In deze zaak heeft klaagster, in haar hoedanigheid als voorzitter van de PVV fractie Gelderland, een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en oplichting. De klaagster heeft op 20 december 2012 aangifte gedaan van deze feiten, die zich zouden hebben voorgedaan tussen 1 april 2008 en 5 november 2012. De officier van justitie heeft op 26 maart 2013 aan klaagster meegedeeld dat er geen sprake was van opzet en dat beklaagde niet vervolgd zou worden.
Het hof heeft op 22 november 2013 de zaak in raadkamer behandeld, waarbij zowel klaagster als beklaagde en hun gemachtigden aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Het hof heeft vervolgens de relevante stukken en het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bestudeerd.
Klaagster stelde dat zij als rechtstreeks belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij door de vermeende misleiding haar controlerende taak als lid van de Provinciale Staten niet voldoende kon uitoefenen. Het hof oordeelde echter dat het uitoefenen van een controlerende taak te vaag is om als een objectief bepaalbaar en persoonlijk belang te worden aangemerkt. Bovendien is het hof van mening dat de door klaagster aangegeven belangen niet onder de beschermde belangen van het Wetboek van Strafrecht vallen. Daarom heeft het hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.