ECLI:NL:GHARL:2013:9893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.032.015-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst tot levering van belichtingsinstallatie voor rozen en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een overeenkomst tot levering van een belichtingsinstallatie voor rozen. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, heeft de Coöperatie Agrifirm U.A. en Agrifirm B.V. aangeklaagd wegens wanprestatie. Het hof heeft de inhoud van een eerder tussenarrest van 21 augustus 2012 overgenomen en de verdere procedure besproken. Tijdens een comparitie van partijen op 6 december 2012 is overeengekomen dat de schadeposten conform het schadevergoedingsrecht behandeld zouden worden. De appellant heeft gegriefd tegen de door de rechtbank vastgestelde ongedaanmakingsverplichtingen en heeft betoogd dat alleen de kosten van herstel van de belichtingsinstallatie in mindering moeten worden gebracht op de aanneemsom. Het hof heeft geoordeeld dat de Coöperatie aansprakelijk is voor de schade die door gebrekkig materiaal is veroorzaakt en dat de appellant recht heeft op schadevergoeding. Het hof heeft de vorderingen van de appellant tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid toegewezen. De Coöperatie is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdere bespreking van de grieven aangehouden in afwachting van een comparitie waarin de deskundige [deskundige 1] zijn rapport nader zal toelichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.032.015/01
(zaaknummer rechtbank Assen 42064 / HA ZA 03-311)
arrest van de tweede kamer van 24 december 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen

1.Coöperatie Agrifirm U.A.,

gevestigd te Meppel,
hierna:
de Coöperatie,
2. Agrifirm B.V.,
gevestigd te Meppel,
hierna:
Agrifirm B.V.,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Agrifirm c.s.,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudend te Rotterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 augustus 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 6 december 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft [appellant] een akte overlegging productie genomen, waarbij hij de brief van Ir. J.P. [deskundige 4], verbonden aan DLV Plant, van 8 april 2010 heeft overgelegd. Agrifirm c.s. hebben daarna een antwoordakte genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Ter comparitie van 6 december 2012 hebben partijen verklaard dat zij zich erin kunnen vinden dat de schadeposten die in het geding aan de orde zijn door het hof worden behandeld conform het schadevergoedingsrecht en dat zij eventueel zullen worden vertaald als posten die in mindering zijn te brengen op de ongedaanmakingsverplichting van de zijde van [appellant].
2.2
Grief I in het principaal appelricht zich tegen de door de rechtbank vastgestelde ongedaanmakingsverplichtingen. [appellant] heeft aangevoerd dat slechts de kosten van herstel van de belichtingsinstallatie groot € 110.452,40 in mindering dienen te worden gebracht op de waarde van de door hem aan de Coöperatie te vergoeden installatie, zodat de Coöperatie van de aanneemsom een totaalbedrag van € 110.452,40 aan hem dient terug te betalen.
2.3
Het hof stelt voorop dat het [appellant] is toegestaan het tussenvonnis van 17 maart 2004 in dit hoger beroep te betrekken, nu hij, anders dan de Coöperatie, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot het instellen van tussentijds appel.
2.4
Blijkens het vonnis van 11 februari 2009 (zoals hersteld bij vonnis van 15 april 2009) is beslist dat op de door [appellant] aan de Coöperatie in het kader van zijn ongedaanmakingsverplichting terug te betalen aanneemsom van € 188.318,79 onder meer een schadevergoeding groot € 176.360,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2002, in mindering wordt gebracht. Uit dat vonnis volgt dat het bedrag van € 176.360,17 als volgt is opgebouwd:
- teeltschade groot € 194.308,95 berekend overeenkomstig het rapport van de deskundige [deskundige 1] (r.o. 7.1 van het vonnis van 11 februari 2009);
- een bedrag van € 70.000,- daarboven voor de door [A] aan de installatie verrichte werkzaamheden (r.o. 7.4 van het vonnis van 11 februari 2009);
- verminderd met de uitkering van Aegon aan [appellant] groot € 87.948,78 (r.o. 7.5 van het vonnis van 11 februari 2009).
