Uitspraak
[appellant],
in zijn hoedanigheid van curator van de stichting De Wieden,
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
30 november 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
financieelstaat:
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De grieven
- de contacten met de accountant onderhield;
- afspraken maakte met TNT over het postagentschap;
- de contacten met Wetland (eigenaar bedrijfsruimte) onderhield;
- de contacten met [leverancier] (kantoorinrichter) onderhield;
- deelnam aan alle interne vergaderingen;
- bedrijven bezocht;
- rechtstreeks met schuldeisers correspondeerde;
Waar het om gaat is of (ook) [appellant] bestuurlijke taken verrichte. Dat laatste staat voldoende vast.
ofzijn bestuurlijk handelen kennelijk onbehoorlijk was, is niet relevant welke drijfveren [appellant] tot dat gedrag brachten.
grief VIwordt betoogd dat het handelen van [appellant] en [A] niet de belangrijkste oorzaak van het faillissement was maar dat die oorzaak de aanvraag van het faillissement door [B] was. Artikel 2:138 BW stelt als vereiste voor de aansprakelijkheid van de bestuurders van de rechtspersoon dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Met de oorzaak van het faillissement in artikel 2:138 BW is uiteraard niet de aanvraag daarvan bedoeld, maar de feiten en omstandigheden die tot die aanvraag aanleiding hebben gegeven. [B] heeft het faillissement pas aangevraagd nadat hij al meerdere maanden geen salaris ontving van de stichting terwijl hij pas een uitkering van het UWV kon krijgen na faillietverklaring van de stichting. De oorzaak van het faillissement is derhalve gelegen in de bestaande tekorten waarvoor geen dekking bestond en zoals hiervoor is overwogen, is het ontstaan daarvan toe te rekenen aan onder meer [appellant]. Grief VI faalt.