ECLI:NL:GHARL:2013:9487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
200.118.546
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten in het kader van echtscheiding en de eisen van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, vorderde verrekening van de door haar ex-echtgenoot opgebouwde pensioenrechten tot aan de datum van hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen was van 5 april 1962 tot 12 juli 1982 in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw had in eerste aanleg geen gelijk gekregen, en het hof moest nu beoordelen of de eisen van redelijkheid en billijkheid in de weg stonden aan haar vordering.

De vrouw had haar vordering gebaseerd op het arrest Boon/Van Loon, waarin werd bepaald dat pensioenrechten die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, in beginsel bij de verdeling van de gemeenschap betrokken moeten worden. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, ondanks de stelling van de man dat de waarde van de vordering onder de appelgrens bleef. Het hof stelde vast dat de vrouw een verrekeningsvordering had, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de lange tijd die verstreken was sinds de echtscheiding en de pensionering van de man, meebrachten dat de vordering niet toegewezen kon worden.

Het hof concludeerde dat de man, die sinds 2009 met pensioen was, niet in staat was om enige uitkering te doen aan de vrouw. De vrouw had geen eigen pensioen opgebouwd en verkeerde in een financieel kwetsbare positie, maar het hof oordeelde dat de man zijn financiële situatie niet meer kon herstellen en dat de vrouw dertig jaar na de echtscheiding niet meer kon verwachten dat er nog een verrekening zou plaatsvinden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.118.546
(zaaknummer rechtbank Arnhem 228071)
arrest van de vierde kamer van 10 december 2013
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J. Keereweer,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. M.J.S. Linssen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
6 juni 2012 en 10 oktober 2012 die de rechtbank Arnhem tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 december 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis van 10 oktober 2012.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding, kort weergegeven, om het volgende. Partijen zijn vanaf 5 april 1962 tot 12 juli 1982 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn de pensioenrechten die de man heeft opgebouwd tot 12 juli 1982 niet meegenomen. De man heeft op [datum] 2009 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt sindsdien ouderdomspensioen. Zowel de man als de vrouw zijn nog voor een tweede keer met een andere partner gehuwd geweest.
4.2
De vrouw heeft bij inleidende dagvaarding van 26 maart 2012 de onderhavige procedure gestart. Zij heeft onder meer verrekening van de door de man tot 12 juli 1982 opgebouwde pensioenrechten gevorderd op grond van het arrest Boon/Van Loon (Hoge Raad 27 november 1981, LJN: AG4271). De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van
10 oktober 2012 de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4.3
De vrouw is met vier grieven tegen het vonnis van 10 oktober 2012 opgekomen. Deze grieven beogen een beoordeling van het geschil in volle omvang.
4.4
Het hof zal allereerst de stelling van de man beoordelen dat de vrouw niet-ontvankelijk is haar hoger beroep, omdat de waarde van de vordering van de vrouw beneden de appelgrens blijft van € 1.750,-. Het hof is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat hier sprake is van een vordering van onbepaalde waarde.
4.5
Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het wijzen van het arrest Boon/Van Loon en voorafgaand aan de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995, zodat op de opgebouwde pensioenrechten de regels van het arrest Boon/Van Loon van toepassing zijn. Dit houdt in dat pensioenrechten die voorafgaand en in die huwelijkse periode door de echtgenoten zijn opgebouwd, in het algemeen bij de verdeling van de gemeenschap dienen te worden betrokken door middel van waardeverrekening. Het hof voegt hier aan toe, dat het pensioen (in ieder geval in de periode waarvoor het arrest Boon/Van Loon geldt) uit maatschappelijk oogpunt bestemd is (was) te voorzien in de behoeften van beide echtgenoten en dat de opbouw van dit pensioen in verband met de gehele of gedeeltelijke financiering daarvan uit de gemeenschap en de toen bij vele echtparen bestaande taakverdeling binnen het huwelijk, in beginsel moet worden gezien als het resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten, voortvloeiende uit de zorg die zij op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek aan elkaar verschuldigd zijn. In die zin kan de vrouw hier in beginsel een nadere verdeling van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen vorderen in de vorm van een waardeverrekening ten gunste van haar (verder: verrekeningsvordering).