2.5
Naast het bedrag van € 176.360,17 is op de terug te betalen aanneemsom nog in mindering gebracht:
- een bedrag van € 3.959,77 (expertisekosten, ofwel de kosten van vaststelling van de gebreken), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2003;
- een bedrag van € 6.422,- (buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2003;
en is de terug te betalen aanneemsom vermeerderd met de proceskosten ad € 8.038,84.
2.6
Allereerst wordt met de grief beoogd dat het gehele gevorderde bedrag aan herstelkosten groot € 110.452,40 in mindering zal komen op de terug te betalen aanneemsom. Dit onderdeel van de grief heeft betrekking op de door de deskundige [deskundige 1] vastgestelde herstelkosten en zal het door het hof onder grief IV in het principaal appel worden besproken.
2.7
Uit grief I in samenhang met de conclusie na tussenvonnis van 12 mei 2004 (onderdeel 9 en volgende) begrijpt het hof voorts dat volgens [appellant] geen andere kosten dan de herstelkosten in mindering dienen te komen op de door hem terug te betalen aanneemsom. De andere daarvan afgetrokken bedragen - de expertisekosten en de buitengerechtelijke kosten - dienen volgens hem te worden toegewezen op grond van (artikel 6:277 BW en) artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW.
2.8
Het hof oordeelt dat de kosten van de vaststelling van de gebreken aan de installatie en de buitengerechtelijke kosten niet in mindering behoren te komen op de door [appellant] aan de Coöperatie in het kader van de ongedaanmaking terug te betalen aanneemsom. Die kosten zijn immers niet gemaakt voor het herstellen van de installatie. Beoordeeld dient te worden of deze kosten op grond van wanprestatie van de Coöperatie kunnen worden toegewezen.
2.9
In het arrest van 22 maart 2006 is geoordeeld dat de tekortkoming van de Coöperatie die ontbinding rechtvaardigde, erin is gelegen dat zij gebrekkig materiaal in de installatie heeft verwerkt zonder erop te wijzen dat deze als geheel onveilig zou worden als niet spoedig onderdelen van de armaturen zouden worden vervangen. Onder 37 van dat arrest heeft het hof overwogen dat de Coöperatie diende in te staan voor de veiligheid van de installatie en dat het aan de Coöperatie als deskundig installateur was om maatregelen te nemen teneinde die veiligheid alsnog te bewerkstelligen. Het hof oordeelt dat nu niet gesteld of gebleken is dat die tekortkoming de Coöperatie niet kan worden toegerekend, de Coöperatie de schade dient te vergoeden die door deze tekortkoming voor [appellant] is veroorzaakt. Nu de voormelde verplichting van de Coöperatie tot vergoeding van [appellant] schade ex artikel 6:277 BW zich tevens uitstrekt tot de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW) en tot verkrijging van voldoening buiten rechte, zullen de vorderingen tot vergoeding van die kosten op grond van wanprestatie worden toegewezen.
2.1
[appellant] heeft erover geklaagd dat de rechtbank heeft beslist (r.o. 2.9 van het tussenvonnis van 5 juli 2006) dat de kosten van de vaststelling van de gebreken niet de door hem gevorderde € 13.959,07, maar € 3.959,77 zijn.
2.11
Het hof overweegt dat in de genoemde rechtsoverweging 2.9 is overwogen dat de post groot € 13.959,07 niet is weersproken en dat er geen aanwijzingen zijn dat die post ongegrond of ongerechtvaardigd is opgevoerd. Aangezien [appellant] € 13.959,07 heeft gevorderd en dit bedrag niet (ook niet in hoger beroep) is weersproken en er geen concrete aanwijzingen zijn dat het bedrag van € 13.959,07 onjuist of ongefundeerd is, zal het hof de vordering op dit punt toewijzen voor € 13.959,07, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 3 april 2003.
2.12
Tegen het bedrag voor buitengerechtelijke kosten groot € 6.422 is niet gegriefd, noch tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente. Het hof zal de Coöperatie eveneens veroordelen tot betaling van het bedrag van € 6.422,- vermeerderd met wettelijke rente met ingang van 3 april 2003.
