ECLI:NL:GHARL:2013:BY8361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.140/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenoverdracht en afwikkeling financiële verhouding tussen de overgedragen vennootschap en die van verkoper

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van SAT Holding B.V. tegen een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betrof een geschil over de afwikkeling van een financiële verhouding tussen SAT Holding B.V. en de geïntimeerde, die voortvloeide uit een aandelenoverdracht. SAT vorderde betaling van een bedrag van € 186.663,-, vermeerderd met rente, op basis van een rekening-courant verhouding die was ontstaan tijdens hun samenwerking. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering afgewezen, waarbij zij het verweer van de geïntimeerde had gehonoreerd, die stelde dat zij kwijting had gekregen op basis van een vaststellingsovereenkomst.

Het hof oordeelde dat de rechtbank niet alle relevante delen van de overeenkomst had geciteerd en dat de uitleg van de overeenkomst cruciaal was voor de beoordeling van de vordering. Het hof paste de Haviltex-maatstaf toe, die vereist dat de uitleg van contractuele bepalingen plaatsvindt aan de hand van de bedoeling van partijen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat SAT afstand had gedaan van haar vordering uit hoofde van de rekening-courant. De grieven van SAT werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank.

De beslissing van het hof was dat de vorderingen van SAT alsnog werden toegewezen, en de geïntimeerde werd veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige contractuele bepalingen, vooral in commerciële geschillen tussen professionele partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.091.140/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 176490/ HA ZA 10-1343)
arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken van 15 januari 2013
in de zaak van
SAT HOLDING B.V.,
gevestigd te Zwolle,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: SAT,
advocaat: mr. S.J.B. Drijber, kantoorhoudende te Velp,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.G. Smink, kantoorhoudende te Zwolle,
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen het vonnis uitgesproken op 19 januari 2011 en 11 mei 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 juni 2011 is door SAT hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 11 mei 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 26 juli 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (zaaknummer/rolnummer 176490/ HA ZA 10-1343) tussen partijen gewezen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende: [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SAT Holding BV te voldoen een bedrag van € 186.663 te vermeerderen met de contractuele althans de wettelijke handelsrente over € 186.663 te rekenen vanaf 16 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, de beslagkosten daaronder begrepen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep;
II. SAT te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op het pleitdossier.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
SAT heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten
1.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.5) feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling is geen grief gericht, zodat samen met wat verder is gesteld en onvoldoende weersproken en voor zover in hoger beroep van belang het volgende vaststaat.
1.2. [Beheer A], [Beheer B] en [Beheer C] hebben tezamen het gehele geplaatste kapitaal in SAT gehouden, respectievelijk tachtig aandelen, twintig aandelen en tachtig aandelen.
1.3. Tot 26 januari 2009, de datum waarop de na te melden vaststellingsovereenkomst werd gesloten, waren bestuurders van SAT: [Beheer C] en [Beheer B]. Per die datum is [Beheer C] met onmiddellijke ingang afgetreden als bestuurder. [Beheer C] heeft voorts de door haar gehouden aandelen in SAT verkocht aan [Beheer A] en [Beheer B], tegen een bij bindend advies door drie bindend adviseurs vastgestelde koopprijs. Deze drie adviseurs waren [adviseur 1], [adviseur 2] en
[adviseur 3].
1.4. Op 26 januari 2009 is (in tienvoud) een vaststellingsovereenkomst opgemaakt (hierna: de overeenkomst), waarvan de rechtbank een kopie aan haar vonnis heeft gehecht. Partijen bij die overeenkomst zijn:
- ondergetekende sub 1.A.: [Beheer A];
- ondergetekende sub 1.B.: [X];
- ondergetekende sub 2.A.: [Beheer B];
- ondergetekende sub 2.B.: [Y];
- ondergetekende sub 3.A.: [Beheer C];
- ondergetekende sub 3.B.: [Z];
- ondergetekende sub 4.: SAT Onroerend Goed B.V.;
- ondergetekende sub 5.: SAT Coevorden B.V.;
- ondergetekende sub 6.: SAT Zwolle B.V.;
- ondergetekende sub 7.: SAT Holding B.V.
1.5. SAT Onroerend Goed B.V. (ondergetekende sub 4) heeft op 31 augustus 2009 haar statutaire naam gewijzigd in [geïntimeerde]
1.6. De overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
“In aanmerking nemende:
(…)
5. Alle ondergetekenden wensen ter beslechting van al hun geschillen, alsmede ter beëindiging van de in verband daarmee aanhangige kortgedingprocedure en de inmiddels ook aangevangen procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, een minnelijke regeling te treffen, waarbij onder andere de genoemde procedures definitief worden beëindigd en de partijen over en weer afstand doen van al hun vorderingen over en weer en de daartegen aangevoerde verweren.
