ECLI:NL:GHARL:2013:9417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
200.107.235
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid elektriciteitsleverancier voor illegaal afgetapte elektriciteit door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Stedin Netbeheer B.V. voor illegaal afgetapte elektriciteit door een huurder. Stedin, de appellante, had de eigenaar/afnemer aangesproken tot vergoeding van de kosten van de elektriciteit die door de huurder vóór de meter was afgetapt. Het hof heeft in zijn uitspraak de zorgplicht van de afnemer, in dit geval de verweerder, benadrukt. Het hof oordeelde dat de afnemer een zorgplicht heeft jegens de energieleverancier met betrekking tot de aansluiting op het elektriciteitsnet. Stedin had de bewijslast om aan te tonen dat de afnemer tekortgeschoten was in deze zorgplicht, maar het hof concludeerde dat de afnemer niet betrokken was bij de aanleg van de hennepkwekerij of de illegale aftakking van het elektriciteitsnet.

Het hof heeft vastgesteld dat de afnemer niet op de hoogte kon zijn van de illegale activiteiten die zich achter de buitenmuur van de opslagruimte afspeelden. De stellingen van Stedin over de aansprakelijkheid van de afnemer werden verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de afnemer zijn zorgplicht had geschonden. Het hof concludeerde dat Stedin niet had aangetoond dat de afnemer tekort was geschoten in zijn verplichtingen, en dat de vorderingen van Stedin in het bestreden vonnis terecht waren afgewezen. De kosten van het hoger beroep werden aan Stedin opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor energieleveranciers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims en de verantwoordelijkheden van afnemers in het kader van zorgplichten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 2 mei 2012 en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.107.235
(zaaknummer rechtbank Utrecht, locatie Utrecht 779944)
arrest van de tweede kamer van 10 december 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [verweerder],
advocaat: mr. A. Ramsoedh.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 juni 2013 hier over.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 4 september 2013 gehouden plaatsopneming en comparitie van partijen,
- de akte van Stedin,
- de akte van [verweerder].
1.3.
Vervolgens heeft [verweerder] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De nadere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
In rechtsoverweging 4.4. van het tussenarrest van 18 juni 2013 heeft het hof geoordeeld dat de algemene voorwaarden en de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen, dat bij een overeenkomst tot levering van energie als de onderhavige op de afnemer, in dit geval [verweerder], een zorgplicht rust jegens de energieleverancier/netwerkbeheerder, hier: Stedin, met betrekking tot de op naam van de afnemer geregistreerd staande aansluiting. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen dat [verweerder] gemotiveerd heeft betwist dat hij jegens Stedin is tekortgeschoten in de nakoming van die zorgplicht. Het hof heeft voorts geoordeeld dat Stedin de bewijslast draagt van de stellingen, waarop zij Booms aansprakelijkheid heeft gebaseerd.
2.2.
Vast staat dat [verweerder] op geen enkele wijze betrokken was bij de aanleg van de hennepkwekerij of bij het maken van de illegale aftakking van het elektriciteitsnet. Stedin baseert de aansprakelijkheid van [verweerder] in hoger beroep dan ook op een schending van de algemene zorgplicht, die op [verweerder] rust. Er staan zorgplichten beschreven in de tussen partijen toepasselijke algemene voorwaarden. [verweerder] was volgens artikel 4 lid 2 van die voorwaarden verplicht om
voor zover zulks redelijkerwijs nodig iscontrole uit te voeren op de naleving van de tussen partijen overeengekomen bepalingen, en volgens artikel 4 lid 3 om
het redelijkerwijs mogelijkete doen om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of meetinrichting te voorkomen. Dit sluit overigens niet uit dat [verweerder] een niet in de overeenkomst beschreven zorgverplichting heeft geschonden.
2.3.