2.13
Het hof overweegt samenvattend dat [appellant] ter nakoming van zijn ongedaanmakingsverplichting het bedrag van de aanneemsom € 181.318,79, minus de herstelkosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover, aan de Coöperatie dient te betalen. Verder zal de Coöperatie worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.959,07 en € 6.422,- aan schadevergoeding, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 3 april 2003.
2.14
De overige vorderingen (IV, V, VI VII, VIII deels en IX van de conclusie na tussenvonnis tevens wijziging eis van 12 mei 2004) zullen in hoger beroep op basis van het schadevergoedingsrecht worden beoordeeld en komen aan de orde bij de bespreking van de grieven III en IV in het principaal appel.
2.15
De grief slaagt in zoverre.
2.16
Grief II in het principaal appelklaagt erover dat in het vonnis van 11 februari 2009 de door [appellant] gevorderde vergoeding voor de directe schade van de branden 1, 2 en 4, zijnde respectievelijk € 4.199,70 (ten onrechte wordt in de memorie van grieven gesproken over € 41.199,70), € 907,56 en € 8.018,77 niet aan hem is toegekend. Dit terwijl de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 van het tussenvonnis van 5 juli 2006 heeft overwogen dat die schadeposten toegewezen zouden worden.
2.17
Voor het geval het hof mocht oordelen dat de rechtbank door zich te baseren op de rapportage van deskundige [deskundige 1] ten onrechte niet de door [appellant] toegekende schadevergoeding heeft toegekend richt
(de voorwaardelijke) grief B in het incidenteel appelzich tegen rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 5 juli 2006. De toewijzing van de daarin opgenomen bedragen is volgens de Coöperatie - gelet op het latere rapport van deskundige [deskundige 1] - voorbarig en onjuist geweest. De vergoeding van directe schade als gevolg van de eerste brand kan volgens de Coöperatie hoe dan ook niet worden toegewezen nu dit waarschijnlijk geen brandschade was, maar schade ten gevolge van elektriciteitsuitval.
2.18
Het hof overweegt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van
5 juli 2006 heeft geoordeeld dat de vordering tot vergoeding van deze schade zal worden toegewezen. Deze rechtsoverweging bouwt voort op rechtsoverweging 4.15 van het vonnis van 17 maart 2004, waarin reeds is overwogen dat (onder meer) deze posten voor vergoeding in aanmerking komen. Nu deze eindbeslissing in het vonnis van 17 maart 2004 niet meer door de Coöperatie kan worden bestreden, is het hof aan die eindbeslissing gebonden. Dit betekent dat de Coöperatie niet in de voorwaardelijke grief B in het incidenteel appel kan worden ontvangen.
2.19
Het voorgaande brengt met zich dat de gevorderde bedragen van € 4.199,70, € 907,56 en € 8.018,77 in rechte niet meer aantastbaar zijn toegewezen. Voor zover is aangevoerd dat de schade op 22 oktober 2001 geen brandschade was, verwijst het hof naar hetgeen hierover onder 1 van het tussenarrest van 21 augustus 2012 (ontvankelijkheid) is overwogen.
2.2
Het hof is nog niet overtuigd dat het deskundigenrapport - waarop de rechtbank zich bij de vaststelling van het schadebedrag van € 176.176.36 heeft gebaseerd - de directe brandschade ter zake de branden 1, 2 en 4 omvat en zal aan de deskundige [deskundige 1] in het kader van de hierna te gelasten comparitie vragen dit toe te lichten.
2.21
De verdere bespreking van grief II in het principaal appel zal in afwachting daarvan worden aangehouden.
2.22
Grief III in het principaal appelricht zich tegen rechtsoverweging 2.12 in het vonnis van 5 juli 2006, waarin is geoordeeld dat de rapportage van [deskundige 3] onvoldoende inzichtelijk is om te dienen als uitgangspunt voor de begroting van de schade. Volgens [appellant] is de kritiek van de Coöperatie op die rapportage onjuist en had de rechtbank die rapportage tot uitgangspunt moeten nemen. Ten onrechte heeft de rechtbank [deskundige 1] als deskundige benoemd.
2.23
Het hof constateert dat de grief uitmondt in het standpunt dat de deskundige [deskundige 1] niet benoemd had moeten worden. De processuele werkelijkheid is echter dat hij is benoemd. Daarmee heeft [appellant] bij zijn grief geen belang.
