ECLI:NL:GHARL:2013:9833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.085.618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroep op financieringsvoorbehoud in koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, vorderden een contractuele boete van € 15.750,- van de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. N. Brands, omdat zij naar hun mening ten onrechte en te laat een beroep hadden gedaan op het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst van een woning. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten in eerste aanleg afgewezen, wat hen ertoe bracht hoger beroep in te stellen.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld in de eerdere vonnissen overgenomen, met een correctie op een datum. De kern van het geschil was of de geïntimeerden tijdig het beroep op het financieringsvoorbehoud hadden ingeroepen. De appellanten stelden dat dit niet het geval was, omdat de datum van transport in de overeenkomst was gewijzigd en zij meenden dat het beroep op het voorbehoud na een bepaalde datum niet meer mogelijk was. Het hof oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden en de strekking van het financieringsvoorbehoud, het beroep op het voorbehoud door de geïntimeerden tijdig was gedaan.

Het hof concludeerde dat de appellanten niet konden stellen dat de geïntimeerden hun recht om het voorbehoud in te roepen hadden prijsgegeven, omdat er geen duidelijke mededeling van de geïntimeerden was dat de financiering rond was. De appellanten hadden ook niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de inspanningsverplichting om financiering te verkrijgen. Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, en werden de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.618
(zaaknummer rechtbank Zutphen 113072)
arrest van de tweede kamer van 24 december 2013
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma

[appellant sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [appellant sub 2],

wonende te [woonplaats],

3. [appellant sub 3],

wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. H.H. van Steijn,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1]

2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. N. Brands.
Appellanten zullen hierna [appellanten] (mannelijk enkelvoud) worden genoemd, geïntimeerden [geïntimeerden] (mannelijk enkelvoud).

