ECLI:NL:GHARL:2013:9493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
21-004073-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op een baby en mishandeling van een levensgezel met TBS en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte, geboren te [plaatsnaam] en thans verblijvende in P.I. Arnhem, is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor poging tot doodslag op zijn baby [baby 1] en mishandeling van zijn levensgezel. De zaak betreft ernstige geweldsmisdrijven waarbij de verdachte zijn zeer jonge en weerloze baby heeft mishandeld, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder schedelbreuken en hersenbloedingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn kind heeft geschud, wat resulteerde in levensbedreigend letsel. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn daden ontkend, maar uiteindelijk erkend dat hij [baby 1] heeft geschud. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor andere feiten vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico is TBS met dwangverpleging opgelegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, zoals de stressvolle thuissituatie van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat dit het geweld niet rechtvaardigt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de samenleving en de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004073-11
Uitspraak d.d.: 13 december 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 25 oktober 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-700175-11 en 05-701068-11, tegen

[verdachte],

geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 april 2013, 7 augustus 2013 en 29 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr M.W.J. Rosendaal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op verschillende onderdelen tot een andere beslissing komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 05-700175-11:

1.

primairhij op of omstreeks 22 januari 2011 te [plaatsnaam], in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk zijn kind/baby [baby 1] (geboortedatum [geboortedatum]) van het leven te beroven, opzettelijk die [baby 1] -krachtig door elkaar heeft geschud en/of
-heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld (`compressie’) op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [baby 1] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiairhij op of omstreeks 22 januari 2011 te [plaatsnaam], in ieder geval in Nederland, aan een persoon, te weten zijn kind/baby [baby 1], geboortedatum [geboortedatum], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten

-één of meerdere schedelbreuken en/of hersenbloedingen en/of hersenkneuzingen
en/of
-een (op meerdere plaatsen) gebroken linkerbeen,
doordat verdachte die [baby 1] opzettelijk
-krachtig door elkaar heeft geschud en/of
-heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld (`compressie) op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [baby 1] heeft uitgeoefend en/of
-het linkerbeen van die [baby 1] op (meerdere plekken) heeft gebroken;

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 januari 2011 te [plaatsnaam], althans in Nederland, aan een persoon genaamd [baby 1] (geboren [geboortedatum]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere breuk(en), althans (benig) letsel in/aan het linkerbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend (‘compressie’) geweld op het (linker)been van die [baby 1] uit te oefenen;

Zaak met parketnummer 05-701068-11:

1.

primairhij in of omstreeks de periode 20 oktober 2007 tot en met 22 oktober 2007 te [plaatsnaam], in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [baby 2] (geboortedatum [geboortedatum]) van het leven te beroven, opzettelijk die [baby 2] heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld ('compressie') op het hoofd en/of tegen lichaam van die [baby 2] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiairhij op of omstreeks 20 oktober 2007 te [plaatsnaam] aan een persoon genaamd [baby 2] (geboortedatum [geboortedatum]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, heeft toegebracht, doordat verdachte opzettelijk die [baby 2] heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld ('compressie') op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [baby 2] heeft uitgeoefend;

3.hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 te [plaatsnaam], in ieder geval in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], met zijn hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

5.700175-11

Feit 2

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken voor dit feit.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat dit feit wel bewezen verklaard kan worden, nu verdachte heeft verklaard hardhandig om te zijn gegaan met [baby 1] tijdens het verschonen.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van de diverse deskundigenrapporten en verklaringen van deskundigen ter zitting van de rechtbank kan worden geconcludeerd dat er bij [baby 1] in elk geval sprake was van één dwarse breuk in het linkerscheenbeen van [baby 1]. Deze breuk is ontstaan door direct inwerkend geweld op het bot. Het hof kan echter niet uit wettige bewijsmiddelen afleiden op welke wijze deze breuk is ontstaan en dat het verdachte is geweest die deze breuk heeft toegebracht.
Evenals de rechtbank zal het hof de verdachte vrijspreken van dit feit.