2.24
De grief faalt in zoverre.
2.25
Voor zover deze grief erover klaagt dat de rechtbank de door de deskundige [deskundige 1] berekende schade heeft toegewezen, komt dit in grief IV in het principaal appel aan de orde.
2.26
Grief IV in het principaal appelklaagt erover dat de rechtbank de schadevaststelling door de deskundige [deskundige 1] en de onderbouwing daarvan heeft gevolgd. [appellant] heeft het rapport van [deskundige 1] laten beoordelen door [deskundige 2] (verbonden aan Agro Expertiseburo), die de bevindingen van [deskundige 1] heeft voorgehouden aan [deskundige 3]. De bevindingen van [deskundige 2] en [deskundige 3] zijn neergelegd in de rapportage van [deskundige 2], die is overgelegd bij de conclusie na deskundigenbericht van 9 juli 2008. De verschillen in de uitkomsten van de rapportages van [deskundige 1] en [deskundige 3] zijn volgens [deskundige 2] zo exorbitant dat nader onderzoek gewenst is.
2.27
Het standpunt van [appellant] is dat het rapport van [deskundige 1] niet tot uitgangspunt voor de beoordeling kan worden genomen en dat de belangrijkste redenen hiervoor zijn dat is uitgegaan van verkeerde referenties en verkeerde teeltprognoses van het ras Euro Red. [appellant] heeft een aantal specifieke bezwaren tegen de zienswijze van de deskundige [deskundige 1] aangevoerd.
2.27.1
De door [deskundige 1] bij zijn berekening gehanteerde
referentieprijsis volgens [appellant] ten onrechte inclusief de door [appellant] gerealiseerde prijs. De referentieprijs is daardoor nadelig beïnvloed (onder meer pleitaantekeningen van 3 december 2008, onder 3)
2.27.2
Voor het bepalen van de
referentieproductieheeft [deskundige 1] volgens [appellant] ten onrechte de saldoberekeningen Red Berlin uit Kwin 2003-2004 gehanteerd. Uit het rapport van [deskundige 1] wordt volgens [appellant] niet duidelijk hoe de gemiddelde jaarproductie van de Euro Red van 140 takken/m2 is herleid. Volgens hem is dit uit de VBN (Vereniging van Bloemenveilingen in Nederland) aanvoerstatistieken niet te herleiden zonder dat men weet wat de totale "beteelbare oppervlakte" is geweest van alle aanvoerders Euro Red per periode of per jaar. [deskundige 1] geeft niet aan of deze essentiële oppervlakte informatie hem beschikbaar is gesteld. Voor zover [deskundige 1] die informatie heeft gehad en gebruikt bij het bepalen van het referentieproductieniveau zou [deskundige 1] aanvullend moeten weten welk deel getypeerd kan worden als oppervlakte met eerstejaarsgewas, aangezien rozen in het eerste productiejaar een lagere productie kennen. De productie van Euro Red ligt volgens [appellant] veeleer op 180 takken per m2. [deskundige 1] had het uitgangspunt van het referentieniveau op basis van Red Berlin eerder moeten verlaten, aangezien de door [appellant] gerealiseerde productie al in 2001 het niveau van 140 takken per m2 oversteeg, terwijl sprake was van een aanloopeffect in het eerste teeltjaar en brandschade vanaf 11-2001. [deskundige 1] had duidelijker moeten focussen op het feitelijk verloop van het productieniveau bij [appellant] indien het schadevoorval niet zou zijn opgetreden, aldus nog steeds [appellant].
2.27.3
Verder acht [appellant]
de herberekening niet juist uitgevoerd(pleitaantekeningen van 15 maart 2012 en rapport van [deskundige 4] van 8 april 2010):
- de gecorrigeerde productie wordt door [deskundige 1] in tabel 4 van zijn rapport gedefinieerd als productie. "% 2001-01". Volgens [appellant] is dit niet duidelijk en kan dit ook niet uit tabel 4 worden herleid. [deskundige 1] lijkt bij het corrigeren van de productie in de periode 11-2001 t/m periode 3-2002 het gerealiseerde productieniveau van het vorige jaar te hebben genomen, wat onjuist is en, gezien het bijzondere productieverloop in het eerste productiejaar, tot een te laag gecorrigeerd productieniveau leidt. De productie wordt in die periode zodanig gecorrigeerd dat deze een andere waarde geeft dan de door [appellant] gerealiseerde productie.