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
8 september 2010 en 12 januari 2011 die de rechtbank Zutphen tussen [appellanten] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 april 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis, met dien verstande dat in rechtsoverweging 2.6 sprake is van een kennelijke verschrijving: voor 5 september 2009 moet worden gelezen: 5 augustus 2009.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In eerste aanleg heeft [appellanten] de veroordeling gevorderd van [geïntimeerden] tot betaling aan hem van een contractuele boete ter hoogte van € 15.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover alsmede tot betaling van een bedrag van € 200,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten. [appellanten] heeft aan die vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] ten onrechte en te laat de ontbindende voorwaarde heeft ingeroepen. [geïntimeerden] is ook na ingebrekestelling niet overgegaan tot nakoming, zodat hij de contractuele boete is verschuldigd. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen afgewezen.
4.2
[appellanten] heeft tegen het eindvonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Hij vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten.
4.3
[geïntimeerden] bestrijdt de grieven en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten], althans tot ontzegging van diens vordering in hoger beroep, met veroordeling van [appellanten], bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep, alsmede de nakosten.
4.4
[appellanten] voert twee grieven aan. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en leggen aan het hof in volle omvang de voor de beslissing van het geschil doorslaggevende vraag voor of [geïntimeerden] een succesvol beroep kon doen op de ontbindende voorwaarde van artikel 16.1 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst.
4.5
Daarbij is allereerst van belang tot wanneer een dergelijk beroep door [geïntimeerden] kon worden gedaan, nu de oorspronkelijk overeengekomen en in de schriftelijke koopovereenkomst vastgelegde datum van 17 juli 2009 is doorgehaald en is vervangen door de woorden: ”nader te bepalen” terwijl vast staat dat partijen geen nadere datum hebben afgesproken.
[appellanten] stelt zich op het standpunt dat, nu in de overeenkomst als transportdatum
1 augustus 2009 was opgenomen, [geïntimeerden] in geen geval later dan 31 juli 2009 een beroep op de ontbindende voorwaarde kon doen. Bij het verzoek om een ruimere termijn teneinde de financiering rond te krijgen -naar aanleiding waarvan de datum 17 juli 2009 is vervangen door de woorden: ”nader te bepalen”- heeft [geïntimeerden] niet gevraagd om ook de datum van transport te verplaatsen, waaruit [appellanten] heeft afgeleid en ook mocht afleiden dat een beroep op het financieringsvoorbehoud door [geïntimeerden] na 1 augustus 2009 niet meer aan de orde zou zijn, aldus [appellanten]. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. Naar het oordeel van het hof brengt, mede gelet op de strekking van het financieringsvoorbehoud -te weten dat de koper de mogelijkheid heeft de koop te ontbinden wanneer blijkt dat hij niet in staat is de woning te financieren, en niet (althans niet in de eerste plaats), zoals [appellanten] bepleit, om de verkoper de zekerheid te bieden dat de koop rond is -een redelijke uitleg ervan mee dat
-bij gebreke van een concrete datum tot wanneer het voorbehoud kon worden ingeroepen- dat tot de datum van levering mogelijk moet zijn. In het verlengde daarvan ligt het voor de hand dat verschuiving -nota bene op verzoek van [appellanten]- van de oorspronkelijke transportdatum van 1 augustus 2009 naar 7 augustus 2009, meebrengt dat daarmee ook de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde is verlengd tot de nieuwe transportdatum. Feiten of omstandigheden die mee kunnen brengen dat partijen over en weer andere verwachtingen mochten hebben, zijn door [appellanten] niet gesteld en blijken ook niet uit de gedingstukken. Een en ander betekent dat het inroepen van de ontbindende voorwaarde door [geïntimeerden] op 4 augustus 2009 tijdig is gedaan.
4.6
Voorts betoogt [appellanten] dat [geïntimeerden] zich niet meer op de ontbindende voorwaarde kon beroepen, omdat eerder al een financieringsovereenkomst tot stand was gekomen. [appellanten] leidt dat af uit de mededeling van de met het transport belaste notaris [de notaris] in diens brief van 16 april 2012 dat hij op enig moment een bedrag op zijn kwaliteitsrekening had ontvangen van een bancaire instelling (welke instelling dat was kan de notaris niet zeggen in verband met zijn geheimhoudingsverplichting) dat groot genoeg was om de koopsom en de bijkomende kosten te voldoen. Wat daarvan ook zij, vast staat dat er op het moment van inroepen van de ontbindende voorwaarde door [geïntimeerden] geen (onherroepelijk aanbod tot) financieringsovereenkomst (meer) was, getuige de brief van Nationale Nederlanden van 5 augustus 2009. Niet valt in te zien, en gelet op de hiervoor genoemde strekking van het financieringsvoorbehoud en redelijke verwachtingen van partijen zou het naar het oordeel van het hof ook niet voor de hand liggen, dat de kopers in een dergelijk geval het voorbehoud niet meer zouden kunnen inroepen. [appellanten] mocht anders dan hij meent daaruit dan ook niet afleiden dat [geïntimeerden] zijn recht om de ontbindende voorwaarde in te roepen had prijsgegeven. Daarvoor was onder de gebleken omstandigheden een duidelijke mededeling van [geïntimeerden] nodig. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] op enig moment aan [appellanten] te kennen heeft gegeven dat de financiering rond was en dat hij afzag van het inroepen van de ontbindende voorwaarde.
4.7
Tot slot overweegt het hof dat het verkrijgen van een financiering voor [geïntimeerden] tot een inspanningsverplichting leidde. Feiten of omstandigheden die een tekortkoming in de nakoming van die verplichting opleveren zijn onvoldoende gesteld of gebleken. De enkele stelling dat de fout in de werkgeversverklaring in de risicosfeer van [geïntimeerden] ligt, zoals [appellanten] betoogt, is, daargelaten de juistheid ervan, daarvoor ontoereikend.
4.8
Het hof passeert de bewijsaanbiedingen van [appellanten], nu deze stellingen betreffen die onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel zien op feiten die, indien bewezen, niet tot een andere uitkomst leiden.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerden] een beroep op de ontbindende voorwaarde mocht doen en voor toewijzing van de vorderingen van [appellanten] geen grondslag bestaat, zodat deze niet toewijsbaar zijn.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 649,-
subtotaal verschotten
€ 649,-
- salaris advocaat € 894,- (1 punten x tarief II)
Totaal
€ 1.543,-
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 12 januari 2011,
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 649,- aan griffierecht en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, W.L. Valk en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.