5.701068-11

Feit 1

Verdachte heeft dit feit ontkend en heeft verklaard dat het letsel bij [baby 2] veroorzaakt moet zijn door een val van de bank, waarbij aangeefster, de moeder van [baby 2] aanwezig was.
Het hof is allereerst van oordeel dat er redenen zijn te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, waarin zij heeft verklaard dat verdachte dit letsel moet hebben veroorzaakt toen hij een half uur alleen was met [baby 2]. Aangeefster heeft in de dagen voorafgaand aan, op en na 20 oktober 2007 wisselend verklaard, onder andere tegenover de medici op 19 en 20 oktober 2007 en het AMK, terwijl zij pas in 2011 -ruim drie jaar later- ten laste van verdachte verklaart. Dat haar aangifte in 2011 wordt bevestigd door de verklaringen van haar (stief)ouders, eveneens afgelegd in 2011, doet hier niet aan af.
Echter, nog afgezien van de verklaring van aangeefster, is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat aan de schedelbreuk en het gezwollen gelaat bij [baby 2] andere oorzaken ten grondslag liggen dan compressie, direct inwerkend stomp trauma en/of stomp uitwendig geweld met of door een stomp voorwerp. Deskundige Karst heeft geconcludeerd dat een val van geringe hoogte -waaronder de beschreven val van een bank op een plavuizen vloer- niet uitgesloten kan worden, terwijl de Isala kliniek in 2007 heeft geconcludeerd dat het letsel het meest passend is bij een accidenteel trauma. Er valt derhalve niet uit te sluiten dat het letsel is ontstaan door de val van de bank, zoals verklaard door verdachte.
Gelet hierop zal het hof verdachte vrijspreken van dit feit.

Feit 2

Verdachte heeft ontkend de breuken bij [baby 2] te hebben veroorzaakt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover het feit ziet op een breuk in de schedel. De deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut hebben in hun rapport van 9 januari 2013 deze breuk niet kunnen dateren. Voorts kan het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting evenals de rechtbank niet een incident vaststellen, waarbij verdachte betrokken was en dat in verband kan worden gebracht met deze schedelbreuk.
Voor wat betreft de overige breuken (in scheenbeen en rechter bovenarm) overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [aangeefster] heeft in haar getuigenverklaring en aangifte in 2011 verklaard dat verdachte op vrijdagavond alleen was met [baby 2], [baby 2] toen een harde krijs gaf en nog harder begon te huilen, vanaf welk moment hij heel hangerig en sloom was, terwijl verdachte ontkent toen op de kamer van [baby 2] te zijn geweest.
Het hof is allereerst van oordeel dat er redenen zijn te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft immers wisselend verklaard. Zij heeft eerst verklaard dat de breuken moeten zijn ontstaan op het moment dat [baby 2] van de schoot van een leidster op de kinderopvang was gegleden. Pas op 27 april 2010 -ruim twee jaar later- verklaart zij tegenover de politie in [plaatsnaam] (Duitsland) voor het eerst enigszins belastend voor verdachte. De verklaringen van aangeefster over de betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van de breuken worden bovendien niet bevestigd door ander bewijsmateriaal.
Zelfs als het hof uit zou gaan van de lezing van aangeefster, dan nog kan niet worden vastgesteld dat de breuken zijn ontstaan op het moment dat verdachte die vrijdagavond bij [baby 2] was. Uit de omstandigheid dat [baby 2] op dat moment een krijs gaf en harder ging huilen kan niet worden afgeleid dat verdachte geweld jegens hem heeft toegepast. Daar komt bij dat aangeefster pas op zondagavond heeft gemerkt dat er iets mis was met het beentje van [baby 2].
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid wanneer en hoe de bij [baby 2] geconstateerde breuken zijn ontstaan en dat het verdachte is geweest die deze breuken al dan niet opzettelijk heeft toegebracht.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.