- [deskundige 1] gaat bij het berekenen van de gecorrigeerde productie voorbij aan het bijzondere productieverloop van een rozengewas in het eerste productiejaar.
- De gecorrigeerde productie houdt, anders dan [deskundige 1] heeft toegelicht, geen rekening met de referentieproductie. De gecorrigeerde productie in de periode 4-2002 t/m 10-2002 is exact gelijk aan de gerealiseerde productie in dezelfde periode in het jaar daarvoor. Vanaf 11-2002 t/m 3/2003 is de productie gelijk aan de berekende gecorrigeerde productie in het voorgaande jaar.
- De door [deskundige 1] in tabel 4 van zijn rapport gemaakte prijscorrectie is onjuist. Het prijsniveau had moeten worden berekend op basis van historische prijsinformatie. [deskundige 1] corrigeert de prijs echter op een niet te achterhalen wijze met als (vreemde) uitkomst dat de gemiddelde prijs van de gecorrigeerde productie lager uitkomt dan de gerealiseerde prijs.
2.27.4
Voor wat betreft het standpunt van [deskundige 1] dat er geen
schade door vervroegd rooienis, heeft [deskundige 1], doordat hij op een te laag schadebedrag uitkomt, vervolgens de conclusie getrokken dat er geen reden is om rooischade aan te nemen als gevolg van het vroeger moeten rooien van het gewas. Bij juiste uitgangspunten en juiste referentiecijfers is er een grote gevolgschade als gevolg van voortijdig rooien van het gewas. In 2003 is de kas leeg gesneden en bestaat de schade uit een lagere gemiddelde prijs. Bij het optreden van de door de deskundigen van [appellant] berekende (hogere) schade ligt het voor de hand dat, ook gezien het kwaliteitsverlies, het rooien meer dan noodzakelijk was, aldus nog steeds [appellant].
2.27.5
Daarnaast heeft [appellant] als specifiek bezwaar tegen de door [deskundige 1] op € 31.945,- vastgestelde herstelkosten aangevoerd dat onjuist en onbegrijpelijk is het oordeel van de rechtbank (r.o. 7.3 van het vonnis van 11 februari 2009) dat 453,5 uur van de in het rapport van [deskundige 3] van 15 april 2004 vastgestelde 727,5 uren die zijn gemaakt voor werkzaamheden om de installatie draaiende te houden, buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze zijn gemaakt vóór de branden. [appellant] heeft in onder meer (onderdeel 10 van) de conclusie na tussenvonnis tevens wijziging van eis van 12 mei 2004 gesteld dat het gaat om uren die zijn gemaakt om de installatie na de diverse branden te herstellen en weer bruikbaar te maken, zodat deze uren in de berekening van de herstelkosten moeten worden meegenomen.
2.28
Het standpunt van de Coöperatie is dat het rapport van [deskundige 1] dient te worden gevolgd. Volgens haar heeft [deskundige 1] zich gebaseerd op beschikbare en controleerbare gegevens en heeft hij de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd. Aldus heeft hij een geschikt referentiekader geschapen. Dat de door [appellant] gerealiseerde opbrengsten uit de referentie hadden moeten worden gehaald, levert volgens haar geen verklaring op voor het grote verschil in de door [deskundige 1] begrote en de door [appellant] begrote schade. Verder heeft [deskundige 1] in zijn rapport rekening gehouden met aanloop- en productiejaren. [deskundige 1] heeft voorts uitvoerig beargumenteerd waarom de door [appellant] aangevoerde redenen voor vroegtijdige vervanging van het gewas dit niet rechtvaardigden. De uitkomst van het rapport van [deskundige 1] komt overeen met de berekening van de door Aegon ingeschakelde deskundige, aldus nog steeds de Coöperatie.
