Uitspraak
de Rabobank,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaken uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.De verdere beoordeling
"(…) In het geval dat de Rabobank (wel) mocht slagen in het door haar te leveren bewijs, zal het hof nog dienen te beslissen ten aanzien van het verweer van [geïntimeerde] dat slechts sprake was van een tijdelijke borgstelling voor de duur van het extra krediet, althans dat [B] dit zo aan hem heeft voorgehouden."
- [A], als directeur bedrijvenadvies en verzekering in dienst van de Rabobank (hierna: [A]);
- [B], destijds als accountmanager in dienst van de Rabobank (hierna: [B]).
In de contra-enquête heeft [geïntimeerde] als getuigen doen horen;
- zichzelf;
- zijn echtgenote, [C].
"(…)Ik ben niet bij het gesprek van de heer [B] met partij [geïntimeerde] over de borgstelling aanwezig geweest. Ik hoorde van hem dat [echtgenote geïntimeerde] ook niet bij het gesprek op de bank aanwezig is geweest maar dat zij wel getekend zou hebben.Ik kan verder niets over de wetenschap van [echtgenote geïntimeerde] ten aanzien van de borgstelling verklaren.(…)"
" Ik was destijds accountmanager. In het kader van de financiering van de broer van partij
"Op uw vraag wanneer mijn vrouw van de borgstelling die ik ten behoeve van mijn broer aan de Rabobank heb afgegeven kan ik het volgende verklaren. Mijn vrouw wist aanvankelijk niets van de borgstelling af. Zij is eerst door de ontvangst van de factuur van de borgstelling op de hoogte geraakt. U houdt mij een brief van de Rabobank van 3 november 2008 voor waarvan ik u hoor zeggen dat deze als productie 7 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht. Het is volgens mij deze factuur waarvan ik zojuist sprak. Het is al een tijd geleden. De brief van 3 november 2008 is geadresseerd aan mijn privéadres.
"Ik was niet vanaf begin op de hoogte van de borgstelling die mijn man ten behoeve van zijn
Op grond van deze getuigenverklaringen acht het hof niet bewezen dat de echtgenote van [geïntimeerde] vóór 19 januari 2007 van de borgstelling op de hoogte is geraakt. Reeds uit de verklaring van [B] volgt dit niet met voldoende zekerheid. [B] heeft immers verklaard dat hij voor het eerst (telefonisch) contact met [echtgenote geïntimeerde] heeft gehad toen de bank partij [geïntimeerde] als borg had aangesproken, dat dit contact
waarschijnlijkop
Dat het eerste (telefonische) contact tussen [B] en de echtgenote van [geïntimeerde] op 4 januari 2007 zou hebben plaatsgevonden, strookt niet met de verklaring van [geïntimeerde], inhoudende dat hij de brief van 3 januari 2007 zelf in ontvangst heeft genomen, en dat hij
een week of 14 dagen latermet zijn echtgenote over deze brief heeft gesproken. Hierbij laat het hof nog daar dat [geïntimeerde] in zijn antwoordmemorie na enquête aangeeft dat hij tijdens het getuigenverhoor in verwarring is geraakt over de data van de verschillende brieven en dat hij thans stelt dat hij niet déze brief met zijn echtgenote heeft besproken, maar een brief van veel latere datum.
Bovendien staat tegenover de verklaring van [B] de verklaring van de echtgenote van [geïntimeerde] zelf, inhoudende dat zij
absoluutniet vóór de ontvangst van de brief van 3 november 2008 van de borgstelling heeft gehoord. In hetgeen de Rabobank in haar conclusie na enquête aanvoert, vindt het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van haar getuigenverklaring. Integendeel: Indien juist zou zijn wat [B] heeft verklaard, zou het voor de hand hebben gelegen dat hij op de brief van 3 januari 2007 - náást de aantekening betreffende het telefoongesprek met [geïntimeerde] - tevens een aantekening aangaande het telefoongesprek met de echtgenote van [geïntimeerde] zou hebben gemaakt.
Nu de Rabobank niet in het door te leveren bewijs is geslaagd, komt het hof niet aan een behandeling van dit verweer toe.
Slotsom