In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2013, gaat het om een geschil over partneralimentatie na een kort huwelijk tussen de man en de vrouw. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 2.634,- per maand aan de vrouw moest betalen. De man ging in hoger beroep en verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw in incidenteel beroep ging om een hogere alimentatie te eisen. De man voerde aan dat de vrouw zich grievend had gedragen, wat volgens hem de onderhoudsplicht zou moeten beëindigen. Het hof oordeelde dat de stellingen van de man onvoldoende onderbouwd waren en dat de gedragingen van de vrouw niet zodanig waren dat de lotsverbondenheid tussen partijen was geëindigd. Het hof bevestigde de ingangsdatum van de alimentatie op de datum van echtscheiding en bepaalde dat de behoefte van de vrouw op € 3.874,- netto per maand werd vastgesteld. De man werd in staat geacht om een bijdrage van € 2.684,- bruto per maand te leveren. Het hof oordeelde verder dat de duur van de alimentatieverplichting van de man beperkt moest worden tot 15 juli 2014, gezien de korte duur van het huwelijk en de omstandigheden rondom de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De beslissing van de rechtbank werd deels vernietigd en voor het overige bekrachtigd.