2.29
Het hof overweegt dat voor de berekening van de herstelkosten en de schade in dit geding uiteenlopende deskundigenrapporten voorhanden zijn. Naast het deskundigenrapport van [deskundige 1] zijn er de deskundigenrapporten van [deskundige 3] van 19 december 2002, 18 maart 2003 en 15 april 2004, alsmede die van [deskundige 2] (Agro Expertiseburo) van 13 maart 2009 en 24 juni 2008, de rapporten van [deskundige 4] (DLV Plant) van 8 april 2010 en die van Neele Consultancy & Expertise van 25 oktober 2007.
2.3
Het hof stelt voorop dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing aangaande het al dan niet volgen van de bevindingen van deskundigen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Ingeval partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door hen geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van een door de rechter benoemde deskundige al dan niet aanvaardbaar achten, geldt het volgende. Indien de rechter in een geval waarin de opinie van andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundigen op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige, de zienswijze van deze deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Volgt de rechter echter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet, dan gelden in beginsel de gewone motiveringseisen en dient hij zijn oordeel dan ook van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken (vergelijk Hoge Raad 9 december 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BT2921).
2.31
[deskundige 1] heeft in zijn deskundigenrapport één schadeberekening gemaakt betreffende de periode vanaf november 2001 tot en met maart 2003. Dit oordeelt het hof verdedigbaar, aangezien de vier branden zich binnen die - relatief korte - periode hebben voorgedaan. De door [appellant] ingeschakelde deskundigen [deskundige 2] en [deskundige 4] maken tegen het maken van één schadeberekening geen bezwaar. Derhalve gaat het hof ervan uit dat één berekening kan worden gemaakt.
2.32
[appellant] heeft in het vorenstaande een aantal bezwaren tegen het deskundigenbericht opgeworpen. Het hof zal deze bezwaren in het onderstaande bespreken.
2.33
Het hof overweegt dat op bladzijde 1 van het deskundigenrapport van [deskundige 1] ten aanzien van de wijze van berekenen van de schade het volgende is opgenomen:
"
Op de eerder gemaakte berekening van de brand- en vervolgschade bij [appellant] zijn een aantal kanttekeningen te maken bij de gestelde uitgangspunten en is er grote kans op dubbeltellingen bij de omzet en productieschade. Ik heb daarom alle genoemde omzet en productieverliezen in één berekening samengevoegd. Hiervoor zijn voor de periode oktober 2001 tot en met eind maart 2003 de gerealiseerde productie en prijzen op basis van de preferentieperiode najaar 2000- najaar 2001 gecorrigeerd. Het gaat hier om de herberekening van:
• Directe brandschade, vraag 1 punt 1
• Rookschade, vraag 1 punt 2
• Schade luchtverontreiniging, vraag 1 punt 6
• Ethyleenschade, vraag 3
• Productieschade minder belichten, vraag 5 punt 1
• Omzetschade lagere prijzen, vraag 5 punt 2
• Productieschade loosvorming, vraag 5 punt 3
• Omzetschade rode roosdagen, vraag 5 punt 4.
Deze herberekening is gebeurd door het teeltseizoen najaar 2000 -2001 van [appellant] te vergelijken met dezelfde periode in een referentie en de zo gevonden prijs en productie verhouding in de opvolgende jaren aan te houden. De verhouding productie en prijs van het bedrijf [appellant] met een referentie geeft de kwaliteit van het bedrijf
van [appellant] weer. Als referentie voor de productie is de productie uit de saldobegroting uit KWIN 2003 - 2004 voor Red Berlin, aangepast voor de latere plantdatum en aangepast naar een jaarproductie van 140 tak/m2 per jaar. Dit is de gemiddelde productie van alle Eurored telers in de periode 2001 — 2003. Als referentie is de 4 wekenprijs van Eurored van de VBN van de betreffende periode gebruikt.
De berekening van de productie en omzet schade ziet er dan als volgt uit:
• De in het rapport van [deskundige 3] 31 augustus 2007 in bijlage 1 gemelde 4 weeks periode producties en prijzen zijn als uitgangspunt gebruikt. Deze zijn volgens [deskundige 3] gebaseerd op veilingbrieven van [appellant].