Bewijsoverweging

5.700175-11

Feit 1 primair

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [baby 1] onder zijn oksels heeft vastgepakt zonder het hoofdje van [baby 1] daarbij te ondersteunen en hem toen door elkaar heeft geschud. Door het schudden was [baby 1] uit de handen van verdachte geglipt en met zijn hoofdje op de rand van het bed gekomen.
Bij medisch onderzoek werd bij [baby 1] ernstig traumatisch hoofdletsel geconstateerd: meervoudige lineaire breuken aan weerszijden van de schedel, een bloeduitstorting of bloeding onder het harde hersenvlies en kneuzingshaarden in de hersenen.
Met betrekking tot deze combinatie van bevindingen heeft deskundige Karst gerapporteerd dat deze passend is bij toegebracht schedel-/hersenletsel door een schudincident (acceleratie-deceleratietrauma), door impact of door een combinatie van beide. Deskundige Karst heeft verder gerapporteerd dat de combinatie van bevindingen veel waarschijnlijker is ten gevolge van menselijk handelen dan ten gevolge van een ongeval. Voor het ontstaan van de bloeding onder het harde hersenvlies is veel kracht nodig, aldus deskundige Karst.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat verdachte zijn zoontje [baby 1] in de nacht van 21 op 22 januari 2011 met veel kracht heeft geschud.
[baby 1] had de eerste dagen in het ziekenhuis veel epileptische aanvallen. Op een MRI-scan van 31 januari 2011 werd gezien dat de rechterzijde van de hersenen in de verdrukking kwam door een forse toename van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies aan de linkerzijde. Omdat het functioneren op 2 februari 2011 verslechterde, werd die dag met spoed de bloeduitstorting operatief ontlast.
De vraag die thans aan het hof voorligt is of verdachtes opzet was gericht op de dood van zijn zoontje. Vooropgesteld moet worden dat opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Daarvan is niet gebleken. Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Dat kan aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn handelen de dood van zijn zoontje zou veroorzaken, heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat de kans dat een nog geen twee maanden oude baby komt te overlijden aan de gevolgen van het krachtig door elkaar schudden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Uit de aard van de gedraging, te weten het heftig schudden van baby [baby 1], concludeert het hof dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Gelet hierop heeft verdachte naar het oordeel van het hof opzet op de dood van [baby 1] gehad.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals primair ten laste gelegd.

5.701068-11

Feit 3

Verdachte heeft de mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] bekend. Het hof acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 05-700175-11:

1.

primair
hij op
of omstreeks22 januari 2011 te [plaatsnaam],
in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk zijn kind/baby [baby 1] (geboortedatum [geboortedatum]) van het leven te beroven, opzettelijk die [baby 1] -krachtig door elkaar heeft geschud
en/of
-heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld (`compressie’) op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [baby 1] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Zaak met parketnummer 05-701068-11:

3.

hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 te [plaatsnaam],
in ieder geval in Nederland,opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], met zijn hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van acht jaren.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van elf jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van vijf jaren en terbeschikkingstelling met verpleging.
De oplegging van de hierna te noemen straf en maatregel is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsmisdrijven. Verdachte heeft zijn zeer jonge en volstrekt weerloze baby-zoontje [baby 1], die nog geen twee maanden oud was, zodanig ernstig mishandeld dat deze fracturen in de schedel, een bloeding onder het harde hersenvlies en kneuzingen in de hersenen heeft opgelopen.
Het letsel had tot de dood van [baby 1] kunnen leiden en volgens de deskundigen is de kans groot dat [baby 1] door het letsel een ontwikkelingsstoornis krijgt, doch dit is pas vanaf de kleuterleeftijd te bepalen.
Het geweld heeft plaatsgevonden gedurende de tijd dat [baby 1] aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.
[baby 1] was hulpbehoevend en verdachte heeft het vertrouwen dat zijn zoontje in hem zou moeten kunnen stellen op grove wijze beschaamd.
Uit het dossier komt naar voren dat [baby 1] in zijn eerste weken een huilbaby was. Dat is voor jonge ouders zonder meer stressvol, temeer daar [baby 1] ook een tweelingzusje, [naam], heeft, die ook verzorgd moest worden. Daarbij had verdachte problemen met werk en financiële problemen. Het gerechtshof beseft dat deze tijd voor verdachte problematisch moet zijn geweest, maar het rechtvaardigt op geen enkele wijze om heftig geweld toe te passen op een baby.
Het gerechtshof rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij lange tijd geen enkele openheid gaf en geen verantwoording nam voor zijn daden. Zo werd [baby 1] opgenomen in het ziekenhuis en diende diverse belastende onderzoeken te ondergaan, maar verdachte gaf aan het medisch personeel geen juiste uitleg over de toedracht van de verslechterde gezondheid van [baby 1]. Daardoor werd [baby 1] aan een reeks van voor zo’n klein kindje zeer belastende onderzoeken blootgesteld, die wellicht hadden kunnen worden voorkomen indien verdachte gelijk openheid had gegeven.
Hetzelfde geldt voor de houding van verdachte. In de verhoren bij de politie heeft hij meerdere malen de moeder van [baby 1] beschuldigd en zelfs heeft hij nadat hij bij de politie en op een zitting van de rechtbank op 12 juli 2011 al was verhoord, nog aangifte gedaan tegen haar omdat zij volgens verdachte verantwoordelijk was voor het letsel van [baby 1]. Pas tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en op de zitting van het gerechtshof van 3 april 2013 heeft hij bekend dat hij [baby 1] heeft geschud.
Voorts heeft verdachte zijn toenmalige partner mishandeld. Ook dit geweld heeft binnen de huiselijke kring plaatsgevonden.
Het hof acht voor deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Tevens is het hof is van oordeel dat naast een gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd.
In dit verband overweegt het hof het volgende.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 10 oktober 2013 en de over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 25 januari 2011, 26 april 2011 en 8 juli 2011.
Over verdachte is voorts een aantal Pro Justitia-rapporten opgemaakt.
Ten tijde van het opstellen van de rapporten van 6 juli 2011 door drs. P.K. Kristensen, GZ-psycholoog en van 8 juli 2011 door psychiater J.M.J.F. Offermans ontkende verdachte de hem tenlastegelegde feiten met betrekking tot [baby 1]. De beide rapporteurs waren bij hun onderzoek niet op de hoogte van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot [baby 2] en beschikten niet over het volledige strafdossier. Uit hun beider rapporten komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met stoornis in emoties en gedrag en een geremde agressieregulatie. De intelligentie van verdachte ligt rond de grens van de zwakbegaafdheid.
Na de vonniswijzing door de rechtbank heeft verdachte ter observatie verbleven in het Pieter Baan Centrum (PBC). De psycholoog J.A.E.M. van den Bosch en psychiater H.T.J. Boerboom concluderen in het PBC-rapport van 14 september 2012 dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en psychopathische trekken. De eerste stoornis is een redelijk stabiel gegeven door het leven heen en de persoonlijkheidsstoornis is zichtbaar in een consequent patroon van gedragingen dat zich heeft ontwikkeld vanaf de adolescentie. Van deze beide stoornissen was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
In het rapport is het volgende opgenomen:
Vanuit de zwakbegaafdheid is er sprake van rigiditeit. Dingen moeten gaan zoals hij wil. (…) Vanuit de zwakbegaafdheid wil betrokkene het voor hem verloren gegane evenwicht, wanneer het niet gaat zoals hij wil, herstellen. Als dit niet lukt dan wordt dit door hem als krenking ervaren en reageert hij op rigide wijze met gebruik van geweld om dit te bewerkstelligen. Deze agressie, indien bewezen, vindt plaats vanuit de narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale/psychopathische trekken op een selectieve, intentionele en egocentrische wijze om de ander te controleren en te beheersen. Daarbij heeft hij nauwelijks een rem doordat zijn empathie, geweten, het vermogen om af te stemmen op anderen en gevoelens van zorg beperkt ontwikkeld zijn. Geweld ligt in het gedragsrepertoire waarvan betrokkene geregeld gebruik maakt om situaties naar zijn hand te zetten. Aangezien hij het geweld en zijn woede-uitbarstingen selectief inzet, is er sprake van een keuze die hij maakt. Echter hij heeft vanuit zijn zwakbegaafdheid weinig alternatieven en compensatiemogelijkheden en is zijn introspectie en het inzicht in zijn gedrag beperkt, maar niet afwezig.
Verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht en het recidiverisico wordt op basis van de klinische inschatting hoog geacht. De beide deskundigen achten een langdurige, intensieve en klinische behandeling geïndiceerd.
In dit verband merken zijn nog het volgende op:
Betrokkene geeft aan dat hij graag behandeld wil worden en dat hij overal mee instemt. Dit is positief, maar ook sterk aanpassend. Dit zou hij ook in behandeling kunnen gaan doen, zeker wanneer het klinisch traject uitzicht geeft op, op afzienbare tijd, verlof, zoals bij een tbs met voorwaarden. Om betrokkene langdurig intensief, klinisch te behandelen, met een stimulans om zich meer te laten zien, lijkt een tbs met dwangverpleging de enige manier om betrokkene effectief in behandeling te krijgen en daarmee het recidiverisico in de toekomst te verkleinen.
Ter zitting van het hof van 3 april 2013 zijn de deskundigen J.A.E.M. van den Bosch en H.T.J. Boerboom gehoord.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het onderzoek van het Pieter Baan Centrum niet goed en onvolledig is geweest. De kritiek van de verdediging spitst zich toe op de volgende punten: het milieuonderzoek, het intelligentie-onderzoek en de psychopathie-diagnose. De verdediging heeft zich beroepen op een schrijven van [naam], GZ-psycholoog en behandelaar van verdachte in het kader van de Behandeling in Detentie.
Vooropgesteld dient te worden dat verdachte nimmer om een contra-expertise heeft verzocht. Daarnaast heeft de verdediging geen curriculum vitae van [naam], die niet is opgenomen in het deskundigenregister, overgelegd zodat het hof geen inzicht heeft in de deskundigheid van [naam].
Met betrekking tot het milieuonderzoek door het PBC stelt het hof vast dat het PBC als betrokkenen in ieder geval alle ex-vriendinnen van verdachte heeft gesproken. Nu de tenlastegelegde feiten alle relationeel geweld betreffen komt deze keuze het gerechtshof juist voor. Dat niet met alle door verdachte opgegeven personen is gesproken doet hier niet aan af. De conclusie van de raadsman dat op basis van het milieuonderzoek een narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt vastgesteld is naar het oordeel van het hof onjuist. De onderzoekers van het PBC hebben - daarnaar gevraagd - ter zitting van het hof uitvoerig verklaard dat hun klinische indrukken - het beeld dat zij kregen in de contacten met verdachte - doorslaggevend waren.
Volgens de raadsman is er onzekerheid over het intelligentieniveau van verdachte op grond van de afgenomen testen. Ter zitting van het gerechtshof op 3 april 2013 heeft de psycholoog uitvoerig toegelicht waarom gekozen was voor de GIT-test en dat er geen tweede test meer was afgenomen, omdat een jaar eerder door drs. Kristensen al de WAIS-test was afgenomen. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de afgenomen test en de score van verdachte.
Ook met de conclusie van de raadsman dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de diagnose dat verdachte trekken van psychopathie vertoont ontoereikend is, is het hof het niet eens. De stelling van de raadsman dat dit slechts door één onderzoeker is gebeurd, vindt geen bevestiging in het rapport en in de verklaringen van de beide deskundigen ter zitting. Het hof merkt daarbij tevens op dat de raadsman er blijkbaar van uitgaat dat bij verdachte de diagnose psychopathie is gesteld, hetgeen niet het geval is.
Het hof ziet ook overigens geen beletselen om bij het beslissen over de oplegging van de TBS-maatregel het PBC-rapport als uitgangspunt te nemen. Het hof acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de op te leggen TBS-maatregel heeft het hof uitdrukkelijk de mogelijkheid onderzocht of aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden of met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Bij tussenarrest van 17 april 2013 heeft het hof de advocaat-generaal verzocht door de reclassering een rapportage op te laten maken, waarin wordt onderzocht welke behandelmogelijkheden er voor verdachte zijn in het kader van een eventueel op te leggen terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel in het kader van (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een eventueel op te leggen (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede welke voorwaarden de reclassering voorts van belang acht.
In het advies van de Reclassering van 24 juli 2013 heeft de reclasseringswerker mevrouw I. van den Berg meegedeeld dat er geen concreet plan van aanpak kon worden opgesteld omdat de afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) verdachte indiceerde voor het forensisch psychiatrisch circuit op het niveau van een FPC, gelet op het vereiste zeer hoge beveiligingsniveau.
