ECLI:NL:GHARL:2013:9621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
200.134.235-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over voortzetting gebruik voormalig echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten over het gebruik van de voormalige echtelijke woning na hun echtscheiding. De partijen zijn in 1991 gehuwd op huwelijkse voorwaarden en zijn op 30 september 2008 gescheiden. De vrouw is eigenaar van de voormalige echtelijke woning, gelegen aan [adres 1], die sinds 2009 te koop staat. De man had het recht om de woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding te gebruiken. De vrouw heeft in juli 2013 een kort geding aangespannen om de man te dwingen de woning te ontruimen, wat leidde tot een vonnis van de voorzieningenrechter op 6 september 2013, waarin de man werd veroordeeld om de woning te ontruimen.

De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting van 16 oktober 2013 zijn er afspraken gemaakt tussen partijen over de ontruiming van de woning, waarbij de man zich verplichtte om de woning uiterlijk op 1 november 2013 te ontruimen. De man stelde echter dat deze afspraak onder een voorwaarde was gemaakt, namelijk dat de vrouw haar nieuwe woning aan [adres 2] zou verkopen. Het hof oordeelt dat deze voorwaarde niet is vast komen te staan en dat de afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal correct zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de rol van de voorzieningenrechter in kort geding procedures. Het hof heeft geen aanleiding gezien om van het uitgangspunt van beperkte bewijslevering af te wijken, wat gebruikelijk is in kort geding zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.235/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/142047/KG ZA 13-208)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 17 december 2013
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de man,
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudend te Hoogezand.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 6 september 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 september 2013 (met grieven),
- een akte (met producties) van de man,
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens heeft de man de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van de man luidt:
"
I. te vernietigen het vonnis waarvan beroep;II. indien de vrouw haar intrek mocht hebben genomen in de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [adres 1], haar te veroordelen binnen één week na betekening van het ten deze te wijzen arrest die woning met alle daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen, tenzij deze zaken van de man zijn, en de sleutels af te geven aan de man en de man te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit arrest te bewerkstelligen indien de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen;III. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties;IV. één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."

3.Aanduiding van het geschil

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Partijen zijn [in 1991] gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarin een (Amsterdams) verrekenbeding is opgenomen. Bij beschikking van 30 september 2008 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 februari 2009 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.3
De voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan[adres 1], behoort in eigendom toe aan de vrouw.
3.4
Partijen zijn na het uiteengaan overeengekomen dat zij hun vermogen zouden verrekenen als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
3.5
In de echtscheidingsbeschikking d.d. 30 september 2008 is bepaald dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd was tot het voortgezet gebruik van de woning gedurende zes maanden vanaf de inschrijving van de beschikking, dan wel zoveel korter totdat de woning is verkocht en geleverd.
3.6
De vrouw heeft nadat partijen begin 2008 feitelijk uiteen zijn gegaan een woning gekocht, staande en gelegen aan [adres 2].
3.7
De woning aan [adres 1] staat sedert 2009 te koop, in eerste instantie voor € 315.000,- en later voor € 295.000,-. Op de woning rust een hypothecaire geldlening op naam van beide partijen ter hoogte van € 49.915,82.
3.8
Bij inleidende dagvaarding van 29 juli 2013 heeft de vrouw een vordering in kort geding ingesteld strekkende tot - kort gezegd - ontruiming door de man van de woning aan [adres 1] voor of uiterlijk op 23 augustus 2013.
3.9
De man heeft verweer gevoerd.
3.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep d.d. 6 september 2013 de man veroordeeld om binnen drie weken na betekening van het vonnis de woning aan [adres 1] met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze van de vrouw zijn, te ontruimen en de sleutels af te geven aan de vrouw. De vrouw is voorts gemachtigd om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen, indien de man in gebreke blijft daaraan te voldoen.
Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.11
De man heeft van voornoemd vonnis bij dagvaarding van 19 september 2013 het onderhavige spoedappel ingesteld.
3.12
Tevens heeft de man op 8 oktober 2013 een dagvaarding in kort geding uitgebracht, waarin hij heeft gevorderd het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 september 2013 te herroepen. Op 9 oktober 2013 heeft de man een herstelexploot uitgebracht waarin hij zijn eis in voornoemde dagvaarding wijzigt, in die zin dat hij vordert de executie van het vonnis van 6 september 2013 te staken, althans de ontruiming te schorsen totdat in hoger beroep een eindarrest is gewezen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-.
3.13
Op 16 oktober 2013 is dit executiegeschil ter terechtzitting van de voorzieningenrechter behandeld. In het proces-verbaal van deze zitting staat het volgende vermeld:
"Na schorsing van de behandeling delen partijen mee dat tussen hen de volgende afspraken tot stand zijn gekomen:a. [appellant] betaalt zo spoedig mogelijk (uiterlijk op 17 oktober 2013) een bedrag van € 200,00 aan de makelaar;b. [geïntimeerde] draagt uiterlijk op vrijdag 18 oktober 2013 zorg voor ondertekening van de opdrachtbevestiging aan de makelaar die zal worden belast met de verkoop van de woning aan[adres 1];c. [appellant] zal genoemde woning uiterlijk 1 november 2013 ontruimen."
3.14
De man heeft daarop bij brief van 22 oktober 2013 de voorzieningenrechter verzocht het proces-verbaal aan te passen, nu naar zijn mening de door partijen gemaakte afspraken daarin niet geheel juist zijn weergegeven. Volgens de man zijn partijen ter zake van de ontruiming van de woning een voorwaarde overeengekomen, inhoudende dat de vrouw haar woning aan [adres 2] zou verkopen voor het bedrag van € 145.000,-.
3.15
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 24 oktober 2013 aangegeven het standpunt van de man niet te delen. De voorzieningenrechter schrijft:
"Naar het oordeel van uw cliënt zijn partijen overeengekomen dat de woning van [geïntimeerde] voor het bedrag van € 145.000,- zou worden verkocht. Ik deel dit standpunt niet. De na schorsing door partijen aan mij gepresenteerde afspraken zijn op correcte wijze in het proces-verbaal opgenomen. Uw brief vormt geen aanleiding het proces-verbaal te herzien."