6. Andere geschilpunten tussen de ondergetekenden betreffen de waarde waarvoor de door ondergetekende sub 3A gehouden aandelen in SAT Holding B.V. kunnen worden overgenomen door de ondergetekende sub 1A en 2A en betreffen de vergoeding die door SAT Zwolle B.V. moet worden betaald voor het beëindigen van de met [Beheer C] lopende managementovereenkomst én het beëindigen van het bestuurderschap van de ondergetekende sub 3A bij SAT Holding B.V.
7. Partijen verschilden ook van mening over de vraag of en voor wier rekening een aantal werkzaamheden moesten worden uitgevoerd aan het pand aan [adres].
8. De ondergetekenden hebben minnelijke regelingen getroffen, in dier voege dat zij overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van vorenbedoelde managementovereenkomst én het neerleggen door [Beheer C] van haar functie als bestuurder van SAT Holding B.V.
9. De ondergetekenden zijn verder bij wege van minnelijke regeling overeengekomen dat de verkoopprijs van de door ondergetekende sub 3A over te dragen aandelen in SAT Holding B.V. bij wege van bindend advies zal worden vastgesteld door een drietal deskundigen/accountants (RA/AA).
10. De ondergetekenden hebben overeenstemming bereikt over de verkoop en eigendomsoverdracht van het pand aan [adres].
11. De ondergetekenden wensen de minnelijke regelingen ter zake genoemde geschillen hierbij vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. BW.
en verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1 – Onderwerp van de vaststellingsovereenkomst
Deze vaststellingsovereenkomst heeft allereerst betrekking op alle onderlinge procedures, geschillen, vorderingen, tegenvorderingen en aanspraken verband houdend met – de beëindiging van – hun samenwerking in SAT Holding B.V., SAT Zwolle B.V. en SAT Coevorden B.V., de overdracht van de onroerende zaak aan [adres] en – de voortzetting - van de huurovereenkomst tussen SAT Onroerend Goed B.V. en SAT Zwolle B.V.
Artikel 2 – Beëindiging procedures en geschillen (…)
Artikel 3 – Beëindiging managementovereenkomst en bestuursfunctie (…)
Artikel 4 – Overdracht aandelen SAT Holding B.V./Bindend advies verkoopwaarde/verkoopprijs (…)
Artikel 5 – Overdracht onroerende zaak aan [adres]/huurovereenkomst Zwolle (…)
Artikel 6 – Moment uitbrengen bindend advies/medewerking partijen (…)
Artikel 7 – Besluiten (…)
Artikel 8 – Overig (…)”
2. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1. SAT vordert – samengevat – betaling door [geïntimeerde] van een bedrag van € 186.663,-, vermeerderd met rente. Die vordering baseert zij op een rekening-courant verhouding die dateert uit de tijd dat partijen nog samenwerkten en die bij brief van
16 augustus 2010 door SAT is opgezegd.
2.2. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij weliswaar uit rekening-courant een schuld aan SAT heeft gehad maar dat haar daarvoor kwijting is verleend in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst.
2.3. De rechtbank heeft het verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd en de vorderingen afgewezen met veroordeling van SAT in de kosten van de procedure.
3. Grief I ten dele
3.1. In de eerste grief maakt SAT er bezwaar tegen dat de rechtbank bij de vastgestelde feiten niet alle (volgens SAT) relevante delen van de overeenkomst heeft geciteerd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.2. Het is aan de rechter te bepalen welke delen van de overeenkomst hij wel en niet uitdrukkelijk citeert in zijn vonnis. Uit de omstandigheid dat de rechtbank een kopie van de gehele overeenkomst aan haar vonnis heeft gehecht, volgt echter dat zij met de gehele tekst daarvan rekening heeft gehouden. De geciteerde tekstdelen nemen slechts in zoverre een bijzondere plaats in dat [geïntimeerde] met name op deze bepalingen heeft gewezen.
3.3. Overigens mist SAT belang bij grief I daar het haar in hoger beroep vrij staat alle feiten en omstandigheden en ook ieder deel van de overeenkomst aan te voeren waarvan zij dat zinvol acht ter onderbouwing van haar vordering, hetgeen zij overigens ook heeft gedaan. Grief I faalt in zoverre.