• De productie na de branden wordt dan gecorrigeerd voor de verhouding productie [appellant] -referentie voor 2000 - ‘01.
• Voor vaststelling van de gecorrigeerde prijzen na de brand wordt de VBN prijs vermenigvuldigd met de verhoudingsgetallen uit 2001.
• Voor de bedrijfsoppervlakte is gerekend met 30.580 m2.
• Door deze gecorrigeerde productie en gecorrigeerde prijs te vermenigvuldigen wordt berekend wat omzet had kunnen zijn, zonder de brand.
• Het verschil tussen deze berekende productie en omzet met de gerealiseerde productie wordt verondersteld de productie en omzetschade te zijn.
• Hierop moet nog een besparing op oogstarbeid, afzetkosten en belichtingskosten worden toegepast.
Er is geen berekening gemaakt met een vergelijkingsgroep als referentie, omdat er slechts drie Eurored telers zijn in onderhavige periode."
2.34
[deskundige 1] heeft aldus toegelicht dat hij een herberekening heeft gemaakt door de door [appellant] in de periode 11-2000 t/m 10-2001 gerealiseerde productie en prijs af te zetten tegen de door hem gehanteerde referentieproductie en referentieprijs, waarmee hij de kwaliteit van het bedrijf van [appellant] (de verhoudingsgetallen) heeft gevonden. De door [appellant] na de branden gerealiseerde productie en prijs worden vervolgens gecorrigeerd voor die verhouding. Uit tabel 4 van zijn rapport blijkt echter onvoldoende dat [deskundige 1] een herberekening op die basis heeft uitgevoerd. Aangaande bijvoorbeeld de periode 10-2002 kan het hof niet herleiden hoe de door [appellant] in die periode gerealiseerde productie van 281.380 takken met gemiddeld 9,1 tak per m2 op deze voet is gecorrigeerd in een productie van 419.480 takken. Daarbij valt op dat die gecorrigeerde productie even groot is als de gecorrigeerde productie in 10-2001. De door [appellant] in die periode gerealiseerde prijs van € 0,42 wordt (kennelijk 0,90 x de referentieprijs van € 0,392) gecorrigeerd in € 0,353 per tak, wat een lagere prijs is dan de prijs die [appellant] in 10-2002 heeft gerealiseerd.
2.35
Tussen partijen is niet in geschil dat de referentieperiode 11-2000 t/m 10/2001 een aanloopperiode omvat, waarin niet vol is geproduceerd en dat dit invloed heeft op de gehanteerde referentie. Uit het deskundigenrapport wordt, anders dan de Coöperatie heeft betoogd, niet voldoende duidelijk of en op welke wijze bij de berekening van de gecorrigeerde productie rekening is gehouden met de omstandigheid dat het referentiejaar 2000-2001 een aanloopjaar was.
2.36
Uit de door [deskundige 1] gevolgde methodiek lijkt te volgen dat de door [appellant] na de branden gerealiseerde prijs inderdaad is meegenomen in de referentieprijs op basis van de VBN- aanvoerstatistieken. Het hof wil de deskundige [deskundige 1] vragen toe te lichten of de door [appellant] gerealiseerde prijs daadwerkelijk is meegenomen in de referentieprijs, de reden hiervoor, en wat de gevolgen hiervan zijn voor de representativiteit van de aldus gevonden referentieprijs.
2.37
Wat betreft de door de deskundige [deskundige 1] vastgestelde herstelkosten van de installatie overweegt het hof dat daarvoor in het bedrag van € 194.308,95 een bedrag van € 31.945,- is opgenomen. Daarbovenop heeft de rechtbank een bedrag van € 70.000,- (2000 uren gewerkt door [A]) aan herstelkosten vastgesteld. Aldus is een totaalbedrag van € 101.945,- aan herstelkosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2002, in mindering gekomen op de door [appellant] terug te betalen aanneemsom.