Ter zitting van het gerechtshof op 7 augustus 2013 zijn de deskundigen J.A.E.M. van den Bosch (Pieter Baan Centrum), I. van den Berg (Reclassering) en B. Gotink en S. te Lindert (beiden IFZ) gehoord.
Het gerechtshof heeft de advocaat-generaal daarop de opdracht gegeven een maatregelrapport op te laten stellen met een zodanige inhoud dat dit rapport de mogelijkheid zou bieden TBS met voorwaarden op te leggen voor het geval het hof dit een passende sanctie achtte.
Hierop heeft de Reclassering op 22 november 2013 een advies uitgebracht ter voorbereiding van een TBS met voorwaarden, opgesteld door mevrouw I. van den Berg. In dit advies is een uitgebreid en strikt stelsel voorwaarden geformuleerd waaraan verdachte zou moeten voldoen, met als belangrijkste voorwaarde dat verdachte klinisch dient te worden behandeld en daartoe dient te worden opgenomen op basis van de door IFZ afgegeven indicatiestelling in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling. Rekening moet daarbij worden gehouden met een minimale periode van twee jaar klinische opname om tot behandelresultaten te komen. Een intake bij de FPK De Woenselse Poort heeft nog niet plaatsgevonden.
Ter zitting van het hof van 29 november 2013 is mevrouw I. van den Berg als deskundige gehoord.
Tijdens de zittingen van het hof van 3 april 2013 is aan de deskundigen van het PBC uitdrukkelijk de vraag voorgelegd of het advies andersluidend zou zijn indien het hof enkel tot een bewezenverklaring ten aanzien van het schudden van [baby 1] zou komen en tot vrijspraak van de feiten met betrekking tot [baby 2]. Daarop is uitdrukkelijk verklaard dat het advies met inhoud oplegging TBS met dwangverpleging niet anders zou luiden.
Tijdens de zitting van het hof van 7 augustus 2013 heeft deskundige Van den Bosch (PBC) nader toegelicht waarom een strak en intensief behandelingskader voor verdachte nodig is. Binnen het PBC was uitdrukkelijk de mogelijkheid van TBS met voorwaarden besproken, maar andere mogelijkheden dan een TBS met dwangverpleging ziet het PBC niet voor verdachte. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte sterk aanpassend gedrag zal vertonen in de verwachting dat er vrijheden worden verleend.
Eerst het adviesrapport van de reclassering van 22 november 2013 heeft inzicht gegeven aan welke voorwaarden verdachte zich allemaal zou moeten houden bij een eventuele TBS met voorwaarden. Nog afgezien van de vraag of het voor verdachte, gelet op zijn persoonlijkheid en op de indruk die het hof van verdachte heeft gekregen, mogelijk is om zich aan al deze voorwaarden te kunnen houden, is het voor het hof zeer de vraag of het voor de Reclassering mogelijk zou zijn om het noodzakelijke toezicht op naleving van de voorwaarden te houden en daarmee de veiligheid van anderen te beschermen. In dit geval gaat het om een recidiverisico bij verdachte met name binnen een relatie met een partner en eventuele kinderen. Voor het hof speelt daarbij een rol dat verdachte en mevrouw [naam] die ten tijde van de behandeling van de strafzaak bij het gerechtshof weer contact hebben, mogelijk hun relatie zullen hervatten en het feit dat verdachte graag een vaderrol wil vervullen voor zijn kinderen.
Alles afwegende hecht het hof een doorslaggevend belang aan het advies van het PBC en
zal het hof naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Tijdens het begaan van de feiten was bij verdachte immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Deze stoornis is zodanig ernstig dat het uit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte na detentie onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze verpleging eist.
Ter zitting van het gerechtshof van 29 november 2013 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, indien het hof een terbeschikkingstelling met voorwaarden zou opleggen, de behandeling van de strafzaak zou worden aangehouden in afwachting van de intake-procedure bij de Woenselse Poort. Gelet op de beslissing van het gerechtshof is dit verzoek niet meer aan de orde.
De raadsman van verdachte heeft het hof verzocht bij het opleggen van een eventuele straf rekening te houden met het overschrijden van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM.
Verdachte is na het vonnis van de rechtbank ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum en over hem is door het PBC een rapport uitgebracht. Bij de eerste inhoudelijke behandeling door het gerechtshof op 3 april 2013 bleek dat verdachte een andere procespositie innam dan tijdens de behandeling in eerste aanleg. Het hof heeft voorts onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Op 28 oktober 2011 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld en het hof doet vandaag, op 13 december 2013 uitspraak. Omdat een groot deel van het tijdsverloop veroorzaakt is door nader onderzoek is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 1 primair en subsidiair en 2 en het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-700175-11 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 05-701068-11 onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr M.J. Stolwerk, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 13 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.