Op welke wijze en tot welke bedragen in geval van echtscheiding een verrekening als bovenbedoeld moet plaatsvinden, dient te worden vastgesteld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die op de verdeling van een gemeenschap van toepassing zijn. In verband met de bijzondere aard van de pensioenrechten als de onderhavige, kan de verrekeningsvordering worden gematigd of kan in het geheel geen vordering worden toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. Voorts kunnen er andere bijzondere omstandigheden bestaan die nopen tot afwijzing van de vordering van de vrouw dan wel tot matiging daarvan.
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een verrekeningsvordering heeft op de man ter zake de door de man opgebouwde pensioenrechten. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de eisen van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de vordering van de vrouw (geheel of gedeeltelijk) wordt toegewezen.
4.7
De vrouw komt met haar verzoek dertig jaar na de echtscheiding en tweeënhalf jaar na de pensionering van de man. Partijen zijn twintig jaar met elkaar getrouwd geweest; de vrouw heeft in die periode niet buitenshuis gewerkt, maar de vijf kinderen van partijen verzorgd en opgevoed. Uit de stukken blijkt dat de vrouw is hertrouwd in gemeenschap van goederen en na een huwelijk van zes jaar in 2001 is gescheiden. Ter comparitie van
10 september 2012 heeft de vrouw verklaard dat er nog navraag wordt gedaan bij haar (tweede) ex-man of zij nog recht heeft op een deel van zijn pensioen. De man is ook van zijn tweede echtgenote gescheiden en heeft vanaf 2000 tot 1 maart 2012 een alimentatieverplichting gehad jegens zijn tweede ex-echtgenote. Ter comparitie van
10 september 2012 heeft de man verklaard dat met de berekening van de alimentatie ten behoeve van zijn tweede ex-echtgenote rekening is gehouden met het ouderdomspensioen, dat hij vanaf augustus 2009 ontvangt. Zowel de man als de vrouw hebben in eerste aanleg verklaard dat zij niet wisten dat de door de man opgebouwde pensioenrechten in de huwelijksgemeenschap vielen en voor verdeling in aanmerking kwamen. Thans woont de vrouw als alleenstaande in een sociale huurwoning en heeft zij geen vermogen, zo heeft zij onbetwist aangevoerd. Zij heeft (kennelijk) niet deelgenomen aan het arbeidsproces na de echtscheiding in 1982 en zodoende geen eigen pensioen kunnen opbouwen. De man heeft een eigen (koop)woning waarin hij samenwoont met een (nieuwe) levenspartner; op de woning rust een hypotheek van ongeveer € 80.000,-.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij thans redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is, als gevolg van het feit dat hij immers al sinds 2009 gepensioneerd is, hij zijn huishouden heeft gebaseerd op zijn inkomen bestaande uit een AOW uitkering en een pensioenuitkering van in totaal ongeveer
€ 400,- bruto per maand en dat bij het bepalen van de onderhoudsbijdrage voor zijn tweede ex-echtgenote ook rekening is gehouden met zijn hiervoor vermelde inkomen. De man kan zijn financiële positie aldus niet meer “herstellen”. Naar het oordeel van het hof behoefde de man er dertig jaar na de echtscheiding én tweeënhalf jaar na zijn pensionering niet meer op bedacht te zijn, dat zijn eerste ex-echtgenote nog een nadere verdeling zou vorderen van het door de man tot 12 juli 1982 opgebouwde pensioen door middel van waardeverrekening.
Al deze hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden het hof tot het oordeel, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat aan de vrouw geen verrekeningsvordering wordt toegekend ter zake van het voor en tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde ouderdomspensioen van de man.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
In de omstandigheid dat partijen elkaars gewezen echtgenoten zijn en het geschil uit de ontbinding van hun huwelijk voortvloeit, ziet het hof aanleiding voor compensatie van de kosten in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 10 oktober 2012;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, M.H.H.A. Moes en A.J.H. Blaisse-Ozinga is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.