Stedin heeft met grief III het standpunt ingenomen dat zij niet verplicht is om nadere feiten of omstandigheden te stellen ter onderbouwing van de door haar ingeroepen tekortkoming van [verweerder], maar het hof volgt Stedin hierin niet. De tekst van artikel 4 lid 2 en lid 3 van de algemene voorwaarden beperkt de van [verweerder] te verlangen zorg tot hetgeen redelijkerwijs nodig, respectievelijk mogelijk is. Hieruit volgt reeds dat de gestelde aansprakelijkheid van [verweerder] niet gebaseerd kan worden op het enkele feit dat de hennepkwekers schade hebben toegebracht aan de elektriciteitsinstallatie. Voor het aannemen van een dergelijke (risico)aansprakelijkheid bestaat dan ook geen basis in de wet of in de door partijen, blijkens de overgelegde producties, overeengekomen voorwaarden. Naar het oordeel van het hof is ook niet in verband met het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW gebleken van een dergelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat [verweerder], die heeft erkend dat hij jegens Stedin verplicht was om een zekere zorgplicht in acht te nemen, terecht heeft opgeworpen dat Stedin niet duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht hij daarin tekort is geschoten. De loze ruimte, waarin de kwekerij was aangelegd en waar de aftakking van het elektriciteitsnet zich bevond, lag namelijk achter de buitenmuur van de opslagruimte en onder de vloer van de kantoorverdieping. Deze ruimte kon vanuit de opslagruimte alleen bereikt worden doordat de hennepkwekers in de buitenmuur een gat hadden gehakt of gefreesd. Het is bij de plaatsopneming  zie foto’s 1 en 4 bij het proces-verbaal  niet duidelijk geworden hoe [verweerder] bij de van hem  in beginsel  te verlangen controles van de verhuurde opslagruimte had kunnen merken of had moeten vermoeden dat er iets mis was. De van pallets vervaardigde wand onttrok het deurgat aan het zicht. Dat er in de opslagruimte een hennepgeur hing en dat vanuit de loze ruimte warmte werd afgegeven en/of dat daaruit geluiden kwamen die erop duidden dat er iets aan de hand was, heeft [verweerder] gemotiveerd bestreden, onder meer door te wijzen op de deur die de kwekers hadden gemaakt om het gat in de muur dicht te houden. Stedin heeft aan haar desbetreffende stellingen geen feitelijke toelichting gegeven of een op die stellingen toegesneden bewijsaanbod gedaan. Die stellingen worden daarom verworpen. Of de bedoelde illegale aftakking in de zin van artikel 4 lid 3 ‘in het perceel’ lag, kan bij deze stand van zaken in het midden blijven.
2.4.
Stedin verwijt [verweerder] in de toelichting op grief II dat hij zijn huurder(s) niet heeft verplicht om een eigen elektriciteitsaansluiting te laten aanleggen, maar nu [verweerder] erop heeft gewezen dat in opslagruimtes doorgaans slechts in beperkte mate elektriciteit wordt verbruikt, lag het aanleggen van een afzonderlijke aansluiting niet voor de hand. Waarom [verweerder] er desondanks voor had moeten zorgen dat de huurders een eigen aansluiting op het net kregen, is in het licht daarvan onvoldoende onderbouwd.
2.5.
Stedin heeft met haar grief III betoogd dat in het bestreden vonnis te zware bewijsplichten aan haar zijn opgelegd, maar nu zij onvoldoende feitelijke grondslag heeft gegeven aan de door haar gestelde aansprakelijkheid, blijft bewijslevering buiten beeld. Het bewijsaanbod dat Stedin in § 13 van de memorie van grieven heeft gedaan wordt gepasseerd, omdat het niet is toegesneden op een voldoende concrete tekortkoming van [verweerder].

3.Slotsom

3.1.
Van een deugdelijke grondslag voor de door Stedin gestelde aansprakelijkheid van [verweerder] is niet gebleken. Dit betekent dat de vorderingen in het bestreden vonnis terecht zijn afgewezen. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Stedin in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten daarvan aan de zijde van [verweerder] zullen worden vastgesteld op het griffierecht (€ 291) en het salaris van zijn advocaat ad € 2.235, dit overeenkomstig het liquidatietarief (2½ punt x tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 2 mei 2012;
veroordeelt Stedin in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 291 voor verschotten en op € 2.235 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, G.J. Rijken en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.