4.8. Punt 5 maakt onderdeel uit van de considerans en volgt op de aanhef: “In aanmerking nemende:". Artikel 1 is onderdeel van hetgeen is overeengekomen en volgt op de aanhef: "en verklaren het volgende te zijn overeengekomen:"
4.9. Zowel onder 5 als in artikel 1 wordt de omvang van de werking van de overeenkomst, waarop deze betrekking heeft, geregeld. In beide tekstdelen komt het woord 'vorderingen' voor. In punt 5: "partijen over en weer afstand doen van al hun vorderingen over en weer en de daartegen aangevoerde verweren."
In artikel 1: "heeft allereerst betrekking op (…) vorderingen (…) verband houdend met – de beëindiging van – hun samenwerking (…), de overdracht van de onroerende zaak (…)en – de voortzetting van de huurovereenkomst.
(De onderstrepingen zijn aangebracht door het hof.)
4.10. Bij punt 5 valt op dat partijen kennelijk slechts afstand van hun vorderingen wensen te doen voor zover het gaat om tussen hen bestaande geschillen. Anders zou immers de toevoeging “daartegen aangevoerde verweren” betekenisloos zijn. Zulks nemen zij echter (slechts) in aanmerking, wat zij vervolgens overeenkomen is bepaald onder de aanhef verklaren het volgende te zijn overeengekomen.
4.11. In artikel 1 is het begrip “alle vorderingen” weliswaar geplaatst in een ruimere context, te weten vorderingen verband houdend met (de beëindiging van) de samenwerking, de overdracht van het pand en de voortzetting van de huurovereenkomst. Hier wordt echter van het doen van afstand niet gesproken.
4.12. Deze bepaling zou de opmaat kunnen vormen naar een andere bepaling waarin in afstand van recht wordt gedaan maar een beroep door [geïntimeerde] op een dergelijke bepaling is niet gedaan en ook anderszins is het hof niet gebleken dat de overeenkomst een dergelijke bepaling bevat.
4.13. Nu het hier gaat om een naar bestaan en omvang niet betwist vorderingsrecht van € 186.663,- mag van partijen verwacht worden dat zij het doen van afstand van een dergelijk recht uitdrukkelijk en eenduidig in de overeenkomst verwoorden. Van een dergelijke eenduidigheid en uitdrukkelijkheid is hier echter geen sprake.
4.14. Mede gezien de consequenties die het verlies van een dergelijke vordering heeft, brengt een redelijke taalkundige uitleg met zich dat voorshands moet worden aangenomen dat SAT in de vaststellingsovereenkomst geen afstand heeft gedaan van haar vordering voortvloeiend uit de rekening-courant verhouding tussen partijen.
4.15. Daarmee komt het hof toe aan de vraag of door [geïntimeerde] feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit, ondanks de voorshands door taalkundige uitleg aan de genoemde bepalingen toe te kennen betekenis, voortvloeit dat SAT in de overeenkomst toch afstand heeft gedaan van haar vordering uit hoofde van rekening-courant.
4.16. Naast de verwijzing naar de hiervoor uitgelegde bepalingen heeft [Beheer C] er slechts op gewezen dat zij zich bij het tot stand komen van de overeenkomst op het standpunt heeft gesteld dat zij geen “losse eindjes” wilde. Er vanuit gaande dat een dergelijke opmerking gemaakt is, overweegt het hof het volgende. De opmerking dat er geen 'losse eindjes' gewenst zijn, betekent naar normaal gangbaar spraakgebruik niet, zoals [geïntimeerde] ingang wil doen vinden, dat er niets meer betaald hoeft te worden betaald. Dat is ook niet in overeenstemming met de gecontinueerde huurrelatie tussen partijen en de nog te betalen koopprijs van de aandelen waarvan de omvang, bij het tot stand komen van de overeenkomst, nog niet vaststond.
4.17. Aan de uitdrukking "geen losse eindjes" komt eerder de betekenis toe dat er geen sprake is van 'nog ongeregelde zaken' in de zin van resterende onduidelijkheden in de rechtsverhouding tussen partijen. [geïntimeerde] kan in redelijkheid niet staande houden dat haar rekening-courant schuld aan SAT een nog ongeregelde kwestie was in vorenbedoelde zin. Aangaande het bestaan, de aard en de omvang van die schuld bestond tussen partijen geen discussie.
4.18. Uit het vorenstaande volgt dat geen danwel onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die een uitleg van de overeenkomst rechtvaardigen in de door [geïntimeerde] voorgestane zin. Om die reden houdt het hof vast aan zijn hiervoor onder 4.14. voorshands gegeven grammaticale uitleg van de omstreden bepalingen. SAT heeft aan [geïntimeerde] geen kwijting verleend voor de vordering uit rekening-courant. De grieven I (slot) en II tot en met V slagen.
4.19. Tegen de gevorderde contractuele rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd.