ECLI:NL:GHARL:2013:9663

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
200.129.695-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie conform nieuwe richtlijn van de werkgroep Alimentatienorm

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie voor drie minderjarige kinderen, geboren in 1997, 1998 en 2002, na een echtscheiding tussen de ouders. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de man een bijdrage van €20 per kind per maand zou betalen, met ingang van 12 april 2013, en dit bedrag zou stijgen naar €250 per kind per maand vanaf 1 januari 2014. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage op nihil te stellen. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die in de eerdere beschikking zijn neergelegd, en heeft de ingangsdatum van de alimentatie op 12 april 2013 gehandhaafd. De geschilpunten betroffen de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en de vrouw, en de verdeling van de kosten. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op €731,46 per maand, wat neerkomt op €243,82 per kind per maand, en heeft rekening gehouden met het kindgebonden budget waar de vrouw recht op heeft.

De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, dat is vastgesteld op €1.251 per maand tot 1 januari 2014. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van €1.500 per maand. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders vergeleken en vastgesteld dat de man vanaf 1 januari 2014 een bijdrage van €132 per kind per maand moet betalen. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover het betreft de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2014, en deze wordt vastgesteld op €132 per kind per maand, met de verplichting tot betaling bij vooruitbetaling aan de vrouw.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 december 2013
Zaaknummer 200.129.695/01

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. M.F. Kiers, kantoorhoudende te [woonplaats].
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudende te [woonplaats].

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 12 april 2013 (zaaknummer C/07/204016/FZ RK 12-2149) heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle - voor zover hier van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1997], [kind 1], geboren [in 1998], en [kind 3], geboren [in 2002], met ingang van 12 april 2013 bepaald op € 20,-- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2014 op € 250,-- per kind per maand.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 juli 2013, heeft de man verzocht de beschikking van 12 april 2013 te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de vaststelling van de kinderalimentatie betreft) en opnieuw beslissende te bepalen dat de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil wordt gesteld, kosten rechtens.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vrouw geen verweerschrift ingediend. Zij heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.
Van de minderjarige [kind 1] is op 10 oktober 2013 een brief binnengekomen bij de griffie van het hof.
Ter zitting van 22 oktober 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Kiers, en de vrouw bijgestaan door mr. Mühlstaff.
Mr. Mühlstaff heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

Beoordeling

Te laat ingediende stukken

1.
Artikel 1.4.4. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven schrijft voor dat nadere stukken zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling dienen te worden overgelegd.
2.
Bij de griffie van het hof is op 15 oktober 2013 een brief met bijlagen binnengekomen van mr. Mühlstaff d.d. 13 oktober 2013, eveneens voorzien van
journaalbericht d.d. 13 oktober 2013 (V8 formulier).
3.
Zoals het hof ter zitting al heeft meegedeeld, zijn deze stukken gelet op de inhoud van voornoemd artikel te laat ingediend. Bijzondere feiten of omstandigheden die meebrengen dat eerdere indiening van deze bescheiden niet mogelijk is geweest, zijn gesteld noch gebleken. Daarom zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten.
Vaststaande feiten
4.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De ingangsdatum
5.
De rechtbank heeft bij de beroepen beschikking de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] bepaald op 12 april 2013.
6.
Geen van partijen heeft een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 12 april 2013, zodat het hof bij het vaststellen van de bijdrage ten behoeve van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] ook van deze datum zal uitgaan.
De geschilpunten
7.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man en wel op het punt van zijn inkomen en zijn verdiencapaciteit;
- de draagkracht van vrouw;
- het aandeel van partijen in de kosten van [kind 1], [kind 2] en [kind 3].
De behoefte van de kinderen
8.
Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld.
9.
Nu de ingangsdatum van de vastgestelde kinderbijdrage gelegen is na 1 januari 2013, gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van de uitgangspunten en de nieuwe rekenwijze zoals deze zijn neergelegd in de sinds 1 januari 2013 geldende richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen.
De maatstaf is het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan wordt de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
10.
Tussen partijen staat vast dat zij in 2011 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Hun huwelijk is [in 2011] ontbonden door echtscheiding.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk.
11.
De man is professional tennisleraar.
Ter onderbouwing van zijn inkomen zijn door de man overgelegd de jaarstukken van [bedrijf 1] over de jaren 2009 en 2010 en de jaarstukken van [bedrijf 2] over 2011 en 2012.
Hieruit blijkt dat het bedrijfsresultaat van de onderneming van de man in 2009 € 11.922,--, in 2010 € 14.432,--, in 2011 € 4.270,-- en in 2012 € 19.879,-- bedroeg.
12.
Het hof stelt voorop dat het bij de bepaling van het inkomen van een zelfstandig ondernemer gebruikelijk is dat de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de bedrijfsresultaten over de laatste drie jaren van de onderneming. Van voornoemd uitgangspunt kan onder meer worden afgeweken indien het bedrijfsresultaat van (een van) deze jaren als niet representatief moet worden beschouwd op grond van bijzondere omstandigheden.
13.
Het hof stelt vast het bedrijfsresultaat in 2011 zodanig lager is door bijzondere omstandigheden, dat er sprake is van een evidente trendbreuk in 2011, in die zin dat er voldoende aanleiding is om af te wijken van het hiervoor weergegeven uitgangspunt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in november 2010 het contract met een tennisvereniging is verbroken, waardoor de man op zoek moest naar een andere vereniging waar hij tennisles kon geven, hetgeen naar hij heeft verklaard bijna een jaar heeft geduurd.
14.
Gelet op het vorenstaande, en mede in aanmerking genomen dat partijen hun samenwoning in 2011 hebben verbroken, gaat het hof bij de berekening van het netto gezinsinkomen uit van de winst over de jaren 2009 en 2010.
15.
De gemiddelde winst over de jaren 2009 en 2010 bedraagt € 13.177,-- per jaar. Uitgaande van deze winst had de man derhalve - na belasting (tarieven 2010), daarbij rekening houdend met de zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling - een netto besteedbaar inkomen van € 1.098,-- per maand, waarop de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van afgerond (4,9% van belastbare winst, zijnde € 254/12 =) € 21,-- per maand in mindering dient te komen. Daardoor komt het besteedbaar inkomen van de man in de (laatste) periode van het huwelijk op
€ 1.077,-- per maand.
De vrouw heeft haar stelling dat de man gedurende de periode dat hij samenleefde met de vrouw naast het voornoemd inkomen altijd over forse zwarte geldsommen heeft beschikt -geld dat aan het gezin werd besteed- , in het licht van het verweer van de man en de door hem ter zitting gegeven toelichting onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan.
16.
Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw zal het hof uitgaan van de UWV jaaropgave 2011. Uitgaande van een bruto uitkering van
€ 27.905,-- stelt het hof het inkomen aan de zijde van de vrouw, geschoond van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, op afgerond € 1.487,-- netto per maand.
17.
Uit de in het geding gebrachte stukken, te weten een beschikking van de belastingdienst van 29 juni 2012 ter zake van de definitieve berekening kindgebonden budget 2010, blijkt dat gedurende de samenleving, in ieder geval in het jaar 2010, door de partijen aanspraak werd gemaakt op het kindgebonden budget. De belastingdienst heeft dit budget voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op een bedrag van € 1.245,-- . Het hof zal dan ook -bij gebrek aan andere gegevens- rekening houden met het door partijen gedurende hun samenleving voor de kinderen ontvangen kindgebonden budget van afgerond
