ECLI:NL:GHARL:2013:9963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
TBS P13/0320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2013, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, die in een kliniek verblijft, heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging. Tijdens de zitting op 5 december 2013 zijn de advocaat van de terbeschikkinggestelde, mr. N.A. Heidanus, en de advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis, gehoord. De terbeschikkinggestelde zelf is niet verschenen.

Het hof heeft de relevante stukken en adviezen in overweging genomen, waaronder het advies van de reclassering, dat aanbeveelt de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling voort te zetten. De reclassering heeft aangegeven dat de terbeschikkinggestelde een terugval in psychotisch gedrag heeft gehad en nog niet volledig gestabiliseerd is. De raadsman heeft verzocht de vordering tot verlenging af te wijzen, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit volgens hem zijn overschreden.

De advocaat-generaal heeft geadviseerd de beslissing van de rechtbank te bevestigen, maar het hof is tot een ander oordeel gekomen. Het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen niet langer de verlenging van de terbeschikkingstelling vereist. Het hof concludeert dat het recidiverisico van de terbeschikkinggestelde voldoende kan worden beheerst door plaatsing in een GGZ-instelling onder de Wet BOPZ. Het hof vernietigt de beslissing van de rechtbank en wijst de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

TBS P13/0320
Beslissing d.d. 19 december 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [kliniek],
verder te noemen de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2013, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de nadere stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in openbare raadkamer van het hof van 16 september 2013;
- de tussenbeslissing van het hof van 30 september 2013;
- het advies van de Reclassering Nederland toezichtunit ’s-Hertogenbosch Zuid van 25 november 2013;
- de door de raadsman bij brief van 4 december 2013 toegezonden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2013, houdende een voorlopige machtiging tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het hof heeft ter zitting van 5 december 2013 gehoord mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, raadsman van de terbeschikkinggestelde, de deskundige [naam], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, Toezichtunit ’s-Hertogenbosch Zuid, en de advocaat-generaal mr. E.J. Julsing-Nijenhuis. De terbeschikkinggestelde is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen:

Het advies van de reclassering
Geadviseerd wordt de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling voort te zetten tot de volgende verlengingszitting. De terbeschikkinggestelde heeft een terugval in psychotisch gedrag gehad en is nog niet geheel gestabiliseerd. Het is voor de continuïteit van een eventuele civielrechtelijke opname beter als een BOPZ-machtiging niet wordt afgegeven naar aanleiding van een psychotisch incident, maar op basis van een stabiel toestandsbeeld van de terbeschikkinggestelde. Het stabiliseringsproces kan het beste worden ondersteund in de huidige klinische omgeving. De terbeschikkinggestelde dient in het kader van opgelegde voorwaarden voorlopig te verblijven in de Woenselse Poort.
Het standpunt van de raadsman van de terbeschikkinggestelde
De raadsman heeft verzocht de vordering tot verlenging af te wijzen. De grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit zijn inmiddels overschreden. Het traject met IFZ is nodeloos complicerend en vertragend geweest. De afgegeven voorlopige machtiging in het kader van de Wet BOPZ biedt een voldoende beveiligend kader voor het verlenen van zorg aan de terbeschikkinggestelde.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geadviseerd de beslissing van de rechtbank te bevestigen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien bij de eerstvolgende verlengingszitting blijkt dat de situatie van de terbeschikkinggestelde stabiel is, kan worden beoordeeld of de behandeling van de terbeschikkinggestelde in een civielrechtelijk kader kan worden voortgezet.
Het oordeel van het hof
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer de verlenging van de terbeschikkingstelling vereist en dat derhalve de vordering van het openbaar ministerie dient te worden afgewezen.
Het hof constateert op grond van de stukken en hetgeen bij het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen dat de terbeschikkinggestelde een chronisch psychiatrische patiënt is die blijvend op zorg en begeleiding is aangewezen. Het recidiverisico is naar het oordeel van het hof echter thans tot een zodanig niveau teruggebracht dat dit voldoende kan worden beheerst door plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een GGZ-instelling in het kader van de Wet BOPZ, waarvoor de rechtbank Oost-Brabant inmiddels een voorlopige machtiging heeft afgegeven. Het hof heeft hierbij, gelet op het huidige tweede lid van artikel 509t Wetboek van Strafvordering, acht geslagen op het feit dat bij beslissing van dit hof van 7 februari 2011 de verpleging van overheidswege reeds voorwaardelijk is beëindigd.
Het hof gaat ervan uit, mede gelet op het advies van psychiater Van Panhuis (“ eventuele plaatsing elders van de terbeschikkinggestelde binnen het kader van een BOPZ-maatregel, welke maatregel dan zeker wel een aantal keren verlengd zal moeten worden”), dat de thans verleende BOPZ-machtiging geen incidenteel karakter zal dragen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt de beslissing van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2013 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde];
wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr J.W. Rijkers en mr. J.P. Balkema als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en dr. W.J. Canton als raden,
in tegenwoordigheid van D.P. Post als griffier,
en op 19 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
Mr J.P. Balkema en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.