4. Grief I voor het overige en de grieven II t/m V
4.1. In grief I voor het overige en in de grieven II t/m V gaat SAT in op de uitleg van de overeenkomst. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat SAT een vordering op haar had. Zij stelt echter dat deze door de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst teniet is gegaan. Voor de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan dit bevrijdende verweer rusten op [geïntimeerde] de stelplicht en zo nodig de bewijslast. In de onderhavige zaak betekent dat, dat [geïntimeerde] zal moeten aangeven op welke bepalingen van die overeenkomst zij zich beroept en waarom die bepalingen dienen te leiden tot afwijzing van de vordering.
4.3. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gewezen op punt 5 van de considerans en artikel 1 van de overeenkomst (hierna kortheidshalve punt 5 en artikel 1). In haar memorie van antwoord in hoger beroep herhaalt zij die verwijzing. Naar andere bepalingen van de overeenkomst heeft zij slechts verwezen voor zover relevant voor de uitleg van punt 5 en artikel 1.
4.4. Volgens SAT heeft zij noch in punt 5 noch in artikel 1, ook niet in hun context gelezen, aan [geïntimeerde] kwijting verleend van de rekening-courant schuld.
4.5. Centraal staat dus hoe punt 5 en artikel 1 moeten worden uitgelegd. Die uitleg dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635), zoals de Hoge Raad die heeft uitgewerkt in zijn arrest van 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2004, 34. Van belang is daarbij dat het gaat om een vaststellingsovereenkomst betreffende een commercieel geschil (de beëindiging van een zakelijke relatie), tussen twee gelijkwaardige professionele partijen, die bij de totstandkoming van de overeenkomst werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden.
4.6. Onder die omstandigheden dient de rechter een voorshands oordeel te geven aangaande de uitleg van de uit te leggen bepalingen en dient hij vervolgens te beoordelen of de partij op wie hier de bewijslast rust ([geïntimeerde]), voldoende heeft gesteld om tot bewijs te worden toegelaten van feiten en omstandigheden die steun geven aan de door haar bepleite uitleg (HR 29 juni 2007, LJN: BA4909, NJ 2007, 576) en HR 19 januari 2007,
LJN AZ3178, NJ 2007, 575).
4.7. In het licht van die uitlegregels zal het hof eerst langs grammaticale weg een voorshands oordeel geven aangaande de betekenis van de twee genoemde bepalingen, die hier gemakshalve worden herhaald:
5. Alle ondergetekenden wensen ter beslechting van al hun geschillen, alsmede ter beëindiging van de in verband daarmee aanhangige kortgedingprocedure en de inmiddels ook aangevangen procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, een minnelijke regeling te treffen, waarbij onder andere de genoemde procedures definitief worden beëindigd en de partijen over en weer afstand doen van al hun vorderingen over en weer en de daartegen aangevoerde verweren.
en
Artikel 1 – Onderwerp van de vaststellingsovereenkomst
Deze vaststellingsovereenkomst heeft allereerst betrekking op alle onderlinge procedures, geschillen, vorderingen, tegenvorderingen en aanspraken verband houdend met – de beëindiging van – hun samenwerking in SAT Holding B.V., SAT Zwolle B.V. en SAT Coevorden B.V., de overdracht van de onroerende zaak aan [adres] en – de voortzetting van de huurovereenkomst tussen SAT Onroerend Goed B.V. en SAT Zwolle B.V.
4.8. Punt 5 maakt onderdeel uit van de considerans en volgt op de aanhef: “In aanmerking nemende:". Artikel 1 is onderdeel van hetgeen is overeengekomen en volgt op de aanhef: "en verklaren het volgende te zijn overeengekomen:"
4.9. Zowel onder 5 als in artikel 1 wordt de omvang van de werking van de overeenkomst, waarop deze betrekking heeft, geregeld. In beide tekstdelen komt het woord 'vorderingen' voor. In punt 5: "partijen over en weer afstand doen van al hun vorderingen over en weer en de daartegen aangevoerde verweren."
In artikel 1: "heeft allereerst betrekking op (…) vorderingen (…) verband houdend met – de beëindiging van – hun samenwerking (…), de overdracht van de onroerende zaak (…)en – de voortzetting van de huurovereenkomst.
(De onderstrepingen zijn aangebracht door het hof.)
4.10. Bij punt 5 valt op dat partijen kennelijk slechts afstand van hun vorderingen wensen te doen voor zover het gaat om tussen hen bestaande geschillen. Anders zou immers de toevoeging “daartegen aangevoerde verweren” betekenisloos zijn. Zulks nemen zij echter (slechts) in aanmerking, wat zij vervolgens overeenkomen is bepaald onder de aanhef verklaren het volgende te zijn overeengekomen.
4.11. In artikel 1 is het begrip “alle vorderingen” weliswaar geplaatst in een ruimere context, te weten vorderingen verband houdend met (de beëindiging van) de samenwerking, de overdracht van het pand en de voortzetting van de huurovereenkomst. Hier wordt echter van het doen van afstand niet gesproken.
4.12. Deze bepaling zou de opmaat kunnen vormen naar een andere bepaling waarin in afstand van recht wordt gedaan maar een beroep door [geïntimeerde] op een dergelijke bepaling is niet gedaan en ook anderszins is het hof niet gebleken dat de overeenkomst een dergelijke bepaling bevat.
4.13. Nu het hier gaat om een naar bestaan en omvang niet betwist vorderingsrecht van € 186.663,- mag van partijen verwacht worden dat zij het doen van afstand van een dergelijk recht uitdrukkelijk en eenduidig in de overeenkomst verwoorden. Van een dergelijke eenduidigheid en uitdrukkelijkheid is hier echter geen sprake.
4.14. Mede gezien de consequenties die het verlies van een dergelijke vordering heeft, brengt een redelijke taalkundige uitleg met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat SAT in de vaststellingsovereenkomst geen afstand heeft gedaan van haar vordering voortvloeiend uit de rekening-courant verhouding tussen partijen.
4.15. Daarmee komt het hof toe aan de vraag of door [geïntimeerde] feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit, ondanks de voorshands door taalkundige uitleg aan de genoemde bepalingen toe te kennen betekenis, voortvloeit dat SAT in de overeenkomst toch afstand heeft gedaan van haar vordering uit hoofde van rekening-courant.
4.16. Naast de verwijzing naar de hiervoor uitgelegde bepalingen heeft [Beheer C] er slechts op gewezen dat zij zich bij het tot stand komen van de overeenkomst op het standpunt heeft gesteld dat zij geen “losse eindjes” wilde. Er vanuit gaande dat een dergelijke opmerking gemaakt is, overweegt het hof het volgende. De opmerking dat er geen 'losse eindjes' gewenst zijn, betekent naar normaal gangbaar spraakgebruik niet, zoals [geïntimeerde] ingang wil doen vinden, dat er niets meer betaald hoeft te worden betaald. Dat is ook niet in overeenstemming met de gecontinueerde huurrelatie tussen partijen en de nog te betalen koopprijs van de aandelen waarvan de omvang, bij het tot stand komen van de overeenkomst, nog niet vaststond.
4.17. Aan de uitdrukking "geen losse eindjes" komt eerder de betekenis toe dat er geen sprake is van 'nog ongeregelde zaken' in de zin van resterende onduidelijkheden in de rechtsverhouding tussen partijen. [geïntimeerde] kan in redelijkheid niet staande houden dat haar rekening-courant schuld aan SAT een nog ongeregelde kwestie was in vorenbedoelde zin. Aangaande het bestaan, de aard en de omvang van die schuld bestond tussen partijen geen discussie.
4.18. Uit het vorenstaande volgt dat geen danwel onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die een uitleg van de overeenkomst rechtvaardigen in de door [geïntimeerde] voorgestane zin. Om die reden houdt het hof vast aan zijn hiervoor onder 4.14. voorshands gegeven grammaticale uitleg van de omstreden bepalingen. SAT heeft aan [geïntimeerde] geen kwijting verleend voor de vordering uit rekening-courant. De grieven I (slot) en II tot en met V slagen.
4.19. Tegen de gevorderde contractuele rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd.
5. Slotsom
Nu de grieven I (slot) en II tot en met V slagen zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Het hof zal opnieuw rechtdoende en de vorderingen van SAT alsnog toewijzen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Wat het salaris voor de advocaat betreft: in eerste aanleg (2 punten, tarief V) en in hoger beroep (4 punten, tarief V).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 11 mei 2011 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan SAT te betalen een bedrag van € 186.663,- vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar vanaf 1 september 2010 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die aan de zijde van SAT op € 4.178,89 aan verschotten en € 2.842,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van SAT tot aan deze uitspraak op € 4.791,81 aan verschotten en € 10.528,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, G. van Rijssen en W.J. Overtoom en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
15 januari 2013 in bijzijn van de griffier.