2.38
Het hof overweegt dat in het deskundigenbericht het volgende is opgenomen:
"
4a: De kosten voor aanpassen van de installatie:
De kosten voor herstel c.q. het op orde brengen van de belichtingsinstallatie bestaat uit de volgende posten (rapport [deskundige 3] 15 4 2004):
1. Werk t.b.v. reparatie installatie 727,5 uur in 2000 tot en met 2002 = € 25.462.50
• Dit werk is op te delen in een gedeelte voor de branden en na de branden. De werkzaamheden voor de brand kunnen gezien worden als onderhoud en het afronden van werkzaamheden van de aanleg van de 2de belichting. Deze dienen buiten de schadeberekening gehouden te worden. In de periode tot het advies van Philips van 15 juli 2002 zijn deze werkzaamheden op dezelfde voet doorgezet. Voor de hele periode tot
17-07- 2002 is 453,5 uur. "
Hieruit blijkt niet hoe de deskundige [deskundige 1] tot het standpunt is gekomen dat 453,5 uur geen betrekking hebben gehad op herstelkosten, maar op onderhoud en afronden van de aanleg voorafgaand aan de branden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de branden zich reeds voor 17 juli 2002 hebben voorgedaan.
2.39
Het hof zal een (enkelvoudige) comparitie gelasten en aan de deskundige [deskundige 1] verzoeken op deze comparitie een nadere toelichting op zijn deskundigenrapport te geven als bedoeld in artikel 194 lid 5 Rv. Partijen zullen zich op deze comparitie door hun partijdeskundige(n) mogen laten bijstaan.
2.4
Ter dekking van de kosten van de deskundige [deskundige 1] ter zake van diens voorbereiding van en deelname aan de comparitie zal door partijen, ieder voor de helft, een voorschot (omtrent de hoogte waarvan genoemde deskundige zal worden verzocht zich uit te laten) moeten worden gestort. Omtrent de hoogte van dit voorschot zal nader worden beslist. De comparitie van partijen tevens deskundigenverhoor zal pas plaatsvinden nadat het voorschot door partijen is voldaan.
2.41
In afwachting daarvan zal het hof de bespreking van deze grief aanhouden.
2.42
Grief A in het incidenteel appelricht zich tegen rechtsoverweging 7.5 van het vonnis van 11 februari 2009 dat op de door de rechtbank berekende schade nog in mindering moet komen de uitkering van de verzekeraar van [appellant] groot € 87.948,78. In de toelichting op deze grief heeft de Coöperatie aangevoerd dat de door [appellant] ontvangen verzekeringsuitkeringen tezamen € 96.421,38 bedragen.
2.43
[appellant] heeft zich niet daartegen verweerd. Het hof zal daarom bij de beslissing over de gevorderde schadevergoeding in aanmerking nemen dat [appellant] ter zake de voor hem ontstane brandschade reeds een bedrag van € 96.421,38 van zijn verzekeraar heeft ontvangen.
2.44
De grief is terecht opgeworpen.
Slotsom
2.45
In afwachting van de te houden comparitie en de aldaar door [deskundige 1] te geven nadere toelichting op zijn deskundigenrapport zal het hof de verdere bespreking van de grieven aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de deskundige, [deskundige 1], zijn deskundigenrapport nader mondeling toe te lichten;
beveelt daartoe een verschijning van partijen - [appellant] in persoon, de Coöperatie deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van de raadslieden en de partijdeskundigen - welke mede zal strekken tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. G. van Rijssen;
bepaalt dat de deskundige [deskundige 1] uiterlijk op
dinsdag 21 januari 2014de kosten, verbonden aan het geven van een nadere toelichting op zijn deskundigenbericht zal opgeven;
bepaalt dat beide partijen na de opgave door de deskundige van diens kosten in de gelegenheid zullen worden gesteld zich hieromtrent uit te laten, waarna het hof bij arrest de datum waarop de comparitie van partijen zal plaatsvinden, zal vaststellen, de hoogte van het voorschot zal vaststellen en tevens de termijn, waarbinnen het voorschot door partijen, ieder voor de helft, moet zijn voldaan, zal bepalen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 21 januari 2014voor opgave door partijen van de verhinderdata van partijen zelf, de deskundige [deskundige 1], en – zonodig – van hun raadslieden en partijdeskundigen voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van de Coöperatie alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen,
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. G. van Rijssen en mr. W.J. Overtoom en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 december 2013.