ECLI:NL:GHARL:2013:9443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
200.107.127-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de berekening van pensioengevend salaris van een expatriate werknemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een expatriate werknemer, hierna [appellant], en de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) over de berekening van het pensioengevend salaris. [appellant] is sinds 1981 werkzaam voor de Shell-groep en heeft in 1997 een dienstverband bij NAM in Assen aanvaard. Zijn arbeidsovereenkomst valt onder Nederlands recht, maar zijn pensioengevend salaris wordt berekend op basis van het salaris dat hij zou hebben verdiend in het Verenigd Koninkrijk, zijn 'base country'. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat NAM volgens de kantonrechter geen onjuiste methode hanteert voor de berekening van het pensioengevend salaris. [appellant] heeft in hoger beroep zijn vorderingen gewijzigd en stelt dat hij recht heeft op een aanpassing van zijn pensioengevend salaris op basis van zijn Nederlandse salaris (NL PIR) en dat hij gelijk behandeld moet worden als zijn Nederlandse collega's.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat [appellant] in 2007 onder druk akkoord is gegaan met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden van EBAS naar Local +. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat NAM geen onjuiste methode hanteert voor de berekening van het pensioengevend salaris en dat er geen sprake is van ongelijke behandeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de contractuele afspraken en de toepassing van de juiste pensioenregelingen voor expatriates.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.107.127/01
(zaaknummer rechtbank Assen 324012\ CV EXPL 11-5626)
arrest van de eerste kamer van 10 december 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie hebben gepleit mr. L. Laken-Steehouwer en mr. C.H. Schuth, allebei kantoorhoudend te Assen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam,
voor wie heeft gepleit mr. M. Ritmeester, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 21 februari 2012 van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 april 2012,
- de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties,
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
- een akte van [appellant], vergezeld van producties,
- een antwoordakte van NAM,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De gewijzigde vordering van [appellant] in principaal hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis (…) tussen partijen (…) gewezen,
en opnieuw rechtdoende alsnog (…) bij arrest, voor zoveel mogelijk in alle gevallen
wettelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
I. te verklaren voor recht, dat geïntimeerde jegens appellant een onjuist PIR-percentage
hanteert en heeft gehanteerd voor de berekening van zijn Pensioen Basis Salaris en
(daardoor) in strijd handelt met het SOCPF en met door of namens geïntimeerde in dit
kader aan appellant gedane toezeggingen, zulks met betrekking tot de vaststelling van zijn
Pensioen Basis Salaris;
II. geïntimeerde te veroordelen het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant bepaalt in de salarisschaal in Nederland, volledig in overeenstemming te brengen en te houden met het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant in de salarisschaal in het
Verenigd Koninkrijk bepaalt, althans deze volledig gelijk te schakelen en volledig
gelijkgeschakeld te houden met het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant in
de salarisschaal in het Verenigd Koninkrijk bepaalt;
III. geïntimeerde te veroordelen het bedrag aan reeds door appellant opgebouwd pensioen naar evenredigheid te verhogen aan de hand van het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant bepaalt in de salarisschaal in Nederland, gelegen in de periode vanaf 2 oktober 1981, althans vanaf een door Uw Gerechtshof in goede justitie nader te bepalen dag, tot en met de dag dat het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant in de salarisschaal in Nederland bepaalt volledig in overeenstemming is met het PIR-percentage
dat de salarispositie van appellant in de salarisschaal in het Verenigd Koninkrijk bepaalt,
althans deze volledig gelijk is geschakeld met het PIR-percentage dat de salarispositie van
appellant in de salarisschaal in het Verenigd Koninkrijk bepaalt;
IV. geïntimeerde te veroordelen de, in verband met de onder III. gevorderde evenredige
verhoging van opgebouwd pensioen verschuldigde pensioenpremies van appellant volledig aan het SOCPF af te dragen, onder gelijktijdige berichtgeving daarvan aan appellant;
V. geïntimeerde te veroordelen alle pensioenoverzichten aan appellant te verstrekken waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het onder II. tot en met IV. gevorderde;
Subsidiair:
VI. te verklaren voor recht, dat geïntimeerde jegens appellant handelt in strijd met goed
werkgeverschap door de Transition Policy niet op appellant toe te passen;
VII. geïntimeerde te veroordelen om met ingang van 1 januari 2008, althans vanaf een door
Uw Gerechtshof in goede justitie nader te bepalen dag, de Transition Policy toe te passen
op appellant, waardoor het PIR-percentage dat de salarispositie van appellant in de
salarisschaal in het Verenigd Koninkrijk bepaalt per 1 januari 2008, althans vanaf een
door Uw Gerechtshof in goede justitie nader te bepalen dag, gelijk wordt gesteld aan het
PIR-percentage dat de salarispositie van appellant bepaalt in de salarisschaal in Nederland;
VIII. geïntimeerde te veroordelen het bedrag aan reeds door appellant opgebouwd pensioen
naar evenredigheid te verhogen aan de hand van het PIR-percentage dat de salarispositie
van appellant bepaalt in de salarisschaal in Nederland bij toepassing van de Transition
Policy, gelegen in de periode vanaf 1 januari 2008, althans vanaf een door Uw
Gerechtshof in goede justitie nader te bepalen dag;
IX. geïntimeerde te veroordelen de, in verband met de onder VIII. gevorderde evenredige verhoging van opgebouwd pensioen verschuldigde pensioenpremies van appellant volledig aan het SOCPF af te dragen, onder gelijktijdige berichtgeving daarvan aan
appellant;
X. geïntimeerde te veroordelen alle pensioenoverzichten aan appellant te verstrekken waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het onder VII tot en met IX gevorderde;
Primair en subsidiair:
XI. te verklaren voor recht dat de lokale arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op
medewerkers van geïntimeerde die in dezelfde functiegroep als appellant werkzaam zijn
en Base Country Nederland bezitten, eveneens van toepassing zijn op appellant;
XII. geïntimeerde te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te
wijzen arrest, te voldoen aan het onder II. tot en met V. en VII tot en met X gevorderde,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, voor iedere dag
of een gedeelte daarvan, dat geïntimeerde hiermede in gebreke mocht blijven;
XIII. geïntimeerde te veroordelen om aan appellant, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te
voldoen, de buitengerechtelijke incassokosten ad € 8.972,09 inclusief BTW;
XIV. geïntimeerde te veroordelen in de kosten vallende op beide instanties."
2.4
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft NAM gevorderd dat het hof:
"voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (…):
a. Het vonnis van de kantonrechter vernietigt in die zin dat de vorderingen van [appellant] onder I tot en met V dienen te worden afgewezen omdat er sprake is van verjaring van zijn vorderingen onder I tot en met V;
b. Het vonnis van de kantonrechter vernietigt in die zin dat de vorderingen van [appellant] onder I
tot en met V dienen te worden afgewezen omdat Bermuda recht van toepassing is en de uitleg daaromtrent leidt tot afwijzing van de vorderingen onder I tot en met V;
c. [appellant] veroordeelt in de kosten van het incidenteel appel met bepaling dat deze kosten
binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke
waarvan [appellant] van rechtswege in verzuim zal zijn."

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten onder 2.1 tot en met 2.9 van haar vonnis is geen grief gericht, en ook anderszins is niet van bezwaren tegen die vastgestelde feiten gebleken. Het hof neemt deze feiten over. Aangevuld met wat in hoger beroep tussen partijen als vaststaand heeft te geleden, komen deze op het volgende neer.
3.2
[appellant] is sinds 1981 als expatriate werkzaam voor de Shell-groep en in 1997 in dienst getreden van NAM in Assen die onderdeel uitmaakt van de Shell-groep. Op zijn arbeidsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing. [appellant] heeft een aantal jaren in Syrië en Gabon gewerkt. Vanaf 1997 woont en werkt hij in Nederland. In zijn arbeidsovereenkomsten is opgenomen dat het Verenigd Koninkrijk voor [appellant] als 'base country' geldt.
3.3
[appellant] neemt sinds 1981 deel in het Shell Overseas Contributory Pension Fund (hierna: SOCPF). In deze rechtspersoon (een op Bermuda gevestigde trust) zijn de pensioenen ondergebracht van alle Shell-expatriates die het Verenigd Koninkrijk als base country hebben. Bij dit pensioen is sprake van een eindloonregeling, waarbij de pensioenopbouw wordt gebaseerd op het zogenaamde Pension Based Salary van [appellant] (hierna: PBS of pensioengevend salaris). In artikel 11 lid 2 van het pensioenreglement is gedefinieerd wat daaronder wordt verstaan:
“A Members Pensionable Salary shall be established under this regulation having regard to the total pensionable remuneration which the member would have received had the member been serving in his Base Country in a position comparable in nature and scope of duties and responsibilities with that the Member holds with the Employing Company (…).”
Dit impliceert dat voor de berekening van [appellant]' pensioengevend salaris niet wordt uitgegaan van het salaris dat hij feitelijk bij NAM in Nederland verdient, maar van het salaris dat [appellant] zou hebben verdiend in het Verenigd Koninkrijk indien hij daar in dezelfde positie als bij NAM werkzaam zou zijn geweest. In de door [appellant] overgelegde EBAS Brochure uit 1994 is dit als volgt geformuleerd:
“Your pension base salary (PBS) is maintained in line with trends in your base country and it is used to ensure that you accrue similar retirement benefits to those which you would accrue if you were doning similar work in your base country.”
3.4
De Shell-groep onderscheidt vier categorieën expatriates, die ieder hun eigen arbeidsvoorwaarden hebben. Voor alle groepen geldt dat het pensioen wordt gebaseerd op de groei van het pensioengevend salaris in de base country.
Omdat [appellant] niet meer voldeed aan de criteria die golden voor expatriates met EBAS arbeidsvoorwaarden (hij werkte inmiddels geruime tijd in Nederland, wilde hier blijven in verband met gezinsomstandigheden en dus niet naar elders worden uitgezonden), zijn zijn arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2007 gewijzigd in "Local +". De gesprekken over deze wijziging zijn in 2006 en begin 2007 gevoerd. [appellant] heeft NAM op 16 februari 2006 gemaild:
"Before I agree and sign the contract, I would like to understand the implications and check the validity of some of the numbers (…) specifically relating to my PIR, the calculation of my NL salary and my UK pensionable salary. I am also keen to understand how my UK pensionable salary will be adjusted relative to changes in my Dutch salary and inflation. I have been in contact with Andy Johns in Aberdeen who has offered to help me."
3.5
In de nieuwe arbeidsovereenkomst, die [appellant] op 19 maart 2007 heeft getekend, staat onder meer het volgende:
“Salary
As stated in the attached contract of Employment, your annuel base salary will be € 120,372 (14 months).
Base country
Your base country will remain the United Kingdom.
Pension Fund
You will remain a member of Shell Overseas Contributory Pension Fund to which contributions will be made on the basis of your pensionable salary of GBP 70,866 per annum.
Your pensionable salary will be progressed in line with developments in your base country.”
3.6
Het reguliere salaris (base salary) van [appellant] wordt bepaald door zijn “Position in Range” (hierna: PIR) binnen de in Nederland voor hem toepasselijke salarisschaal. Die PIR is een percentage van het maximum salaris dat bij normaal functioneren wordt toegekend (100% PIR), en kan bij bovengemiddelde prestaties uitgroeien tot 120%.
[appellant] heeft als productie 3 ‘notes’ overgelegd die de Shell-groep hem in 1997, 1998 en 1999 heeft toegezonden. Uit de daarin opgenomen matrix blijkt dat salarisverhogingen afhankelijk zijn van zijn persoonlijke prestaties en van zijn bestaande PIR: hoe beter de prestatie en hoe lager de bestaande PIR, hoe groter de salarisstap. NAM heeft de PIR van [appellant] (hierna: NL PIR) per 1 maart 2011 vastgesteld op 109,90%. Zijn reguliere salaris komt daarmee uit op
€ 140.339,-.
3.7
[appellant] heeft jaarlijks een overzicht ontvangen met zijn pensioengevend salaris. In 2010 ontving hij voor het eerst een overzicht waarin ook de salarisschaal en de PIR werden vermeld waarop dat pensioengevend salaris is gebaseerd. Die PIR (hierna: UK PIR) is per 1 maart 2011 bepaald op 86,23% en zijn pensioengevend salaris op GBP 85.983,-.
3.8
[appellant] heeft een klacht ingediend over wijze waarop NAM zijn pensioengevend salaris berekent. NAM heeft naar aanleiding daarvan een intern onderzoek uitgevoerd, waarbij zij is teruggegaan tot het jaar 1988. De conclusie uit dat onderzoek was dat (de stijging van) het pensioengevend salaris van [appellant] steeds is berekend in overeenstemming met de geldende pensioenregeling en het in het Verenigd Koninkrijk gehanteerde beleid. In een brief van 3 maart 2011 is aan de gemachtigde van [appellant] de volgende toelichting gegeven:
Employment of [appellant]
(..).
1.6
Mr. [appellant] has two PIR’s: (i) UK PBS (PIR): (PIR of) the UK PBS that has been maintained and updated in line with revaling UK Policy (and thus with his peers in the UK), throughout the period that he worked abroad. This is has been the same for other UK Base Country employees working in another country om Local + or LNN terms. This salary determines pension. (ii) NL PIR: the NL PIR is based upon Mr. [appellant]’ Netherlands salary. This salary has been maintained and updated with prevaling NL Policy throughout the period that Mr. [appellant] worked under a Local + contract in NL (since 2007). The UK PBS and NL Base Salary are not and should not be the same. They reflect different market situations and pay mechanisms in the two different countries. Subsequently, the PIR is not and should not be the same either. (...)
PIR
2.1
A delta in PIR can occur between UK PBS and NL Base salary over the period during which 'the two trains have been running’. Due to a change in 2006 in the UK regarding the introduction of the ‘M-Range’, the PBS increased (growth) as an absolute amount but the PIR decreased as the scale maximum was increased. However, a lower PIR allows the employee to grow more quickly as the merit increase levels for a lower PIR are higher.
2.2
In the Netherlands (until this year) the annual salary increase is split into a general adjustment (inflation and market competitiveness correction) and a merit increase based on Individual Performance Factor / PIR and the country merit budget(…)For employees with an NL Base Salary, the general adjustment is awarded on the Salary Ranges as wel as on the employee’s salary. As a result, in the Netherlands, a PIR increase is based on the merit increase only.
2.3
The UK does not have a general adjustment like in the Netherlands used to have until 2011; it increases the Salary Ranges prior to the merit. This leads to a decrease in PIR, and could therefore result in a higher Base Country PBS merit increase. This also explains the differences in PBS between the two countries. (...)
SOCPF, PBS
(...)
3.6
[appellant] suggests that his UK PBS has been reduced by more than 22%. This has not been the case; his PBS has not been negatively influenced or reduced over the years. It has onlyincreased in accordance with salary guidelines for the United Kingdom and he has been treated in the same manner as his peers in the United Kingdom.”
3.9
Per 1 januari 2008 heeft de Shell-groep wereldwijd een nieuw arbeidsvoorwaarden-beleid ingevoerd voor de verschillende groepen expatriates, met instemming van de centrale ondernemingsraad van de Shell-groep in Nederland. De arbeidsvoorwaarden van [appellant] en andere Local + medewerkers zijn daarbij omgezet naar Local Non National voorwaarden (LNN). Dat heeft tot gevolg dat er per 1 juli 2012 'plus' emolumenten komen te vervallen.
Aan expatriates die op 1 januari 2008 werkzaam waren onder EBAS voorwaarden en die werden omgezet naar “IBAS” is eenmalig de mogelijkheid geboden om hun pensioengevend salaris op te trekken naar het niveau van hun reguliere salaris. Aan de groep waartoe [appellant] behoort is die regeling niet aangeboden; de pensioenregeling van [appellant] heeft geen wijziging ondergaan.
Onder de nieuwe arbeidsvoorwaarden zou [appellant] bij aanvaarding van een volgende functie binnen NAM op lokale voorwaarden weliswaar weer in dezelfde Nederlandse salarisschaal worden ingedeeld, maar dan met zijn UK PIR. De NAM heeft [appellant] toegezegd die regeling niet op hem toe te passen en niet van hem te verlangen dat hij een dergelijke salarisverlaging accepteert.
3.1
Werknemers kunnen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, verzoeken om een wijziging van hun base country. [appellant] heeft een dergelijk verzoek (nog) niet gedaan.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft, voor zover in hoger beroep van belang en zeer kort weergegeven, gevorderd dat zijn pensioengevend salaris wordt aangepast aan de hand van zijn NL PIR, waarmee dat per 1 maart 2011 op GBP 109.460,40 bruto komt in plaats van GBP 85.983,- bruto. Voorts heeft hij aanspraak gemaakt op dezelfde arbeidsvoorwaarden als zijn Nederlandse, niet expatriate, collega's bij NAM in dezelfde functiegroep, een en ander met nevenvorderingen.
4.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Daartoe overwoog zij dat niet kan worden geconcludeerd dat NAM een onjuiste methode hanteert voor het berekenen van het pensioengevend salaris, en dat [appellant] op de peildatum 1 januari 2008 niet behoorde tot de categorie waarvan de EBAS-voorwaarden naar die van IBAS werden omgezet. Voorts overwoog zij dat het onderscheid tussen de verschillende categorieën werknemers en base countries, waarvoor andere arbeidsvoorwaarden gelden, niet in strijd is met enig wettelijk of verdragsrechtelijk verbod, terwijl ook niet is gebleken van een onaanvaardbaar onderscheid zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2004,
JAR2004,68 (ECLI:NL: HR:2004:AM2312 -
hof).

5.De eiswijziging in hoger beroep

5.1
NAM heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] bij memorie van grieven. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellant] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

6.Bespreking van de grieven

6.1
[appellant] heeft vijf als zodanig genummerde grieven opgeworpen. Met g
rief Ibetoogt hij dat hij in 2007 onder druk akkoord is gegaan met de wijziging van zijn EBAS-arbeidsvoorwaarden in de arbeidsvoorwaarden van de categorie Local +. Die druk bestond uit het feit dat weigering tot gevolg zou hebben dat hij werd teruggeplaatst naar het Verenigd Koninkrijk zonder concrete functie en met de mogelijkheid van ontslag.
In
grief IIwordt betoogd dat zijn in 3.8 bedoelde klacht niet volgens het juiste protocol is onderzocht.
Grief IIIkeert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat NAM geen onjuiste methode hanteert voor de berekening van het pensioengevend salaris. In
grief IVberoept [appellant] zich op ongelijke behandeling en handelen van NAM in strijd met goed werkgeverschap en in strijd met redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in art. 6:248 BW.
Grief Vtenslotte keert zich tegen de slotoverweging waarin de vordering van [appellant] wordt afgewezen en wordt geoordeeld dat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld.
6.2
De vraag of NAM op de juiste wijze het pensioengevend salaris in Engelse ponden berekent, heeft [appellant] tijdens het pleidooi zelf beantwoord. Hij heeft te kennen gegeven dat de door NAM verstrekte uitleg van het systeem juist is, en dat de jaarlijkse aanpassingen van zijn pensioengevend salaris ook op die wijze hebben plaatsgevonden. Grief III is daarmee ongegrond. Tegen die achtergrond heeft [appellant] ook geen belang meer bij grief II, nu [appellant] de uitkomst van het onderzoek accepteert. Overigens heeft NAM voldoende gemotiveerd betwist dat het onderzoek door partijdige onderzoekers en volgens een verkeerd protocol zou zijn uitgevoerd.
6.3
[appellant] vindt echter het resultaat van de op zichzelf juiste methode waarop jaarlijks zijn pensioengevend salaris is berekend onredelijk in vergelijking met de pensioenregeling van zijn Nederlandse collega's die onder de Nederlandse pensioenvoorwaarden vallen en in vergelijking met de expatriates van wie de EBAS-voorwaarden in 2008 zijn omgezet in IBAS-voorwaarden.
Het hof zal de grieven I en IV gezamenlijk bespreken.
