindigen van deze relatie, zal het hof de proceskosten van het hoger beroep compenseren.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, H. de Hek en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
22 januari 2013 in bijzijn van de griffier.