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De man heeft in hoger beroep
vijf grievenopgeworpen. Het hof ziet aanleiding deze grieven gezamenlijk te bespreken.
4.2
De man stelt zich in zijn grieven kort gezegd op het standpunt dat partijen al dan niet impliciet zijn overeengekomen dat de man de woning pas behoefde te verlaten op het moment dat deze zou worden overgedragen. Voorts stelt de man in zijn dagvaarding dat een eventuele belangenafweging in zijn voordeel behoort uit te vallen, nu geen goede grond bestaat om zijn gebruiksrecht van de woning op een zo korte termijn te beëindigen.
4.3
Het hof stelt voorop dat blijkens hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12 tot en met 3.15 is opgenomen, ter zitting van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2013 tussen partijen afspraken tot stand zijn gekomen ten aanzien van het gebruik van de voormalige echtelijke woning. Blijkens het proces-verbaal van 16 oktober 2013 zijn partijen overeengekomen dat de man de woning uiterlijk op 1 november 2013 zou ontruimen.
4.4
In zijn akte heeft de man te dien aanzien aangegeven dat hij deze afspraken met de vrouw enkel heeft gemaakt onder de voorwaarde dat hij er zekerheid over kreeg dat de vrouw haar woning aan[adres 2] daadwerkelijk had verkocht. Dit is voor de man, zo geeft hij aan, van groot belang, nu de hypotheekhouder van de woning aan [adres 2] beslag heeft gelegd op de woning aan [adres 1]. Indien de vrouw de woning aan [adres 2] niet heeft verkocht loopt haar schuld uit hoofde van de hypothecaire lening verder op, hetgeen gevolgen heeft voor het aan de man toekomende deel van de overwaarde in de woning aan [adres 1].
4.5
Het hof overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van 16 oktober 2013 is tussen partijen overeengekomen dat de man de woning aan [adres 1] uiterlijk op 1 november 2013 zal ontruimen. De vrouw heeft in haar antwoordakte te dien aanzien aangegeven dat de man de woning op 31 oktober 2013 ook daadwerkelijk heeft verlaten. De man heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat aan voornoemde afspraak tussen partijen een voorwaarde was verbonden, inhoudende dat de vrouw de woning aan [adres 2] zou verkopen voor € 145.000,-, maar zulks is naar het oordeel van het hof voorshands niet vast komen te staan. Van een dergelijke voorwaarde wordt immers in het proces-verbaal van de zitting geen melding gemaakt, terwijl de voorzieningenrechter in de brief van de man d.d. 22 oktober 2013 geen aanleiding heeft gezien het proces-verbaal te herzien. Het hof is voorshands dan ook van oordeel dat partijen ter zitting van de voorzieningenrechter d.d. 16 oktober 2013 overeenstemming hebben bereikt inzake het gebruik van de echtelijke woning.
4.6
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat deze zaak aanleiding geeft om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom, voor zover aanwezig, aan bewijsaanbiedingen van partijen voorbij.
4.7
Voorts zijn blijkens het proces-verbaal van de zitting van 16 oktober 2013, tussen partijen nadere afspraken gemaakt over voortzetting van de opgave tot verkoop van de woning aan [adres 1]. De vrees van de man dat hij zijn vordering uit overwaarde definitief op zijn buik kan schrijven omdat de vrouw de verkoop zal frustreren, lijkt daarmee op voorhand niet te verenigen.
De slotsom
4.8
Het vonnis waarvan beroep zal, zij het op andere gronden, worden bekrachtigd.
4.9
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 6 september 2013;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer in bijzijn van de griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 december 2013.