€ 104,-- per maand.
18.
Het bovenstaande betekent dat het hof het netto gezinsinkomen tijdens het samenwonen van partijen, vermeerderd met het kindgebonden budget, stelt op
een bedrag van (€ 1.077,-- + € 1.487,- + € 104,-- = ) € 2.668,-- per maand.
19.
Gelet op de leeftijden van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] in 2011 berekent het hof het aantal kinderbijslagpunten op 10. Uit voornoemd gezinsinkomen volgt dat de kosten van de kinderen op € 710,-- per maand gesteld kunnen worden. Geïndexeerd naar 2013 bedraagt de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 731,46 per maand, zijnde
€ 243,82 per kind per maand.
20.
Op het aldus gevonden (geïndexeerd) tabelbedrag van € 731,46 per maand dient in mindering te worden gebracht het bedrag aan kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft. De vrouw kan gezien (alleen) haar inkomen, ten behoeve van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] een kindgebonden budget van € 188,-- per maand ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] kan worden gesteld op € 543,46 per maand. Dat is afgerond € 181,-- per kind per maand.
Het aandeel van partijen in de behoefte van de minderjarigen
21.
Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de kosten van [kind 1], [kind 2] en [kind 3].
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
22.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
23.
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
Het NBI van de vrouw
24.
De vrouw ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Bij het berekenen van het NBI van de vrouw zal het hof uitgaan van de uitkering van de vrouw, zoals deze blijkt uit de jaaropgave UWV 2011, als zijnde de meest recente beschikbare jaaropgave, verminderd met de in dat jaar alsnog belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, te weten van een jaarinkomen van (€ 27.905,-- minus € 2008,-- ) € 25.897,--.
25.
Het hof merkt daarbij op dat de vrouw in hoger beroep weliswaar in gebreke is gebleven haar actuele financiële gegevens over 2013 over te leggen, maar dat niet is gesteld of gebleken dat het inkomen van de vrouw in het jaar 2013 ten opzichte van 2011 substantieel is gewijzigd, terwijl de man het inkomen van de vrouw niet heeft betwist.
De draagkracht van de vrouw
26.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het NBI van de vrouw - uitgaande van de belastingtarieven 2013 en rekening houdend met de algemene heffingskorting ad € 2.033,-- waarop iedere belastingplichtige aanspraak kan maken - op een bedrag van € 1.500,-- per maand.
27.
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule (70% x (€ 1.500,-- - (0,3 x
€ 1.500,-- + € 850,- )) € 140,- per maand, zijnde afgerond 46,70 per kind per maand.
Het NBI van de man
28.
Evenals bij de bepaling van de behoefte van de kinderen -en op dezelfde gronden- (zie rechtsoverwegingen 11-13) ziet het hof aanleiding om bij de bepaling van de draagkracht van de man niet uit te gaan van de bedrijfsresultaten van zijn onderneming over de laatste drie jaren, nu het bedrijfsresultaat van 2011 moet worden geacht niet representatief te zijn. In plaats daarvan zal het hof uitgaan van de jaren 2009, 2010 en 2012, nu de bedrijfsresultaten van die jaren naar het oordeel van het hof een voldoende representatief beeld geven van de huidige inkomenssituatie van de man. Het gemiddelde resultaat over genoemde jaren bedraagt (€ 11.922,-- + € 14.432,-- + € 19.879,-- / 3 =) € 15.411,--.
Bij de vaststelling van het NBI van de man gaat het hof gelet op de grenzen van de rechtsstrijd in appel tot 1 januari 2014 uit van dit bedrag. Daarbij houdt het hof rekening met de ondernemersaftrek en de mkb-vrijstelling, alsmede met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet die de man als zelfstandige (over de belastbare winst uit onderneming) op aanslag dient te betalen. Verder houdt het hof rekening met het recht dat de man heeft op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
29.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het huidige NBI van de man vast op een bedrag van € 1.251,-- per maand.
30.
Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de man naast voormeld inkomen andere inkomsten in de vorm van neveninkomsten/zwart geld (uit privé tennislessen) tot zijn beschikking heeft, zoals de vrouw heeft gesteld. Daarbij overweegt het hof dat de vrouw haar stellingen op dit punt niet voldoende heeft onderbouwd.
31.
Wel is het hof samen met de rechtbank van oordeel dat de man onder de huidige omstandigheden zijn verdiencapaciteit over de gehele periode vanaf 12 april 2013 niet volledig benut.
Het hof overweegt daarbij dat de man als tennisleraar in de recreatieve sector een bedrijfsresultaat van € 15.411,-- behaalt op basis van gemiddeld 20 uur per week betaalde tennislessen, waarbij hij naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft aangetoond dat het 20 uur per week geven van tennislessen feitelijk, inclusief de voorbereiding, neerkomt op 30 uur werk. Daarbij geldt dat de man in de vakantieperiodes en de wintermaanden geen lessen verzorgt, nu hij, zoals hij verklaart, geen lessen (meer) in een tennishal verzorgt.
Er is verder niet gesteld of gebleken dat de man naar andere verdien-mogelijkheden heeft gekeken om zijn inkomen aan te vullen met het oog op zijn onderhoudsverplichting ten aanzien van de minderjarigen.
32.