De vergelijking die [appellant] maakt met de pensioenvoorwaarden van zijn Nederlandse collega's in Nederland gaat naar het oordeel van het hof niet op. [appellant] miskent daarmee dat hij op expatriate voorwaarden naar Nederland is gekomen en onder expatriate voorwaarden werkzaam is, waarbij hij een pensioentoezegging heeft waarin staat dat het Verenigd Koninkrijk als zijn base country geldt. Daaraan doet niet af dat overigens op zijn arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Het mag dan zo zijn dat nu in Nederland -wellicht anders dan in de tijd dat hij als expatriate werkzaam was in Gabon en Syrië- de arbeidsvoorwaarden van de lokale collega's van [appellant] goed of misschien zelfs beter zijn. Zolang partijen echter geen wijziging overeenkomen waardoor voor [appellant] andere regels gaan gelden (bijvoorbeeld door [appellant] niet meer aan te merken als expatriate), kan [appellant] in beginsel geen aanspraak maken op andere pensioenvoorwaarden dan die van SOCPF welke hij bij aanvaarding van de pensioentoezegging in 1981 heeft geaccepteerd.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter onder 4.6 en 4.7 van het bestreden vonnis het juiste toetsingskader beschreven voor de vraag of sprake is van ongeoorloofde ongelijke behandeling. [appellant] heeft niets aangevoerd dat, getoetst aan dat kader, tot de conclusie leidt dat NAM, door de pensioengrondslag van [appellant] niet op dezelfde wijze te berekenen als die van lokale Nederlandse werknemers zonder expatriate contract, heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap, of zich beroept op een regel die in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [appellant] heeft zijn beroep op art. 6:248 BW overigens niet nader uitgewerkt.
[appellant] heeft voorts niet betwist dat hij, zoals de kantonrechter heeft overwogen, nog steeds om een wijziging van zijn base country kan verzoeken.
6.4
[appellant] acht het onredelijk dat hij in 2008 een verhoging van zijn pensioengevend salaris in het kader van de Transition Policy is misgelopen, omdat hij op de peildatum van
1 oktober 2007 niet meer tot de categorie expatriates met EBAS-voorwaarden behoorde. Hij verwijt NAM slecht werkgeverschap omdat hij in maart 2007 onder druk akkoord moest gaan met wijziging van zijn EBAS-voorwaarden in die van de categorie Local +, terwijl NAM hem toen niet heeft geïnformeerd over het gevolg dat dan de bedoelde verhoging uit de Transition Policy niet op hem van toepassing zou zijn.
Het hof verwerpt dit verwijt. Het mag zo zijn dat [appellant] zich gedwongen heeft gevoeld om akkoord te gaan met wijziging van zijn EBAS-voorwaarden naar Local +, maar de oorzaak daarvan is gelegen in zijn persoonlijke keuze om in Nederland te blijven en niet opnieuw uitgezonden te worden, hetgeen omstreeks 2006 weer aan de orde kwam. Bij die keuze hoort dan dat hij niet meer tot de categorie expatriates met EBAS-voorwaarden behoort. Anders dan [appellant] onder randnummer 45 van zijn memorie van grieven stelt, wordt hij dan ook niet ongelijk behandeld in vergelijking met de groep waartoe hij inmiddels niet meer behoort. [appellant] heeft niet gesteld en onderbouwd dat NAM hem vervolgens in een andere categorie had moeten indelen dan in de groep met Local + voorwaarden. In zijn als XI genummerde vordering maakt hij aanspraak op Nederlandse arbeidsvoorwaarden, maar hij heeft niet aangevoerd dat hij recht heeft op indeling in die (niet uit expatriates bestaande) groep in plaats van de werknemers met Local + voorwaarden.
NAM heeft voorts betwist dat zij ten tijde van de besprekingen met [appellant] over de wijziging naar Local + voorwaarden al wist hoe de nieuwe expat-voorwaarden en eventuele overgangsmaatregelen zouden luiden, hetgeen [appellant] desgevraagd ten pleidooie niet heeft weersproken en waarvan hij evenmin concreet bewijs heeft aangeboden. Ook op dit punt is het verwijt van slecht werkgeverschap derhalve ongegrond.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven I en IV worden verworpen.
6.5
De kantonrechter heeft, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook terecht geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen en dat hij de proceskosten moet dragen. Grief V faalt.
6.6
Nu alle grieven zijn verworpen, komt het hof niet toe aan de grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel. Het hof zal de bestreden uitspraak bekrachtigen. [appellant] wordt, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten daarvan, te weten het bij NAM geheven griffierecht van € 666,- en salaris advocaat volgens liquidatietarief, 3 punten bij tarief II, derhalve € 2.682,-.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter Assen van 21 februari 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NAM vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 666,- voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, bij gebreke waarvan [appellant] van rechtswege in verzuim zal zijn;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. A.M. Koene en mr. A.W. Jongbloed en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 december 2013.