Het hof ziet in verband met het bovenstaande aanleiding om met ingang van 1 januari 2014 het huidige - in rechtsoverweging 28 vastgestelde gemiddelde inkomen van € 15.411,-- zodanig aan te passen dat uitgegaan wordt van een fulltime werkweek van 36 uur. De man heeft aangevoerd dat 20 uur tennisles geven meer uren werk vertegenwoordigt, maar hij heeft dit standpunt niet nader onderbouwd en het is door de vrouw betwist. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid van de man worden gevergd dat hij zich op dit moment inspant zijn werkzaamheden uit te breiden teneinde meer inkomsten uit arbeid te genereren. Het hof zal dan ook met ingang van 1 januari 2014 uitgaan van het inkomen van de man van € 15.411,-- (zijn gemiddelde bedrijfsresultaat) vermeerderd met € 12.329,-- aan mogelijke inkomsten uit overige werkzaamheden, dan wel als tennisleraar.
Ook voor de periode ingaande op 1 januari 2014 houdt het hof rekening met de ondernemersaftrek, de mkb-vrijstelling en de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet die de man als zelfstandige (over de belastbare winst uit onderneming) op aanslag dient te betalen, alsmede met het recht dat de man heeft op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
33.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof, het NBI van de man met ingang van 1 januari 2014 vast op een bedrag van € 1.935,-- per maand.
De draagkracht van de man
* tot 1 januari 2014
34.
Voor de periode tot en met 31 december 2013 heeft het hof gelet op de grief van de man dat hij ook een bijdrage van € 20,-- per maand niet kan betalen, het NBI van de man berekend op € 1.251,-- per maand. In gevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de man bij dit inkomen € 75,-- per maand, zijnde afgerond € 25,-- per kind per maand.
De man moet derhalve in staat worden geacht de door de rechtbank bij de beschikking waarvan beroep vastgestelde bijdrage van € 20,-- per kind per maand te voldoen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep voor zover deze de periode tot en met 31 december 2013 betreft bekrachtigen.
* met ingang van 1 januari 2014
35.
De draagkracht van de man is volgens de formule (70% x (€ 1.935,-- - (0,3 x
€ 1.935,-- + € 850,-- )) € 353,15 per maand, te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 146,-- per maand, derhalve in totaal afgerond € 499,-- per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen
36.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 20 is overwogen dient de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] te worden gesteld op een bedrag van € 543,46 per maand, zijnde afgerond € 181,-- per kind per maand. Aangezien de totale draagkracht van de vrouw en de man groter is dan de totale behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3], zal het hof het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.
37.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 140,-- / € 639 x € 543 =  € 119,--
het eigen aandeel van de man bedraagt:   € 499,-- / € 639 x € 543 =  € 424,--
samen                  € 543,--
38.
Derhalve komt van de totale behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 119,-- per maand voor rekening van de vrouw, en € 424,-- per maand voor rekening van de man.
De zorgkorting
39.
De kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind zijn hoofdverblijf niet heeft. De zorgkosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte, hetgeen een zorgkorting van 15% oplevert bij gemiddeld een dag in de week omgang.
40.
De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de man iedere vorm van contact tussen hem en de kinderen bewust lijkt te blokkeren. De man heeft dit onvoldoende weersproken, evenals de stelling van de vrouw dat hij slechts hooguit eens in de drie weken omgang heeft met de jongste kind, [kind 3].
Uit de onweersproken stelling van de vrouw volgt dat het aan de man te wijten is dat er geen goed contact tot stand komt tussen hem en de kinderen. Gelet hierop zal het hof alleen rekening houden met zorgkorting van 15% voor [kind 3]. Bij andere twee kinderen ziet het hof gelet op de omstandigheden van het geval geen aanleiding om de door de man te betalen kinderbijdrage te corrigeren met zorgkorting.
41.
Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [kind 3] € 181,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting van de man een bedrag van afgerond € 27,-- per maand voor één kind.
42.
De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man met ingang van 1 januari 2014 als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen (€ 424,-- - € 27,-- =) € 397,-- per maand, dat wil zeggen afgerond € 132,-- per kind per maand.
43.
Voor zover de man heeft willen stellen dat hij op grond van een overeenkomst tussen partijen/ de wijze van verdeling van spaargelden, niet gehouden zou zijn tot betaling van kinderalimentatie, dan wel dat hij voor de kinderen reeds met € 83,-- per maand in natura voldoet omdat hij - zoals hij stelt - met € 25.000,-- mee heeft betaald aan de huidige woning van de vrouw (en de vrouw anders een lening had moeten afsluiten voor dit bedrag tegen een rente van 4%), heeft hij zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl door de vrouw het bestaan van een afspraak daarover uitdrukkelijk is betwist.
Slotsom
44.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de door de man met ingang van 1 januari 2014 te betalen bijdrage ten behoeve van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] en deze bijdrage bepalen op
€ 132,-- per kind per maand.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het betreft de daarin vaststelde onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2014;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen[kind 1], geboren [in 1997], [kind 2], geboren [in 1998], en [kind 3], geboren [in 2002], met ingang van 1 januari 2014 op € 132,-- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, R. Feunekes en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 december 2013 in bijzijn van de griffier.